Ontwikkelingen in de Vreemdelingenkamer
De Vreemdelingenkamer heeft veruit de hoogste in- en uitstroom van zaken. Positief is dat in 2024 meer uitspraken zijn gedaan (6.210) dan dat er zaken zijn binnengekomen (6.084). Daardoor is de werkvoorraad aan zaken in deze Kamer voor het eerst sinds jaren afgenomen.
Deze grote uitstroom is mogelijk omdat nog steeds het merendeel van de zaken, ongeveer 75%, kan worden afgedaan op grond van artikel 91, tweede lid, Vw 2000, dus met een verkorte motivering. Wel is in 2024 in een toenemend aantal zaken deze verkorte motivering enigszins aangevuld, bijvoorbeeld met een verwijzing naar een eerdere uitspraak of een korte toelichting. Op de website van de Raad van State zijn de verschillende mogelijkheden opgesomd van aanvulling van een verkorte motivering. Met deze aanvullingen wordt waar mogelijk tegemoetgekomen aan een behoefte aan meer transparantie voor de rechtspraktijk. Dit geldt voor ongeveer een derde van de verkort gemotiveerde uitspraken in 2024. De andere uitspraken leenden zich om verschillende redenen niet voor zo’n aanvulling.
De Vreemdelingenkamer heeft in 2024 verschillende zaken behandeld over de landen Syrië en Afghanistan, waar veel asielzoekers vandaan komen. Ook moest de Afdeling zich weer vaak buigen over de vraag of asielzoekers die zijn doorgereisd naar andere lidstaten onder het zogenoemde Dublinsysteem konden worden teruggestuurd naar die lidstaten. Deze zaken worden hieronder uitgelicht. Ook wordt hieronder ingegaan op enkele uitspraken die de Afdeling deed over vreemdelingen die niet op komen dagen bij een ingepland gehoor, over lege aanvragen als wapen tegen vreemdelingenbewaring, en over de kwalificatie van vrijheidsbeperkende maatregelen voor overlastgevers op azc’s.
Terugkeer vanuit Syrië
Op 14 augustus 2024 deed de Afdeling uitspraak over de zogenoemde teruggekeerde Syriërs (ECLI:NL:RVS:2024:3175 en ECLI:NL:RVS:2024:3291). Het gaat in deze twee zaken om Syrische asielzoekers die na verblijf in Nederland nog zijn teruggekeerd naar Syrië en vervolgens weer terugkwamen. De minister van Asiel en Migratie mag naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak bij de beoordeling of in geval van terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade bestaat, dat eerdere verblijf in Syrië meewegen. Maar niet elke terugkeer naar Syrië betekent dat er geen reëel risico meer is. Dat hangt af van de omstandigheden van het geval. In het ene geval moest de minister beter motiveren dat er geen risico bestond, omdat niet was meegewogen dat het verblijf van de vrouw was gekenmerkt door onder meer een sterfgeval en haar eigen bevalling. In het andere geval vond de Afdeling bestuursrechtspraak de motivering voldoende. Deze vrouw was namelijk zeker zes keer teruggegaan naar Syrië, waarbij zij periodes van één tot drie maanden heeft verbleven zonder veiligheidsproblemen in een gebied dat onder controle stond van het Syrische regime.
Verwestering van Afghanen
Afghanen lopen geen reëel risico op een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Afghanistan alleen al doordat zij in het Westen hebben verbleven. Dat oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak in drie uitspraken van 20 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4647, ECLI:NL:RVS:2024:4648 en ECLI:NL:RVS:2024:4649). In augustus 2021 hebben de Taliban de macht in heel Afghanistan overgenomen. In deze rechtszaken hadden Afghaanse asielzoekers aangevoerd dat zij door hun verblijf in het Westen een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Afghanistan en dat zij daarom niet terug kunnen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat alle Afghanen die in het Westen hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Afghanistan en dus asiel zouden moeten krijgen. Maar verblijf in het Westen kan wel betekenis hebben als een Afghaan door zijn individuele omstandigheden problemen zal krijgen met de Taliban. De minister moet dan niet alleen de individuele omstandigheden, maar ook het verblijf in het Westen betrekken bij de beoordeling van de asielaanvraag, en deze in samenhang bezien.
