Uitspraak 201309926/1/R1


Volledige tekst

201309926/1/R1.
Datum uitspraak: 15 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Den Hoorn, gemeente Texel,
2. [appellant sub 2], wonend te De Cocksdorp, gemeente Texel,
3. wijlen [appellant sub 3], voorheen wonend te De Cocksdorp, gemeente Texel, thans haar [rechtsopvolger], wonend te De Cocksdorp, gemeente Texel,
4. [appellante sub 4], gevestigd te De Cocksdorp, gemeente Texel,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Den Burg, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Den Burg,
6. de vereniging Vereniging van Eigenaren de Luwe Hoek, gevestigd te Den Burg, gemeente Texel,
7. [appellant sub 7], wonend te Den Hoorn, gemeente Texel,
8. [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], wonend te Den Burg, gemeente Texel,
9. [appellante sub 9] en anderen, wonend onderscheidenlijk gevestigd te De Koog, Den Hoorn, De Cocksdorp en Den Burg, gemeente Texel,
10. [appellante sub 10] en anderen, wonend onderscheidenlijk gevestigd te Oosterend, gemeente Texel,
11. [appellant sub 11] en anderen, allen wonend te Den Hoorn, gemeente Texel,
12. [appellant sub 12], wonend te De Waal, gemeente Texel,
13. [appellant sub 13A] en [appellante sub 13B], wonend te De Waal, gemeente Texel (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 13]),
14. [appellant sub 14], wonend te Oosterend, gemeente Texel,
15. [appellant sub 15A] en [appellant sub 15B], wonend te De Koog, gemeente Texel,
16. de naamloze vennootschap Exploitatiemaatschappij de Krim N.V., gevestigd te De Cocksdorp, gemeente Texel,
17. [appellant sub 17], wonend te Den Hoorn, gemeente Texel,
18. [appellante sub 18], gevestigd te De Waal, gemeente Texel, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beide wonend te De Waal, en anderen,
19. [appellant sub 19], wonend te Oosterend, gemeente Texel,
20. [appellante sub 20], gevestigd te De Koog, waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], allen wonend te De Koog, en anderen,
21. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Villapark de Ruyterplaats B.V., gevestigd te Den Burg, gemeente Texel, en [appellant sub 21A], wonend te Den Burg, gemeente Texel,
22. [appellant sub 22A] en [appellante sub 22B], wonend te De Waal, gemeente Texel (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 22]),
23. de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel, beide gevestigd te Texel,
24. [appellante sub 24], wonend te [woonplaats], thans de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Waddengarnaal Texel B.V., gevestigd te Oudeschild, gemeente Texel,
25. [appellant sub 25], wonend te Dronten,
26. [appellant sub 26A] en [appellante sub 26B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 26]), beiden wonend te Den Burg, gemeente Texel,
27. [appellant sub 27], wonend te De Koog, gemeente Texel,
28. [appellant sub 28A] en [appellant sub 28B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 28]), beiden wonend te De Cocksdorp, gemeente Texel,
29. [appellant sub 29], wonend te Den Hoorn, gemeente Texel,
30. [appellant sub 30], wonend te Amstelveen,
31. [appellant sub 31A] en [appellant sub 31B], wonend te [woonplaatsen],
32. [appellant sub 32], wonend te Den Hoorn, gemeente Texel,
33. [appellante sub 33], gevestigd te Oosterend, gemeente Texel, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Oosterend, gemeente Texel,
34. [appellant sub 34], wonend te Den Burg, gemeente Texel,

en

de raad van de gemeente Texel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben alle appellanten beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Een aantal appellanten heeft nadere stukken ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Een aantal appellanten en derde-belanghebbenden hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de hoger beroepen in zaak nrs. 201309891/1/A1 en 201309906/1/A1 ter zitting behandeld op 3 en 4 december 2014, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. Een aantal appellanten is niet verschenen en heeft zich evenmin doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen. Een aantal derde-belanghebbenden is ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actualisering van het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied Texel 1986" (hierna: het voorgaande plan). Het plangebied omvat het gehele Texelse grondgebied uitgezonderd de kernen Den Burg, De Waal, Den Hoorn, Oudeschild, Oosterend, De Koog, De Cocksdorp, ’t Horntje, Oost-, Midden- en Zuid-Eierland. Ook het zeegebied behoort niet tot het plangebied.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] kan zich er niet mee verenigen dat aan zijn perceel [locatie 1] te Den Hoorn de bestemming "Wonen" met een bouwvlak is toegekend en dat het ingevolge artikel 50, lid 50.2, onder 50.2.2, sub m, van de planregels niet mogelijk is de twee aangebouwde recreatieve opstallen om te zetten naar twee vrijstaande recreatieve opstallen elders op het perceel.

[appellant sub 1] voert aan dat hij reeds jaren bezig is om uitplaatsing van de recreatieve opstallen te realiseren. In dit verband wijst hij op een brief van 1 november 2010 waarin het college van burgemeester en wethouders zich positief heeft uitgelaten over de uitplaatsing. [appellant sub 1] wijst er voorts op dat hij op 15 december 2010 een op uitplaatsing gericht verzoek heeft ingediend en dat het college van burgemeester en wethouders in antwoord hierop heeft aangegeven dat met een projectafwijkingsprocedure een omgevingsvergunning kan worden afgegeven. Op 6 februari 2012 is een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van twee recreatieve opstallen op het perceel. Op deze aanvraag is thans nog niet beslist. Volgens [appellant sub 1] hadden zijn concrete bouwplannen moeten worden meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.1. Ingevolge artikel 50, lid 50.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning.

Ingevolge lid 50.1, aanhef en onder f, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie indien in de maatvoering "maximum aantal recreatieve opstallen" op de verbeelding is opgenomen dat één of meer opstallen aanwezig mogen zijn.

