Uitspraak 202306571/1/A2


Volledige tekst

202306571/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

en

het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht (hierna: het college),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 17 mei 2023 heeft de examencommissie van de Faculteit Health, Medicine and Life Sciences (hierna: de examencommissie) onder meer het verzoek van [appellante] om een alternatieve toetsvorm voor het vak Afstudeerscriptie (BGZ3026) afgewezen.

Bij beslissing van 23 augustus 2023 heeft het college heeft het hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze beslissing heeft  [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2024, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door dr. T.C.M. Adam en dr. M.G. Spigt, bijgestaan door mr. J.B. van Doorn, advocaat te Zoetermeer, zijn verschenen.

Overwegingen

Wet- en regelgeving

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Besluitvorming

2.       [appellante] heeft op 10 mei 2023 de examencommissie onder meer verzocht om een alternatieve toetsvorm voor het vak Afstudeerscriptie, met code BGZ3026. Zij wilde vanwege haar persoonlijke omstandigheden een narrative systematic review schrijven in plaats van een scriptie. De examencommissie heeft dit verzoek afgewezen en het college heeft deze beslissing in stand gelaten.

Bevoegdheid Afdeling

3.       Het college stelt zich op het standpunt dat de Afdeling mogelijk niet bevoegd is om over dit beroep te oordelen en wijst op een tegenstrijdigheid in de wetgeving. Op grond van artikel 7.64, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) is de Afdeling bevoegd om in eerste en enige aanleg kennis te nemen van een beroep. In artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang gelezen met artikel 1 van Bijlage 2 (bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) bij die wet is volgens het college echter bepaald dat geen beroep openstaat tegen een beslissing genomen op grond van artikel 7.61 van de WHW. De bevoegdheid van het college om een beslissing te nemen is vastgelegd in deze bepaling van de WHW.

3.1.    Bijlage 2 bij de Awb, met inbegrip van de bepaling ten aanzien van artikel 7.61 van de WHW, is in 2012 aan de Awb toegevoegd om de uitzonderingen op het algemene bestuursprocesrecht die tot dan toe waren vastgelegd in bijzondere wetten, te concentreren in de Awb (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 9). Ten tijde van de totstandkoming van deze wetgeving was het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO) als rechtsprekend college bevoegd om onder meer te oordelen over beroepen tegen beslissingen in de zin van artikel 7.61 van de WHW. Met ingang van 1 januari 2023 is de rechtsprekende taak van het CBHO integraal ondergebracht bij de Afdeling (Wet van 23 februari 2022 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten, Stb. 2022, 134). De Afdeling is van oordeel dat de tegenstrijdigheid tussen hetgeen in bijlage 2 van de Awb is vermeld en artikel 7.64, eerste lid, van de WHW voortkomt uit een omissie van de wetgever om de verwijzing naar artikel 7.61 van de WHW uit bijlage 2 bij de Awb te verwijderen. Er bestaat geen twijfel over de intentie van de wetgever om de bevoegdheid bij de Afdeling neer te leggen.

3.2.    De Afdeling acht zich bevoegd kennis te nemen van dit geschil.

Omvang van het geschil

4.       Het geschil beperkt zich tot de vraag of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de examencommissie het verzoek om een alternatieve toetsvorm voor het vak Afstudeerscriptie (BGZ3026) heeft mogen afwijzen.

Beroep

5.       [appellante] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de examencommissie haar verzoek heeft mogen afwijzen. Daartoe voert zij aan dat de beslissing om haar verzoek af te wijzen, onvoldoende en ondeugdelijk is gemotiveerd. In deze beslissing heeft de examencommissie niet uiteengezet waarom het aanbieden van een alternatieve toetsvorm voor de scriptie niet mogelijk is. In de beslissing is de examencommissie alleen ingegaan op het research proposal voor het vak BZG3025 (Mens en Gezondheid: Biologisch Onderzocht). Daarmee is onvoldoende gemotiveerd waarom geen mogelijkheid bestaat om voor de scriptie een alternatieve toetsvorm aan te bieden. Daarbij kan de examencommissie op grond van artikel 3.1, tweede lid, van de Regels en Richtlijnen voor de Bacheloropleiding Gezondheidswetenschappen 2022-2023 een andere vorm van toetsing vaststellen dan wel toestaan, aldus [appellante]. Verder is in het schikkingsgesprek onvoldoende gesproken over een alternatieve toetsvorm voor de scriptie. Tot slot voert [appellante] aan dat de examencommissie in haar persoonlijke (medische) omstandigheden aanleiding had moeten zien om haar verzoek in te willigen.