Dublinoverdrachten naar andere lidstaten
Ook in 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak zich in veel zaken moeten uitlaten over de vraag of asielzoekers kunnen worden overgedragen aan een andere lidstaat in het kader van het zogeheten Dublinsysteem. Dit systeem gaat ervan uit dat een asielverzoek wordt behandeld in de lidstaat waar de asielzoeker voor het eerst een asielverzoek heeft ingediend of waar deze illegaal is binnengekomen. In principe moeten asielzoekers die zich daarna in Nederland melden, terug naar die andere lidstaat. Alleen als ze daar het risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU, met name vanwege hele erbarmelijke opvangomstandigheden, moet Nederland toch het verzoek behandelen. Aan deze maatstaf is niet snel voldaan, ook al wordt het vaak ingeroepen.
Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 13 maart 2024 is aan de maatstaf van strijd met grondrechten voor België niet voldaan. Asielzoekers konden dus worden overgedragen aan onze zuiderburen (ECLI:NL:RVS:2024:896). Inmiddels is deze kwestie opnieuw aan de orde gesteld op grond van recente ontwikkelingen in België (zitting op 10 december 2024). Verschillende rechtbanken oordeelden dat er een reëel risico is dat alleenstaande mannelijke asielzoekers onvoldoende worden opgevangen en op straat belanden met gebrekkige toegang tot medische en juridische voorzieningen. De uitspraak is op moment van publicatie van het jaarverslag nog niet gedaan.
Op 29 februari en 27 juni 2024 deed de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak over de situatie in Bulgarije op basis van de meest actuele informatie (ECLI:NL:RVS:2024:870 en ECLI:NL:RVS:2024:2647). Volgens die uitspraken kunnen asielzoekers zonder risico op schending van hun grondrechten worden overgedragen.
Na jarenlange procedures over de situatie in Polen (met onder meer een verwijzing van rechtbank Den Bosch naar het arrest van het Hof van Justitie in Luxemburg van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195) zijn er volgens twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 september 2024 onvoldoende aanknopingspunten dat de Poolse autoriteiten asielzoekers die door Nederland worden overgedragen in het kader van de Europese Dublinverordening, in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. Ook is niet aannemelijk dat Poolse rechters in asielzaken niet onafhankelijk zijn. De minister van Asiel en Migratie mag asielzoekers dan ook blijven overdragen aan Polen (ECLI:NL:RVS:2024:3455 en ECLI:NL:RVS:2024:3456). In deze zaken speelde de vraag of de mogelijkheid van pushbacks aan de buitengrenzen van Polen van invloed is op het risico voor Dublinclaimanten. Het Hof van Justitie had al geoordeeld dat dit niet het geval is.
Dit geldt ook voor Kroatië volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4037). Het is niet aannemelijk dat de Kroatische autoriteiten Dublinclaimanten in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. Ook hebben zij toegang tot de asielprocedure en opvang in Kroatië. Hoewel er periodes zijn geweest van overbezetting in de Kroatische opvangcentra, zijn er geen structurele tekortkomingen. Zelfs in tijden van grote druk op de Kroatische opvangcentra werd nog altijd voorzien in essentiële levensbehoeften als voeding, sanitaire voorzieningen en basale medische zorg. Uit actuele beschikbare informatie blijkt ook dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Net zoals de Afdeling bestuursrechtspraak in september 2023 oordeelde, zijn de pushbacks niet gericht tegen Dublinclaimanten.
Niet verschijnen bij nader gehoor
Er is geen wettelijke basis voor de werkwijze van de toenmalige staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een asielaanvraag inhoudelijk af te wijzen als de vreemdeling zonder reden niet verschijnt voor het zogenoemde nader gehoor in asielzaken, terwijl hij daarvoor wel is uitgenodigd. Dat oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak in een uitspraak van 26 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2604). De uitspraak gaat over een Algerijnse vreemdeling die zonder reden niet is verschenen op de uitnodiging van de staatssecretaris om nader te worden gehoord. In de asielprocedure zijn er doorgaans twee gesprekken: een aanmeldgehoor en een nader gehoor. In het tweede gesprek krijgt de vreemdeling de gelegenheid om de redenen van zijn asielaanvraag te vertellen. Als een vreemdeling niet bij dat nader gehoor verschijnt, neemt de staatssecretaris normaal gesproken de aanvraag niet in behandeling. Maar in dit geval heeft de staatssecretaris ervoor gekozen om de aanvraag inhoudelijk af te wijzen. Bij wijze van proef is hij in oktober 2022 met deze nieuwe werkwijze gestart in het azc in Budel, omdat het in de praktijk regelmatig voorkomt dat vreemdelingen niet verschijnen voor een nader gehoor, wat verlies van capaciteit en tijd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst oplevert. Hoewel de Afdeling bestuursrechtspraak de wens van de staatssecretaris begreep om de asielprocedure efficiënter te laten verlopen, kwam zij tot het oordeel dat er geen wettelijke basis is voor deze werkwijze. Zij geeft de wetgever in haar uitspraak daarom expliciet mee dat de Europese Procedurerichtlijn een bepaling bevat die onder voorwaarden wel ruimte biedt voor de werkwijze. Deze kan de wetgever desgewenst alsnog kan implementeren in de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000.