Ingevolge lid 50.2 onder 50.2.2, sub m, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen dat bestaande recreatieve opstallen, die zich inpandig in, of aangebouwd aan, een gebouw bevinden, niet als losstaand bouwwerk mogen worden herbouwd.

3.1.1. Aan het perceel [locatie 1] te Den Hoorn is de bestemming "Wonen" toegekend. Het bouwvlak op het perceel bevat op de verbeelding onder meer de maatvoeringsaanduiding "maximum aantal recreatieve opstallen". Hierbij is het getal 2 opgenomen.

3.1.2. De Afdeling stelt het volgende vast. [appellant sub 1] heeft het gemeentebestuur bij brief van 12 juli 2010 verzocht de mogelijkheden voor het perceel [locatie 1] uiteen te zetten. Bij brief van 1 november 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders informatie verstrekt omtrent de bouwmogelijkheden voor het desbetreffende perceel. Hierbij is de nota van uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied van Texel als uitgangspunt genomen. Ten aanzien van bestaande, inpandige recreatieve opstallen is vermeld dat deze bij de woning kunnen worden getrokken of worden omgezet naar bijgebouw. Er moet dan wel worden voldaan aan de bebouwingseisen voor wonen of bijgebouw. Het college van burgemeester en wethouders heeft er voorts op gewezen dat voor het vooruitlopen op het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied Texel" een omgevingsvergunning nodig is met ontheffing van het bestemmingsplan.

Bij brief van 7 september 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders geconcludeerd dat om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen een projectafwijkingsprocedure noodzakelijk is.

[appellant sub 1] heeft op 6 februari 2012 een aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning ingediend. Op 14 augustus 2012 heeft de raad een voornemen tot weigering van de omgevingsvergunning verzonden. Hiertegen is geen zienswijze ingediend. Er is vervolgens geen formeel weigeringsbesluit genomen.

3.1.3. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten in het onderhavige bestemmingsplan voor het perceel [locatie 1] niet te voorzien in uitplaatsing van de twee inpandige recreatieve opstallen. Hierbij heeft de raad van belang kunnen achten dat verstening van het landschap en aantasting van de openheid van het landschap moeten worden voorkomen en dat de zichtlijn naar het achtergelegen agrarische land moet worden gevrijwaard van bebouwingsmogelijkheden. Dat, zoals [appellant sub 1] stelt, langs de [appellant sub 12]weg begroeiing aanwezig is, maakt dit niet anders, nu niet zeker is of de thans aanwezige begroeiing behouden blijft.

Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn concrete bouwvoornemens, wordt overwogen dat een bestemmingsplan in het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) het ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

De raad heeft in dit geval de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bouwvoornemens van [appellant sub 1] uitdrukkelijk bezien en geconcludeerd dat deze strijdig zijn met de uitgangspunten van het bestemmingsplan. Hierbij heeft de raad van belang geacht dat de recreatieve opstallen buiten het in het bestemmingsplan voorziene bouwvlak zijn gelegen en voor de voorgevel van de bestaande woning zijn gesitueerd. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouwvoornemens niet in het bestemmingsplan behoefden te worden opgenomen wegens de ruimtelijke onaanvaardbaarheid daarvan.

Het betoog faalt.

3.2. [appellant sub 1] voert voorts aan dat de door de raad gewenste kwaliteitsverbetering niet kan worden gerealiseerd indien de twee inpandige recreatieve opstallen niet kunnen worden omgezet naar vrijstaande recreatieve opstallen elders op zijn gronden. Het verkleinen van de bouwmogelijkheden is volgens [appellant sub 1] in strijd met het gemeentelijke beleid inzake kwaliteitsverbetering.

3.2.1. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van strijd met het gemeentelijke beleid met betrekking tot kwaliteitsverbetering. In dit verband heeft de raad toegelicht dat kwaliteitsverbetering volgens het gemeentelijke beleid een voorwaarde is bij het toekennen van extra slaapplaatsen voor recreatieve bedrijven of in het geval er drie of meer recreatieve opstallen op een perceel aanwezig zijn. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat kwaliteitsverbetering niet afhankelijk is van het eventueel uitplaatsen van recreatieve opstallen.

Het betoog faalt.

3.3. Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 2] in Den Hoorn, voor welk perceel medewerking is verleend aan de vergroting van het bouwvlak en een toename van de bouwmogelijkheden, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat aan dit perceel de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" is toegekend, waarbinnen aparte regels gelden voor mogelijkheden tot uitbreiding. Hiervoor is in 2009 reeds een projectafwijkingsprocedure gestart.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Voor zover [appellant sub 1] zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 13 december 2013 toepassing heeft gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid zoals opgenomen in artikel 7 van het bestemmingsplan "Partiële herziening" voor het verplaatsen van een "recreatief opstal" ter plaatse van het perceel [locatie 3] te Den Burg en het college van burgemeester en wethouders de aanvragen van [appellant sub 1] voor het uitplaatsen van de twee recreatieve opstallen evenzeer had kunnen vergunnen door toepassing te geven aan voormelde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, overweegt de Afdeling als volgt. Reeds omdat thans de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" door de raad voorligt en niet de toepassing door het college van burgemeester en wethouders van artikel 7 van het bestemmingsplan "Partiële herziening", kan dit betoog niet slagen.

3.4. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat op 29 mei 2013 een door hem op 10 januari 2013 ingediende aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een restaurant op zijn perceel is ingewilligd. De locatie van het vergunde restaurant is volgens [appellant sub 1] echter buiten het in het plan opgenomen bouwvlak gelegen.