Beoordeling van het beroep

5.1.    Het college heeft op de zitting erkend dat in de beslissing van 23 augustus 2023 vooral is ingegaan op het - in beroep niet meer in geschil zijnde - verzoek om een alternatieve toetsvorm voor het vak research proposal (BGZ3025) en niet op het verzoek om een alternatieve toetsvorm voor het vak Afstudeerscriptie (BGZ3026), terwijl het administratief beroep zich ook richtte tegen de beslissing van de examencommissie op dit laatste verzoek.

5.2.    Het beroep is gegrond. Het college heeft in de beslissing van 23 augustus 2023 ten onrechte niet beslist op het administratief beroep van [appellante] voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om een alternatieve toetsvorm voor het vak Afstudeerscriptie.

6.       De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Doende hetgeen het college zou behoren te doen, zal de Afdeling het administratief beroep, voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om een alternatieve toetsvorm voor het vak Afstudeerscriptie, ongegrond verklaren. Daartoe overweegt zij als volgt.

6.1.    In artikel 5.9, eerste lid van de OER is bepaald dat de examencommissie in een reglement de eisen opneemt waaraan een afstudeerproject naar aard en inhoud moet voldoen. Dit reglement is de zogenoemde ‘Leerlijn voor Wetenschappelijk Schrijven Bachelor Gezondheidswetenschappen’ (hierna: de leerlijn) en is onderdeel van de Regels en Richtlijnen. In deze leerlijn zijn de eisen uiteengezet die gelden voor een scriptieonderzoek. Zo dient de student een wetenschappelijke onderzoeksvraag verder uit te werken, literatuuronderzoek te verrichten, de onderzoeksmethode te beschrijven en deze planmatig uit te voeren, de onderzoeksgegevens te analyseren met behulp van statistische technieken of andere methoden van onderzoek, bevindingen en conclusies te presenteren door middel van een schriftelijke rapportage en de gevonden en verwachte resultaten te bediscussiëren en te verantwoorden in relatie tot de literatuur. Het college heeft voldoende uiteengezet dat het verschil tussen enerzijds de afstudeerscriptie en anderzijds een narrative of een systematic review is dat bij een afstudeerscriptie eigen data moeten worden verzameld met een wetenschappelijke vraagstelling of bestaande data met een nieuwe wetenschappelijke vraagstelling moeten worden geanalyseerd en dat zowel een narrative als een systematic review zijn gebaseerd op bestaande literatuur. Het uitvoeren van een literatuuronderzoek is bij een scriptie in de afstudeerrichting Biologie en Gezondheid ook uitdrukkelijk niet toegestaan. Een narrative review maakt onderdeel uit van het curriculum van deze bacheloropleiding, en deze heeft [appellante] al eerder behaald. Een systematic review vraagt om een meta-analyse, welke methode geen onderdeel uitmaakt van de bachelorfase en bovendien ook qua noodzakelijke tijdsinvestering niet haalbaar zou zijn. Beide zijn dus om meerdere redenen geen alternatief voor een afstudeerscriptie. Ter zitting heeft het college nog toegelicht dat voor de afstudeerscriptie bepaalde leerdoelen gelden, namelijk het uitvoeren van een eigen onderzoek met een wetenschappelijke vraagstelling, en dat zowel de narrative als de systematic review niet leiden tot deze leerdoelen. [appellante] heeft het voorgaande niet weersproken. Gelet hierop heeft het college zich reeds hierom terecht op het standpunt gesteld dat de examencommissie de door [appellante] voorgestelde alternatieve toetsvormen mocht afwijzen.

De persoonlijke omstandigheden die [appellante] heeft aangevoerd, leiden niet tot een ander oordeel. Het college heeft erop gewezen dat er andere voorzieningen beschikbaar zijn die [appellante] in verband met haar persoonlijke omstandigheden ter ondersteuning van haar afstudeerscriptie kan aanvragen.

Tot slot heeft [appellante] ter zitting gesteld dat het in het studiejaar 2020-2021 wel mogelijk was om een narrative review te maken als alternatief voor de afstudeerscriptie. Deze stelling is door het college betwist en door [appellante] niet met enig bewijsmiddel nader onderbouwd, zodat ook dit niet kan leiden tot een ander oordeel.

