Terugkoppeling aan de wetgever

Bij de behandeling van individuele zaken bij de Afdeling bestuursrechtspraak kan blijken dat een wettelijke regeling knelt. Dat kan zijn omdat de regeling anders uitpakt dan was voorzien, niet goed uitvoerbaar is of omdat de toepassing tot onredelijke uitkomsten (‘hardheden’) kan leiden in een individueel geval. Ook kan er een technisch gebrek zijn in de wetgeving of ontbreekt een wettelijke grondslag voor het uitoefenen van bepaalde bevoegdheden. Niet altijd liggen de oplossingen voor deze knelpunten binnen de mogelijkheden van de bestuursrechter. Dan wordt ervoor gekozen om expliciet in een uitspraak aan te geven dat de wetgever wél de mogelijkheid heeft een knelpunt weg te nemen. Dat gebeurt onder een kopje ‘terugkoppeling’.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in 2024 in de volgende uitspraken een terugkoppeling aan de wetgever opgenomen

Algemene kamer

Rechtsbijstand voor slachtoffers in het strafproces

Op 24 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan in een zaak over de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand voor slachtoffers in het strafproces (ECLI:NL:RVS:2024:155, onder rechtsoverweging 20). De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de raad voor rechtsbijstand zich in beginsel op het standpunt mag stellen dat de rechtsbijstand aan partners en/of minderjarige familieleden die slachtoffer of nabestaande zijn van hetzelfde strafbare feit, hetzelfde rechtsbelang betreft. Voor een vergoeding van de kosten voor de rechtsbijstand aan partijen met één rechtsbelang, verstrekt de raad één toevoeging. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de raad zich in deze zaak redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ouders als nabestaanden in een strafproces hetzelfde rechtsbelang hadden en de raad daarom terecht één van de aan hun advocaat verstrekte toevoegingen heeft mogen intrekken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft opgemerkt dat de positie van het slachtoffer in het strafproces de afgelopen jaren ingrijpend is gewijzigd en onduidelijk is of het stelsel van rechtsbijstand volledig is toegesneden op deze ontwikkeling. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het aan de wetgever is om af te wegen of deze ontwikkeling aanleiding moet zijn om op dit punt wijzigingen in het stelsel van rechtsbijstand door te voeren.

Bevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak in zaken over de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Op 17 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan in een zaak over de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw) (ECLI:NL:RVS:2024:1633, onder rechtsoverweging 3.1). Het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht heeft aangevoerd dat de Afdeling bestuursrechtspraak niet bevoegd is om te oordelen over het beroep van een studente. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat geen twijfel bestaat over de intentie van de wetgever om die bevoegdheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak neer te leggen en de wetgever gewezen op de omissie om de verwijzing naar artikel 7.61 van de Whw uit bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht te verwijderen.

Overname van private geldschulden van toeslagenouders

Op 15 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraken gedaan in twee zaken over de regeling voor het overnemen van private geldschulden van gedupeerde ouders in het kader van de hersteloperatie toeslagen (ECLI:NL:RVS:2024:2045, onder rechtsoverweging 23, en ECLI:NL:RVS:2024:2040, onder rechtsoverweging 27). De regeling is onderdeel van de schuldenaanpak om ouders met schulden die zijn ontstaan of verergerd door de toeslagenproblematiek, te helpen bij het maken van een nieuwe start. Via een schuldovername gaat de schuld van een gedupeerde ouder of toeslagpartner over op de overheid. Voor zo’n overname geldt het vereiste dat een schuld opeisbaar moet zijn en – bij zogenoemde informele schulden – moet zijn vastgelegd in een notariële akte. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat zij geen ruimte heeft om te toetsen of die vereisten in strijd zijn met evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of ander ongeschreven recht. Die vereisten zijn namelijk dwingend geformuleerd in een wet in formele zin, de Wet hersteloperatie toeslagen, en de wetgever heeft stilgestaan bij de drempel die de vereisten in de praktijk voor gedupeerde ouders opleveren. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak is het aan de wetgever om zo nodig bij te sturen als hij de gevolgen van de welbewust gemaakte keuzes over de vereisten van opeisbaarheid en de notariële akte bij nader inzien onwenselijk zou vinden.

De Sociale Verzekeringsbank heeft geen bevoegdheid om besluiten te nemen voor de invordering van kindgebonden budget

Op 17 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan in een zaak over de invordering van kindgebonden budget (ECLI:NL:RVS:2024:2924, onder rechtsoverwegingen 6 en 7). De Sociale Verzekeringsbank zorgt namens de Dienst Toeslagen voor de uitbetaling en invordering van kindgebonden budget als een ouder in het buitenland zorgdraagt voor minderjarige kinderen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat een brief waarin de Sociale Verzekeringsbank een man heeft geïnformeerd dat hij minder kindgebonden budget hoeft terug te betalen, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar laat zien dat de Sociale Verzekeringsbank feitelijk uitvoering heeft gegeven aan het besluit van de Dienst Toeslagen over terugvordering van kindgebonden budget. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat er geen wettelijk voorschrift bestaat dat de bevoegdheidsgrondslag regelt voor invordering van kindgebonden budget door de Sociale Verzekeringsbank in een zogenoemd ‘buitenlandgeval’. Het is aan de wetgever om die bevoegdheid te regelen als dat gewenst is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft verder overwogen dat de Dienst Toeslagen, als hij dat wenst, ook een mandaatbesluit kan vaststellen voor de taakverdeling tussen hem en de Sociale Verzekeringsbank in een ‘buitenlandgeval.