3.4.1. De raad heeft toegelicht dat op 10 januari 2013 een aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning is ingediend voor het realiseren van een restaurant en de aanleg van een inrit/uitrit op het perceel [locatie 1]. Bij besluit van 29 mei 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders hiervoor een omgevingsvergunning verleend.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat, in navolging van de verleende omgevingsvergunning, ter plaatse opnieuw een horecabestemming kan worden toegekend, indien [appellant sub 1] zijn oorspronkelijke bouwmogelijkheden wenst te behouden.

3.4.2. Met betrekking tot de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van het restaurant en de inrit/uitrit op het perceel [locatie 1] staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden als een dienovereenkomstige bestemmingsregeling op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe regeling zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat in navolging van de verleende omgevingsvergunning een horecabestemming aan het perceel kan worden toegekend.

3.4.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" met onder meer de maatvoeringsaanduiding "maximum aantal recreatieve opstallen (2)", voor het perceel [locatie 1], voor zover daarin de op 29 mei 2013 verleende omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een restaurant en de aanleg van een uitrit/inrit niet is opgenomen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor haar perceel [locatie 4] te De Cocksdorp. Zij voert hiertoe aan dat de bestaande situatie, te weten de huisvesting van het seizoenspersoneel van het door haar geëxploiteerde [strandpaviljoen] in stacaravans op het perceel, ten onrechte niet positief is bestemd, terwijl deze oplossing past binnen het gemeentelijke beleid en landschappelijk goed inpasbaar is.

4.1. Het noordelijke deel van het perceel aan de [locatie 4] heeft de bestemming "Bedrijf - Opslag" met onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum bebouwd oppervlak = 600 m²".

Ingevolge artikel 17, lid 17.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Opslag" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van opslag.

Ingevolge lid 17.3.1 wordt het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bewoning als strijdig gebruik aangemerkt.

Ingevolge lid 17.4 kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.3.1 in die zin dat inpandige verblijven gerealiseerd worden voor huisvesting van personeel van het ter plaatse gevestigde bedrijf.

4.1.1. Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wro wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat, onverminderd de verlengingsmogelijkheid voor de raad die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt.

4.1.2. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] in haar zienswijze van

22 februari 2013 op het ontwerpbestemmingsplan uitdrukkelijk heeft verzocht de bestaande feitelijke situatie, waarbij seizoenspersoneel van het door [appellant sub 2] geëxploiteerde [strandpaviljoen] in tien stacaravans wordt gehuisvest op het perceel [locatie 4], conform het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in de "Notitie bedrijfswoningen en personeelsverblijven" van 19 december 2006, positief te bestemmen. [appellant sub 2] heeft daarbij aangegeven dat zij wenst dat de bestaande opstal positief wordt bestemd ten behoeve van het huidige gebruik, te weten hoofdzakelijk opslag ten behoeve van bedrijfsmaterialen behorende bij het [strandpaviljoen]. Zij heeft voorts te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een nieuw gebouw voor opslag en personeelshuisvesting. Daarnaast is ter zitting van de zijde van de raad desgevraagd toegelicht dat recentelijk overleg heeft plaatsgevonden met [appellant sub 2], waarbij zij eveneens heeft aangegeven dat zij de tien stacaravans positief bestemd wenst te zien en dat zij bereid is de op 10 mei 2010 verleende bouwvergunning voor het realiseren van een loods met inpandige personeelsverblijven op het perceel [locatie 4] in te trekken indien het gemeentebestuur aan haar wensen tegemoet komt.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Opslag" voor het perceel [locatie 4] te De Cocksdorp, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

4.2. De overige beroepsgronden die zijn gericht tegen het toekennen van de bestemming "Bedrijf - Opslag" aan het perceel [locatie 4] te De Cocksdorp behoeven gezien het vorenstaande geen bespreking meer.

4.3. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 2] dat haar bestaande woning niet geheel binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak valt, wordt overwogen dat [appellant sub 2] deze stelling niet heeft gestaafd, zodat de beroepsgrond reeds om die reden niet slaagt.

Voor zover [appellant sub 2] heeft beoogd te betogen dat de verbeelding op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl niet is voorzien van een correcte ondergrond, wordt overwogen dat de ondergrond geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, zodat het betoog niet kan leiden tot vernietiging van het plan.

4.4. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond.

Het beroep van [rechtsopvolger]

5. [rechtsopvolger] richt zich tegen het toekennen van de bestemming "Bedrijf - Opslag" aan het perceel [locatie 4] te De Cocksdorp.

Hij voert hiertoe aan dat uit de door de eigenaar van het perceel, [appellant sub 2], ingediende zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan kan worden afgeleid dat door haar ter plaatse geen nieuw opslag- en logiesgebouw zal worden gerealiseerd, zodat de raad ten onrechte de bestemming "Bedrijf - Opslag" aan een deel van het perceel heeft toegekend.

5.1. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.1.2. is overwogen dat het betoog slaagt. Het beroep is in zoverre gegrond.

5.2. De overige beroepsgronden die zijn gericht tegen het toekennen van de bestemming "Bedrijf - Opslag" aan het perceel [locatie 4] te De Cocksdorp behoeven gezien het voorgaande geen bespreking meer.

5.3. [rechtsopvolger] voert voorts aan dat de gezamenlijke oppervlakte van de woonbestemming en de tuinbestemming aanzienlijk groter is dan de in het gemeentelijke beleid opgenomen maximale oppervlakte van 5.000 m² die geldt ten aanzien van de bestemming "Wonen" met tuinen en erven ten behoeve van een burgerwoning in het buitengebied. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat een groot gebied niet alleen kan worden gebruikt als tuin en erf, maar bovendien kan worden ingericht met allerlei vergunningvrije bouwwerken.

5.3.1. Ingevolge artikel 45, lid 45.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor:

a. tuinen en voorzieningen behorende bij de op hetzelfde perceel gelegen (bedrijfs)woning; en daarbij behorende:

b. wegen en paden;

c. water;

d. overige bouwwerken.