Slotsom

7.       Het college moet de proceskosten in administratief beroep en in beroep vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       verklaart het administratief beroep, voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om een alternatieve toetsvorm voor het vak Afstudeerscriptie (BGZ3026), ongegrond;

III.      veroordeelt het college van beroep voor de examens van Universiteit Maastricht tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het administratief beroep opgekomen kosten tot een bedrag van €1.248,00, (zegge: twaalfhonderdachtenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.      veroordeelt het college van beroep voor de examens van Universiteit Maastricht tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, (zegge: achthonderdvijfenzeventig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat het college van beroep voor de examens van Universiteit Maastricht aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Rijsdijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024

705-1043

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wet op het hoger onderwijs en wettenschappelijk onderzoek

Artikel 7.13. Onderwijs- en Examenregeling

1. Het instellingsbestuur stelt voor elke door de instelling aangeboden opleiding of groep van opleidingen een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling bevat adequate en heldere informatie over de opleiding of groep van opleidingen.

2. In de onderwijs- en examenregeling worden, onverminderd het overigens in deze wet terzake bepaalde, per opleiding of groep van opleidingen de geldende procedures en rechten en plichten vastgelegd met betrekking tot het onderwijs en de examens.[...]

[…]

Artikel 7.61. Bevoegdheid college van beroep voor de examens

1. Het college van beroep voor de examens is bevoegd ten aanzien van de volgende beslissingen:

a. beslissingen als bedoeld in de artikelen 7.8b, derde en vijfde lid, en 7.9, eerste lid,

b. beslissingen inzake het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen, bedoeld in artikel 7.9d,

c. beslissingen, niet zijnde besluiten van algemene strekking, genomen op grond van het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk, met het oog op de toelating tot examens,

d. beslissingen, genomen op grond van het aanvullend onderzoek, bedoeld in de artikelen 7.25, zesde lid, en 7.28, vierde lid,

e. beslissingen van examencommissies en examinatoren,

f. beslissingen van commissies als bedoeld in artikel 7.29, eerste lid, en

g. beslissingen, genomen op grond van artikel 7.30b met het oog op de toelating tot de in dat artikel bedoelde opleidingen.

[...]

Artikel 7.64. Beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

1. Een schriftelijke beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs inhoudende een rechtshandeling die jegens een betrokkene is genomen op grond van deze wet en daarop gebaseerde regelingen, wordt

met betrekking tot besluiten aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van die wet. Het beroep kan worden ingesteld door de betrokkene.

[…]

Onderwijs- en Examenregeling voor de Bacheloropleiding Gezondheidswetenschappen 2022/2023 van de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences

Artikel 5.9 Afstudeerproject

1. De examencommissie bepaalt in een reglement de eisen waaraan een afstudeerproject naar aard en inhoud moet voldoen. Dit reglement is opgenomen in de ‘Leerlijn voor Wetenschappelijk Schrijven Bachelor Gezondheidswetenschappen’ en wordt geacht onderdeel te zijn van de Regels en Richtlijnen. Deze brochure is op het FHML studentenintranet geplaatst.

[…]

Regels en Richtlijnen voor de Bacheloropleiding Gezondheidswetenschappen 2022-2023

Artikel 3.1 Examenonderdelen

[…]

2. Tentamens worden in beginsel schriftelijk afgenomen; de examencommissie is bevoegd een andere vorm van toetsing vast te stellen c.q. toe te staan.

[…]

Leerlijn voor Wetenschappelijk Schrijven Bachelor Gezondheidswetenschappen

8. Voor het scriptieonderzoek gelden onderstaande eisen. Tijdens het onderzoek dient de student onder begeleiding van een docent:

•        een wetenschappelijke onderzoeksvraag, en eventueel bijbehorende hypothese verder uit te werken (de onderzoeksvraag wordt doorgaans aangereikt door de scriptiebegeleider),

•        (voorbereidend) literatuuronderzoek te verrichten (waarbij de scriptiebegeleider aanwijzingen geeft),

•        de te volgen methode om de onderzoeksvraag te beantwoorden te beschrijven en deze planmatig uit te voeren,

•        de onderzoeksgegevens te analyseren met behulp van verworven statistische technieken of andere methoden van onderzoek,

•        bevindingen en conclusies te presenteren door middel van een schriftelijke rapportage,

•        de gevonden en verwachte resultaten te bediscussiëren en deze te verantwoorden mede in relatie tot de eerder beschreven literatuur.  Daarnaast worden ook eisen gesteld aan het

•        proces waaronder de afstudeerscriptie tot stand komt (zie paragraaf 9).