Toestemming van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd voor het importeren en verstrekken van een geneesmiddel bij een geneesmiddelentekort

Op 20 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan in een zaak over het handelsverkeer van geneesmiddelen (ECLI:NL:RVS:2024:4766, onder rechtsoverweging 7). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) had gelet op een geneesmiddelentekort overeenkomstig artikel 3.17a van de Regeling Geneesmiddelenwet toestemming verleend om bepaalde geneesmiddelen zonder handelsvergunning te importeren uit andere landen en af te leveren aan een arts. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat deze generieke toestemming niet valt onder de uitzonderingen op het verbod om geneesmiddelen te verhandelen zonder handelsvergunning uit artikel 40, derde lid, van de Geneesmiddelenwet. De Geneesmiddelenwet biedt geen grondslag voor de bevoegdheid van de IGJ om generieke toestemming te verlenen voor een bepaald handelsverkeer van geneesmiddelen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft benoemd dat dit oordeel gevolgen kan hebben voor de werkwijze van de IGJ bij een geneesmiddelentekort. Het is volgens de Afdeling bestuursrechtspraak aan de IGJ of de wetgever om met die gevolgen om te gaan.

Vreemdelingenkamer

Onderzoek van mobiele telefoons

Op 3 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan in een zaak over het onderzoeken van mobiele telefoons van vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld (ECLI:NL:RVS:2024:1387, onder rechtsoverweging 13). Het gaat om een zogenoemde quickcheck waarbij zonder toestemming van een vreemdeling wordt gezocht naar informatie over zijn of haar identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status, omdat er geen documenten beschikbaar zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat uit artikel 59, achtste lid, van de Vw 2000 geen wettelijke grondslag volgt voor de quickcheck. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de wetgever erop gewezen dat die bepaling wel een begin van een grondslag biedt. Als de wetgever het mogelijk wil maken om mobiele telefoons van in bewaring gestelde vreemdelingen zonder hun toestemming te onderzoeken, moet de wetgever deze grondslag nader uitwerken.

Nationaal inreisverbod

Op 4 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan in een zaak over een inreisverbod (ECLI:NL:RVS:2024:1417, onder rechtsoverweging 4). De minister had een inreisverbod opgelegd aan een man die een status van langdurig ingezetene heeft in Italië. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de minister dat inreisverbod had moeten opheffen, omdat een inreisverbod geldt voor de Europese Unie en Italië niet had gereageerd op het verzoek om het verblijfsrecht van de man in te trekken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft opgemerkt dat het aan de wetgever is om te voorzien in een nationaal werkend inreisverbod voor gevallen waarin een persoon een daadwerkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt en een andere EU-lidstaat het daar geldende verblijfsrecht van die persoon niet intrekt. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak op 14 december 2022 ook al eens overwogen (ECLI:NL:RVS:2022:3581, onder rechtsoverweging 11.4).

Niet verschijnen bij een asielgehoor

Op 26 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan over een proef van een nieuwe werkwijze van de minister in AZC Budel (ECLI:NL:RVS:2024:2604, onder rechtsoverweging 5). Volgens de werkwijze kan de staatssecretaris een asielaanvraag onder omstandigheden afwijzen als de asielzoeker niet verschijnt bij een nader gehoor. Als de asielzoeker daarna opnieuw een asielverzoek indient, kan de staatssecretaris die aanvraag behandelen als opvolgende aanvraag. De staatssecretaris wil met de werkwijze organisatorische problemen beperken en efficiënter werken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de werkwijze in deze zaak ten onrechte heeft toegepast. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak volgt uit de huidige nationale wetgeving dat de wetgever alleen een implementatie bevat van de in artikel 28, eerste lid, van de Procedurerichtlijn gegeven mogelijkheid om de asielaanvraag van een asielzoeker buiten behandeling te stellen als de asielzoeker die aanvraag impliciet intrekt of daarvan afziet. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft opgemerkt dat het aan de wetgever is om artikel 28, eerste lid, van de Procedurerichtlijn volledig te implementeren als de wetgever de werkwijze van de staatssecretaris mogelijk wil maken.

Bewaring van vreemdelingen die stellen dat zij verblijfsrecht ontlenen aan het Unierecht

Op 3 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraken gedaan in zaken over de bewaring van vreemdelingen die een aanvraag hadden ingediend voor toetsing aan het Unierecht (ECLI:NL:RVS:2024:2711, onder rechtsoverwegingen 4 en 4.1, en ECLI:NL:RVS:2024:2709, onder rechtsoverwegingen 3 en 3.1). Onder verwijzing naar haar uitspraak van 21 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2530, onder rechtsoverwegingen 13.2 en 14.1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geoordeeld dat er nog geen wettelijke grondslag bestaat voor de bewaring van vreemdelingen die procedureel rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000, omdat zij een aanvraag hebben ingediend om toetsing aan het Unierecht. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de wettelijke grondslag voor de bewaring van de vreemdelingen in deze zaken echter wel bestond, omdat zij door misbruik van recht geen procedureel rechtmatig verblijf hadden gekregen. De minister had aannemelijk gemaakt dat de vreemdelingen alleen een aanvraag om toetsing aan het Unierecht hadden ingediend om procedureel rechtmatig verblijf en daarmee de opheffing van de bewaring te bereiken.