Ingevolge lid 45.2 is het bouwen van gebouwen en overkappingen verboden.

5.3.2. In de plantoelichting is bij het intekenen van de bestemmingsvlakken "Wonen" als uitgangspunt gehanteerd dat een bestemmingsvlak een oppervlakte heeft van maximaal 5.000 m². De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Wonen" die is toegekend aan de gronden van de [locatie 4] een oppervlakte van ongeveer 4.575 m² beslaat, zodat aan dit uitgangspunt is voldaan.

De Afdeling stelt voorts vast dat de bestemming "Tuin", die is verdeeld over twee bestemmingsvlakken, in totaal een oppervlakte beslaat van ongeveer 8.900 m². Desgevraagd is ter zitting van de zijde van de raad toegelicht dat uitgangspunt is dat een bestemmingsvlak voor "Wonen" een maximale oppervlakte heeft van 5.000 m² en dat het gemeentelijke beleid niet inhoudt dat de gezamenlijke oppervlakte van de bestemmingsvlakken "Wonen" en "Tuin" niet meer dan 5.000 m² mag beslaan. Voorts heeft de raad onweersproken toegelicht dat sprake is van continuering van de sinds 1998 bestaande situatie, waarin het perceel [locatie 4] grotendeels als tuin/erf wordt gebruikt.

Het betoog faalt.

5.4. Het beroep van [rechtsopvolger] is gegrond.

Het beroep van [appellante sub 4]

6. [appellante sub 4] richt zich tegen de bestemmingsregeling voor de [locatie 5] tot en met [locatie 6] te De Cocksdorp. Volgens [appellante sub 4] zijn haar bestaande rechten en belangen niet gerespecteerd. Zij wijst er in dit verband op dat van rechtswege vergunning is verleend voor het bouwen van drie nieuwe recreatiewoningen aan de westelijke zijde van het perceel [locatie 5]-[locatie 6], buiten het op de verbeelding opgenomen bouwvlak.

6.1. Aan het noordelijk deel van het perceel, [locatie 6], is de bestemming "Recreatie - Recreatief opstal" toegekend en een bouwvlak met een oppervlakte van 210 m2.

Aan het zuidelijk deel van het perceel, [locatie 5]-[locatie 7], is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" toegekend en een bouwvlak met een oppervlakte van 2.660 m2. Aan het bouwvlak zijn de maatvoeringen "wonen = 3", "maximum bebouwd oppervlak (m2)= 950" en "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 45" toegekend.

6.1.1. De raad heeft toegelicht dat [appellante sub 4] op 14 mei 2013 een aanvraag heeft ingediend voor het uitplaatsen van drie recreatie-eenheden aan de [locatie 5]-[locatie 6] te De Cocksdorp. Volgens de raad is hiervoor op 29 oktober 2013 van rechtswege vergunning verleend, zodat de drie recreatie-eenheden kunnen worden gerealiseerd. Hierdoor ontstaan nieuwe bouwmogelijkheden op het perceel buiten het thans aanwezige bouwvlak. Deze situatie zal bij de herziening van het onderhavige bestemmingsplan worden meegenomen, aldus de raad. Ter zitting is voorts van de zijde van de raad meegedeeld dat ter plaatse van de te realiseren recreatie-eenheden de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" dan moet worden vervangen door de bestemming

"Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen".

6.1.2. De Afdeling overweegt als volgt. In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

Ter zitting is desgevraagd van de zijde van de raad meegedeeld dat de aanvraag van 14 mei 2013 voldoende was onderbouwd en dat deze had moeten worden betrokken bij de vaststelling van het plan. Gezien het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan voor het uitplaatsen van drie recreatie-eenheden aan de [locatie 5]-[locatie 6] te De Cocksdorp ten tijde van de vaststelling van het plan niet kon worden beoordeeld.

6.1.3. In hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" voor de gronden aan de [locatie 5]-[locatie 6] te De Cocksdorp voor zover daaraan geen bouwvlak ten behoeve van drie recreatie-eenheden is toegekend, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 4] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

6.2. [appellante sub 4] wijst er voorts op dat zij met het gemeentebestuur is overeengekomen dat de recreatieve opstal die aanwezig was op de [locatie 8] te De Cocksdorp mag worden herbouwd op de gronden aan de [locatie 5]-[locatie 6]. Het bouwvlak op de verbeelding voorziet ten onrechte niet in die mogelijkheid. Volgens [appellante sub 4] heeft de raad de verplaatste opstal van de [locatie 8] ten onrechte in de vorm van toekenning van 5 extra slaapplaatsen in de verblijfsrecreatieve gebouwen geïntegreerd.

6.2.1. De raad heeft uiteengezet dat bij brief van 2 september 2010 medewerking is verleend aan het verplaatsen van 5 slaapplaatsen vanaf het perceel [locatie 8] te De Cocksdorp. Deze slaapplaatsen zijn opgenomen in de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen". Volgens de raad zijn bij de telling van de slaapplaatsen in de verblijfsrecreatieve gebouwen 5 slaapplaatsen opgenomen die afkomstig zijn van het perceel [locatie 8] te De Cocksdorp. Dat de oorspronkelijke slaapplaatsen in de vorm van een "recreatief opstal" aanwezig waren op het perceel [locatie 8], geeft volgens de raad geen recht op een nieuw, vrijstaand "recreatief opstal" op de gronden aan de [locatie 5]-[locatie 6]. Volgens de raad worden de slaapplaatsen verplaatst en niet de recreatieve opstal. [appellante sub 4] heeft volgens de raad recht op een extra recreatieve eenheid, inpandig of aangebouwd aan de bestaande bebouwing.