Misbruik van EU-recht
Twee vreemdelingen hebben met het indienen van aanvragen om toetsing aan het EU-recht misbruik van recht gemaakt. Aannemelijk is geworden dat zij dit alleen maar hebben gedaan om vrijgelaten te worden uit vreemdelingenbewaring. Dat oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak in twee uitspraken van 3 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2709 en ECLI:NL:RVS:2024:2711). Dit zijn de eerste uitspraken over misbruik van Unierecht op het terrein van het migratierecht. De Afdeling bestuursrechtspraak had in een eerdere uitspraak van 12 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2530) geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag is voor vreemdelingenbewaring na een aanvraag om toetsing aan het EU-recht. De wetgever heeft deze grondslag nog niet gecreëerd. Het aantal aanvragen om toetsing aan het EU-recht is toegenomen, vanuit of vlak voor de vreemdelingenbewaring, zonder dat deze aanvragen onderbouwd waren. Daarbij is bijvoorbeeld geen verblijfsdoel aangekruist of geen referent opgegeven en er werd geen gebruikgemaakt van de mogelijkheid om de aanvraag alsnog aan te vullen met stukken. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er onder deze omstandigheden sprake is van misbruik van recht. De aanvragen hebben geen gevolgen voor de bewaring.
In een uitspraak van 29 mei 2024 was aan de orde gesteld of een vreemdeling ook misbruik kan maken van asielrecht (ECLI:NL:RVS:2024:2230). De vreemdeling had deelgenomen aan demonstraties in Nederland en was volgens de minister alleen daardoor in de aandacht gekomen van de autoriteiten in het land van herkomst. Om die reden was de asielaanvraag afgewezen. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak kan er ook in het asielrecht sprake zijn van misbruik, maar was deze afwijzing te kort door de bocht. Vreemdelingen die in het gastland – ‘sur place – activiteiten ontplooien die hen in gevaar brengen’, kunnen bescherming krijgen. De minister moet deze aanvraag in dat licht opnieuw beoordelen.
Overlast in azc’s
Overplaatsing van overlastgevende asielzoekers van een gewoon azc naar een zogenoemde handhavings- en toezichtlocatie is geen vrijheidsontneming. Ook niet als een asielzoeker op een afgezonderd deel hiervan in een zogenoemde ROV-kamer verblijft waar zijn vrijheid verder wordt beperkt. Dat oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak in haar uitspraken van 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564 en ECLI:NL:RVS:2024:3565). ROV staat voor Regeling Onthouding Verstrekkingen. In deze rechtszaken ging het om een Somalische en een Iraakse man die allebei ernstige overlast hebben veroorzaakt in een azc. De overlast bestond uit vernieling van spullen, agressief gedrag en fysiek geweld tegen andere asielzoekers en medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Daarom heeft het COA beide mannen overgeplaatst van een gewoon azc naar een handhaving- en toezichtlocatie (HTL). In het geval van de Iraakse man vond op de HTL weer een geweldsincident plaats. Daarom heeft het COA hem binnen de HTL naar een zogenoemde ROV-kamer verplaatst waar hij twee weken moest verblijven. Beide mannen vonden dat overplaatsing naar een HTL vrijheidsontneming is, en geen vrijheidsbeperking, zodat aanvullende waarborgen gelden, en daaraan was volgens hen niet voldaan. Voor het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak dat geen sprake is van vrijheidsontneming was vooral van belang dat asielzoekers de HTL en ook de ROV-kamer vrijwillig kunnen verlaten.