Informatie verstrekken over een maatregel van bewaring

Op 24 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan over de informatieplicht van de minister als zij een vreemdeling in bewaring stelt (ECLI:NL:RVS:2024:2979, onder rechtsoverweging 5). Artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalt dat de minister een vreemdeling schriftelijk op de hoogte moet brengen van de redenen van bewaring, de mogelijkheid om beroep in te stellen en het recht op gratis rechtsbijstand. Die informatie moet de minister geven in een taal die de vreemdeling begrijpt of waarvan de minister redelijkerwijs mag aannemen dat de vreemdeling die taal begrijpt. In haar uitspraak van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4180) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak al geoordeeld dat de minister niet aan de informatieplicht voldoet, als hij een vreemdeling een afschrift verstrekt van de maatregel van bewaring in de Nederlandse taal en verwacht dat een tolk of advocaat verdere uitleg geeft. In de uitspraak van 24 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak vastgesteld dat de minister haar werkwijze heeft gewijzigd door een vreemdeling een informatiefolder te verstrekken in een taal die hij begrijpt of waarvan de minister redelijkerwijs mag aannemen dat een vreemdeling die taal begrijpt. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de minister ook met die werkwijze niet voldoet aan de informatieplicht. In de informatiefolder staat namelijk alleen algemene informatie over de maatregel van bewaring. Daaruit volgen niet de redenen van bewaring die in het geval van een bepaalde vreemdeling gelden. De schending van de informatieplicht in deze zaak heeft niet geleid tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat die schending voor de vreemdeling geen gevolgen had voor een effectieve uitoefening van zijn rechtsmiddelen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de minister opgeroepen om de informatievoorziening binnen zes maanden alsnog in overeenstemming te brengen met de eisen die artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 daaraan stelt. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft daarbij opgemerkt dat niet is uitgesloten dat zij op termijn in volgende zaken wel gevolgen moet verbinden aan de schending van de informatieplicht.

Intrekking van een verblijfsvergunning tijdens een PIJ-maatregel

Op 4 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan over de zorgvuldigheid van een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een vreemdeling met een onvoorwaardelijke ‘Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen’, een zogenoemde PIJ‑maatregel (ECLI:NL:RVS:2024:3563, onder rechtsoverweging 5). De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de minister in haar besluitvorming rekening had moeten houden met het redelijkerwijs voorzienbare gevolg van de intrekking voor het behandeltraject van de vreemdeling. Dat behandeltraject zou namelijk tot stilstand komen, omdat een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf niet met planmatig verlof mag om te werken aan resocialisatie. Als terugkeer naar een land van herkomst door overdracht van de tenuitvoerlegging van de maatregel niet mogelijk is en het behandeltraject in Nederland tot stilstand komt, dreigt een PIJ-maatregel langer te duren dan nodig is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft opgemerkt dat het desgewenst aan de wetgever is om het Reglement en de Verlofregeling tbs aan te passen, om mogelijk te maken dat ook vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in aanmerking kunnen komen voor verlof, waarmee zij een PIJ‑maatregel zouden kunnen afronden.

Afwijzing naturalisatieverzoek na ontzegging van de rijbevoegdheid

Op 16 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan over de afwijzing van een naturalisatieverzoek wegens ernstige vermoedens dat een persoon een gevaar vormt voor de openbare orde (ECLI:NL:RVS:2024:4161, onder rechtsoverweging 4.3). De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigt in deze uitspraak het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris deze ernstige vermoedens niet deugdelijk had gemotiveerd. De staatssecretaris had de vermoedens gebaseerd op bijkomende straffen in de Wegenverkeerswet, namelijk een rijontzegging van twee maanden en een geldboete. Uit de Handleiding van de Rijkswet op het Nederlanderschap volgt echter niet welke gevolgen een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft voor een naturalisatieverzoek, omdat de handleiding alleen verwijst naar bijkomende straffen in het Wetboek van Strafrecht. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat uit de passages in de handleiding die de staatssecretaris in hoger beroep had aangehaald, niet volgt dat een verzoeker kon voorzien dat de staatssecretaris een naturalisatieverzoek afwijst bij een ontzegging van de rijbevoegdheid. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft opgemerkt dat de staatssecretaris de Handleiding van de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Model 2.3 ‘Verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag’ moet aanpassen als hij de afwijzing van een naturalisatieaanvraag wegens een gevaar voor de openbare orde wil baseren op een ontzegging van de rijbevoegdheid.

Omgevingskamer

In de Omgevingskamer heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geen uitspraken gedaan met een afzonderlijke terugkoppeling aan de wetgever.