6.2.2. Bij brief van 2 september 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van het verzoek van [appellante sub 4] tot verplaatsing van een "recreatief opstal" aan de [locatie 8] in De Cocksdorp naar de [locatie 5]-[locatie 6] in De Cocksdorp aan [appellante sub 4] meegedeeld dat het perceel [locatie 8] valt onder het bestemmingsplan "De Cocksdorp" en dat verplaatsing naar de nieuwe locatie valt onder het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" waarin geen mogelijkheden tot verplaatsing zijn opgenomen. Om medewerking te kunnen verlenen aan het verzoek is volgens voormelde brief een projectbesluit noodzakelijk waarvoor een ruimtelijke onderbouwing is vereist, waarin zowel moet worden ingegaan op de verwijdering van de recreatieve opstal op de oude locatie aan de [locatie 8] als de nieuwbouw van de recreatieve opstal op de nieuwe locatie aan de [locatie 5]-[locatie 6].

Op 3 augustus 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten medewerking te verlenen aan het starten van een projectprocedure.

6.2.3. De Afdeling stelt vast dat uit voormelde brief van 2 september 2010 kan worden afgeleid dat door het gemeentebestuur is beoogd de recreatieve opstal als zodanig te verplaatsen en niet uitsluitend de 5 slaapplaatsen. Voorts wordt van belang geacht dat [appellante sub 4] op 14 mei 2013 een aanvraag heeft ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van een recreatieve opstal en nieuwbouw van een zomerhuis aan de Vuurtorenweg in De Cocksdorp.

Gelet op voorgaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval kan worden volstaan met het toekennen van 5 extra slaapplaatsen aan de gronden aan de [locatie 5]-[locatie 6] ter vervanging van de recreatieve opstal aan de [locatie 8].

6.3. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel voor de gronden aan de [locatie 5]-[locatie 6] te De Cocksdorp, voor zover daaraan geen bouwvlak voor een extra recreatief opstal ter vervanging van de recreatieve opstal aan de [locatie 8] te De Cocksdorp is toegekend, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 4] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

6.4. [appellante sub 4] kan zich er voorts niet mee verenigen dat het oorspronkelijke bestemmingsvlak van het perceel [locatie 5]-[locatie 6] is gesplitst in een perceel met de bestemming "Recreatie - Recreatief opstal" en een perceel "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen". Voorts richt [appellante sub 4] zich tegen de verkleining van de bouwvlakken tot ongeveer de helft van het bestemmingsvlak, waardoor doelmatig gebruik en inrichting van het perceel onevenredig worden belemmerd. Recreatieve opstallen kunnen ten onrechte niet meer losstaand op haar perceel worden gebouwd. De raad heeft zich in dit verband volgens [appellante sub 4] ten onrechte op het standpunt gesteld dat haar perceel in een open landschap ligt en dat vergroting van het bouwvlak om die reden een aantasting en verdere verstening van dit landschap zou betekenen. Hiertoe voert [appellante sub 4] aan dat het perceel niet in een open landschap ligt, maar is omsloten door bos. Vergroting van het bouwvlak noch de uitplaatsing van recreatieve eenheden leidt volgens [appellante sub 4] tot meer verstening, zolang de oppervlakte van de te realiseren bebouwing beperkt blijft tot maximaal 950 m2 met de thans aanwezige recreatieve opstal op [locatie 6] en de nog te realiseren opstal in verband met de verplaatsing van de recreatieve opstal van [locatie 8] naar de [locatie 5]-[locatie 6].

6.4.1. Ingevolge artikel 35, lid 35.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Recreatie - Recreatief opstal" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van recreatief verblijf, in de vorm van één recreatief opstal.

Ingevolge artikel 36, lid 36.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van hotels, groepsverblijven en complexen van recreatieappartementen.

6.4.2. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het apart bestemmen van de recreatieve opstal geen gevolgen heeft voor de gebruiksmogelijkheden van het perceel. De recreatieve opstal kan als vrijstaande eenheid op deze locatie blijven staan en kan worden vernieuwd binnen het bouwvlak.

Voor zover [appellante sub 4] zich niet kan verenigen met de grootte van de bouwvlakken, wordt overwogen dat de raad bij de bepaling van de grootte ervan heeft kunnen betrekken dat het perceel in een open landschap ligt en dat vergroting van de bouwvlakken een aantasting van dit landschap inhoudt en in strijd is met het beleidsuitgangspunt om bebouwing te concentreren.

Voorts heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen de mogelijkheid om recreatieve eenheden vrijstaand op het erf te plaatsen, niet langer toe te staan. Hierbij heeft de raad kunnen betrekken dat het uitplaatsen van recreatieve eenheden leidt tot aantasting en verdere verstening van het open landschap. Voorts heeft de raad hierbij van belang kunnen achten dat het buitengebied van Texel in zijn algemeenheid een open karakter heeft en dat het behoud daarvan een kernwaarde voor Texel is.

Het betoog faalt.

6.5. [appellante sub 4] stelt zich voorts op het standpunt dat haar wens om een groot bebouwingsvlak met 50 slaapplaatsen te verkrijgen ten onrechte en in strijd met paragraaf 4.4. van de plantoelichting is gepasseerd. [appellante sub 4] wijst erop dat in de plantoelichting staat dat de vorm waarin slaapplaatsen worden aangeboden zoveel mogelijk wordt vrijgelaten. De plantoelichting suggereert volgens [appellante sub 4] ten onrechte dat sprake zou zijn van een versoepeling ten gunste van recreatie-ondernemers.

6.5.1. De raad heeft toegelicht dat uitsluitend de kleinschalige recreatieterreinen die reeds bestonden uit vrijstaande recreatieve eenheden in het nieuwe bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen", omdat hier geen verdere verstening ontstaat door het plaatsen van nieuwe vrijstaande recreatieve eenheden.

6.5.2. De Afdeling stelt vast dat in artikel 36, lid 36.1, aanhef en onder a, van de planregels is opgenomen dat de toegekende slaapplaatsen mogen worden gerealiseerd in de vorm van een hotel, recreatieappartementen of groepsverblijven. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hieruit volgt dat het plan de recreatie-ondernemer flexibiliteit en keuzemogelijkheden biedt ten aanzien van de verschijningsvorm van de recreatieve activiteiten. Er bestaan immers uitwisselingsmogelijkheden binnen de recreatievormen. Van strijd met de uitgangspunten van het bestemmingsplan is gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling geen sprake.

Het betoog faalt.

6.6. Het beroep van [appellante sub 4] is gegrond.

Het beroep van [appellante sub 5]

7. Volgens [appellante sub 5] is onrechte een bouwvlak met een oppervlakte van 0,16 ha in plaats van 1 ha toegekend aan haar perceel [locatie 9] te Den Burg. Volgens [appellante sub 5] is hiermee op onjuiste wijze uitvoering gegeven aan het tijdens de raadsvergadering van 12 juni 2013 aangenomen amendement dat ertoe strekt dat aan het perceel een zelfstandig agrarisch bouwvlak van 1 ha moet worden toegekend zoals door [appellante sub 5] is verzocht. [appellante sub 5] wijst erop dat in het amendement geen afwijkende omvang voor het bouwvlak is opgenomen. Bovendien is 1 ha de standaard afmeting voor een agrarisch bouwvlak op Texel, hetgeen blijkt uit de "Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied", het bestemmingsplan, waaronder de verbeelding waarop agrarische bouwvlakken standaard een oppervlakte hebben van 1 ha, en de notulen van de raadsvergadering van 12 juni 2013. Volgens [appellante sub 5] is een bouwvlak van 1 ha noodzakelijk om de agrarische activiteiten zowel nu als in de toekomst optimaal te kunnen uitvoeren.

Subsidiair stelt [appellante sub 5] zich op het standpunt dat zij zich kan verenigen met het toekennen van bouwvlak van ongeveer 0,87 ha aan het perceel [locatie 9], mits dit op de verbeelding wordt weergegeven overeenkomstig een door haar overgelegde tekening. [appellante sub 5] wijst er in dit verband op dat inmiddels een koopovereenkomst met [persoon] is gesloten over de aankoop van aangrenzende percelen met een omvang van 57 are en 6 centiare. Met de aankoop van die gronden is naast het in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen bouwvlak voor het perceel [locatie 10] een bouwvlak haaks op de Nieuwlanderweg mogelijk met een omvang van 0,87 ha.

7.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het amendement is uitgewerkt in de verbeelding. Bij de tekensystematiek is een agrarisch bouwvlak van maximaal 1 ha het uitgangspunt, mits dit past bij de situatie. In dit geval moet volgens de raad rekening worden gehouden met de afstand tot aan de as van de Nieuwlanderweg. Hierbij is het uitgangspunt 40 m. Er is aansluiting gezocht bij het naastgelegen perceel en het bouwvlak is op een afstand van ongeveer 35 m van de weg gesitueerd. Daarnaast is gekeken naar de kadastrale eigendomssituatie. Het perceel is een langs de weg uitgestrekt perceel dat in eigendom is van de maten. Het vormen van lintbebouwing op een langgerekt agrarisch bouwblok zou volgens de raad een aantasting zijn van het open landschap en daarmee een aantasting van de Texelse kernwaarden. Gelet hierop heeft de raad geen aanleiding gezien om een bouwvlak van 1 ha op de verbeelding in te tekenen.

7.1.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.7, aanhef en onder a, van de planregels kan het plan in die zin worden gewijzigd dat een bouwvlak wordt vergroot tot maximaal 1,5 ha.

Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

1. de vergroting is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering waarbij deze noodzaak blijkt uit een bij de aanvraag in te leveren bedrijfsplan;

2. uit het in te dienen erfinrichtingsplan blijkt dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing van erf, beplanting en bebouwing conform het Beeldkwaliteitplan;

3. de vergroting doet geen onevenredige afbreuk aan de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden;

4. deze wijzigingsbevoegdheid is, gedurende de planperiode en over het gehele plangebied gezien, minder dan 47 keer toegepast.

7.1.2. De Afdeling stelt vast dat in de tekst van het amendement is vermeld dat op de [locatie 9] een volwaardig zelfstandig agrarisch bedrijf is gevestigd, dat los dient te worden gezien van de agrarische activiteiten op de [locatie 10]. Voor de ontwikkeling is het volgens het amendement noodzakelijk dat het bedrijf op de [locatie 9] een eigen bouwvlak heeft. Het is niet wenselijk dat twee bedrijven hun activiteiten op één bouwvlak uitoefenen. Bij het kopje "besluit" bij het amendement staat vervolgens: Het perceel Nieuwlanderweg in twee blokken splitsen en op beide een bedrijfswoning toestaan.

Uit het verslag van de vergadering van de gemeenteraad van 12 juni 2013 blijkt dat tijdens de vergadering is gesproken over het toekennen van A-blokken op voormelde percelen.

Voorts stelt de Afdeling vast dat in paragraaf 2.1. van de "Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied" onder meer staat dat in het gebied Binnenduinrand, waar het perceel [locatie 9] is gelegen, bouwvlakken van 1 ha worden ingetekend. Uitgangspunt is gelet hierop het toekennen van een bouwvlak van 1 ha. Het aan het perceel [locatie 9] toegekende bouwvlak met een oppervlakte 0,16 ha wijkt hiervan aanzienlijk af. De Afdeling stelt vast dat in het amendement niet uitdrukkelijk tot uitdrukking is gebracht dat het bouwvlak voor het perceel [locatie 9] van zeer beperkte omvang dient te zijn.

Het vorenstaande in aanmerking genomen is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de uitvoering van het amendement in het bestemmingsplan bij het toekennen van het agrarisch bouwvlak voor het perceel [locatie 9] ten onrechte groot gewicht heeft toegekend aan de eigendomsverhoudingen. De raad heeft ten onrechte geen andere uitvoeringsmogelijkheden van het amendement bezien en is ten onrechte niet in overleg getreden met [appellante sub 5] omtrent mogelijke alternatieven ten aanzien van de ligging van het bouwvlak. De Afdeling acht bovendien van belang dat de raad er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat [appellante sub 5] gebruik zou kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.7, van de planregels, om het bouwvlak te vergroten. Voorts is ter zitting van de zijde van de raad bevestigd dat de door [appellante sub 5] bij brief van 15 mei 2014 ingediende tekening met een alternatieve situering van een bouwvlak van 0,87 ha zou zijn gehonoreerd, indien de daarvoor benodigde eigendomsoverdracht van de gronden van aangrenzende percelen zou hebben plaatsgevonden.

7.2. Uit het vorenstaande volgt dat de planregeling voor zover het de toekenning van het bouwvlak op het plandeel voor de [locatie 9] te Den Burg betreft, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 5] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van De Luwe Hoek

8. De Luwe Hoek heeft de beroepsgrond dat tijdens de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan ten onrechte nog aanpassingen zijn doorgevoerd, ter zitting ingetrokken.

8.1. De Luwe Hoek richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - Tweede woning" voor het perceel aan de Monnikenweg 5 te Den Burg. De Luwe Hoek betoogt dat de voorziene woningbouw op het voorheen uitsluitend als recreatief bestemde perceel, in strijd is met de artikelen 13 en 14 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) en de daarin opgenomen expliciete verboden op verstedelijking. De Luwe Hoek wijst er in dit verband op dat geen ontheffing is verleend door het college van gedeputeerde staten.

8.1.1. Ingevolge artikel 51, lid 51.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - Tweede woning" aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van permanente of recreatieve bewoning.

Ingevolge lid 51.2.2, onder d, heeft een woonhuis binnen deze bestemming een maximale oppervlakte van 150 m².

Ingevolge lid 51.2.2, onder g, mogen per woning maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, exclusief de onder sub k bedoelde opstallen.

Ingevolge lid 51.2.2, onder h, mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woning maximaal 100 m² bedragen, exclusief de oppervlakte zoals genoemd onder sub k van dit artikel.

Ingevolge lid 51.2.2, onder k, dienen de recreatieve opstallen te voldoen aan de bouwregels van het artikel "Recreatie - Recreatief opstal".

Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a en b, van de PRVS wordt als Bestaand Bebouwd Gebied (hierna: BBG) aangewezen:

a. het gebied, als zodanig aangegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan en

b. de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de PRVS - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen, waaronder mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.

Ingevolge artikel 1, onder 23, moet onder landelijk gebied worden verstaan het gebied, niet zijnde BBG.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw indien:

a. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 en de door het college van gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma’s;

b. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de door het college van gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;

c. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen BBG en;

d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 1 van de PRVS, in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van de PRVS.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13, indien:

a. de noodzaak van verstedelijking als bedoeld in het eerste lid is aangetoond;

b. is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen BBG kan worden gerealiseerd en;

c. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.

Ingevolge artikel 1, onder 5, moet onder bebouwing worden verstaan één of meerdere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Ingevolge artikel 1, onder 38, moet onder verstedelijking worden verstaan alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.

8.1.2. Op grond van het voorgaande plan mocht de oppervlakte van een zomerhuis op het perceel Monnikenweg 5 maximaal 70 m² bedragen. Er mochten geen vrijstaande gebouwen worden opgericht.

In het onderhavige plan wordt uitbreiding van de oppervlakte van de reeds bestaande woning met 80 m² tot maximaal 150 m² mogelijk gemaakt. Voorts mogen per woning maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd exclusief de onder artikel 51, lid 51.2.2, aanhef en onder k, van de planregels bedoelde opstallen.

De Afdeling stelt vast dat de gronden ter plaatse van de voorziene uitbreiding van het woonoppervlak en de voorziene bijbehorende bouwwerken aan de Monnikenweg 5 buiten het BBG als bedoeld in artikel 9 van de PRVS liggen. De bebouwingsmogelijkheden betreffen planologisch nieuwe ontwikkelingen in landelijk gebied, omdat het voorgaande plan ter plaatse niet voorzag in deze bouwmogelijkheden.

De Afdeling overweegt dat uit artikel 1, onder 38, van de PRVS volgt dat artikel 14 van de PRVS onder meer ziet op alle functies die verband houden met wonen. Naar het oordeel van de Afdeling vallen de desbetreffende bebouwingsmogelijkheden in de vorm van uitbreiding van de bestaande woning en de voorziene bijbehorende bouwwerken onder de toepassing van die bepaling. Nu de bebouwingsmogelijkheden zijn voorzien in het landelijk gebied, heeft de raad het plan in zoverre derhalve vastgesteld in strijd met artikel 14, eerste lid, van de PRVS.

Het betoog van De Luwe Hoek slaagt.

8.2. Gelet op het voorgaande behoeft de beroepsgrond dat de voorziene uitbreiding van de woonoppervlakte en de voorziene bijbehorende bouwwerken aan de Monnikenweg 5 eveneens in strijd zijn met artikel 13 van de PRVS, geen bespreking meer.

De beroepsgrond dat met het toekennen van de bestemming "Wonen - Tweede woning" aan het perceel aan de Monnikenweg 5 ten onrechte is voorzien in de mogelijkheid het perceel te gebruiken voor zowel permanente als recreatieve bewoning en dat het perceel ten onrechte is vermeld op de lijst van tweede woningen bij de Huisvestingsverordening 1997, behoeft gezien het vorenstaande evenmin bespreking.

Dit geldt ook voor de beroepsgrond dat de in het plan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling voor het perceel Monnikenweg 5 in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), niet is verantwoord in de plantoelichting.

8.3. De Luwe Hoek voert voorts aan dat de in artikel 37, lid 37.2.8, aanhef en onder c, van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting in strijd is met het stelsel van de Wro.

8.3.1. Ingevolge artikel 37, lid 37.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" aangewezen gronden bestemd voor recreatief verblijf in de vorm van een terrein voor campers, stacaravans, caravans, blokhutten, tenten, zomerhuizen, familiehuizen en wonen ten behoeve van de recreatieve bestemming.

Ingevolge lid 37.2.8, aanhef en onder c, geldt voor de inrichting van het terrein dat aan de buitenkant van het terrein een afschermende boomsingel moet worden geplant en in stand gehouden, met een minimale breedte van 7 m.

8.3.2. Aan de percelen Monnikenweg 7 tot en met 19 te Den Burg is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" toegekend.

8.3.3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 37, lid 37.2.8, aanhef en onder c, van de planregels te stellig is geformuleerd. Volgens de raad had de zinsnede "indien noodzakelijk" moeten worden toegevoegd. Het is volgens de raad gemeentelijk beleid dat indien sprake is van ligging in een bosrijke omgeving of in de duinen de afschermende windsingel niet nodig is. Dit is volgens de raad ook het geval in De Luwe Hoek.

8.4. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, terwijl niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit wat betreft artikel 37, lid 37.2.8, aanhef en onder c, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Overigens is de Afdeling van oordeel dat toevoeging van de zinsnede de "indien noodzakelijk" niet leidt tot een deugdelijke voorwaardelijke verplichting, aangezien hierdoor rechtsonzekerheid optreedt.

8.5. In hetgeen De Luwe Hoek heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Tweede woning" voor het perceel aan de Monnikenweg 5 te Den Burg is vastgesteld in strijd met artikel 14, eerste lid, van de PRVS en wat betreft artikel 37, lid 37.2.8, aanhef en onder c, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van De Luwe Hoek is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 7]

9. [appellant sub 7] kan zich er niet mee verenigen dat in het plan voor haar bollenbedrijf op haar perceel [locatie 11] te Den Hoorn geen agrarisch bouwvlak is opgenomen, waardoor vergroting van het bedrijf en wijziging van de bedrijfsvoering niet mogelijk zijn.

Volgens [appellant sub 7] heeft de raad niet voldaan aan het uitgangspunt dat wordt bestemd overeenkomstig de feitelijke situatie. [appellant sub 7] wijst er voorts op dat het college van burgemeester en wethouders bij brief van 25 juni 2002 heeft meegedeeld dat medewerking zal worden verleend aan haar verzoek om een nieuw agrarisch bebouwingsvlak van de klasse b te realiseren.

9.1. Aan het perceel [locatie 11] is de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" en de bestemming "Waarde - Archeologie 4" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" toegekend. Aan het perceel is geen bouwvlak toegekend.

9.1.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.130, van de planregels wordt onder veldschuur verstaan een solitaire schuur op agrarische gronden voor een agrarisch bedrijf.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en x, zijn de voor "Agrarisch - Binnenduinrand" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik alsmede een veldschuur ter plaatse van de aanduiding "Specifieke vorm van agrarisch - veldschuur".

Ingevolge lid 3.2.2, aanhef en onder a, mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, uitgezonderd schapenboet en veldschuur.

Ingevolge lid 3.2.2, aanhef en onder c, mag een veldschuur uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "Specifieke vorm van agrarisch - veldschuur".

9.1.2. De gronden van de [locatie 11] behoorden voorheen bij het op het perceel [locatie 12] gevestigde bedrijf. De gronden [locatie 11] zijn in 1985 en 1994 verkocht aan de partner van [appellant sub 7]. De eigenaar van het perceel [locatie 12] is de voormalige agrarische bedrijfswoning blijven bewonen.

Aan het op het perceel [locatie 12] gevestigde bedrijf was in het voorgaande plan de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 3, klasse a" toegekend. Voorts was een agrarisch bouwvlak toegekend dat deels de gronden [locatie 12] en deels de gronden [locatie 11] besloeg. Op het bouwvlak waren bedrijfsgebouwen, dienstwoningen en bijgebouwen toegelaten. Op grond van artikel 3, vijfde lid, onder d, was op het bebouwingsvlak niet meer dan één dienstwoning toegestaan. Dit betrof de woning op het perceel [locatie 12].

9.1.3. De Afdeling stelt vast dat aan het perceel [locatie 11] in het onderhavige bestemmingsplan geen agrarisch bouwvlak is toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels is het bouwen van gebouwen en overkappingen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Nu geen bouwvlak is toegekend, is het bouwen van gebouwen en overkappingen ter plaatse niet toegestaan. Gelet hierop is uitbreiding van de bedrijfsgebouwen niet mogelijk.

De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten ter plaatse van de gronden aan de [locatie 11] geen nieuw agrarisch bouwvlak op te nemen. De raad heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat [appellant sub 7] voorheen slechts over een vijfde deel van het agrarisch bouwvlak kon beschikken. Het overige deel van het agrarisch bouwvlak, met daarop een bedrijfswoning, behoorde toe aan de eigenaar van de gronden van de [locatie 12]. De raad heeft uiteengezet dat het in beginsel mogelijk is om een bestaand agrarisch bouwvlak in zijn geheel over te nemen van een agrariër die zijn werkzaamheden heeft beëindigd. In dit geval is de eigenaar van het perceel [locatie 12] echter in de bedrijfswoning op het perceel blijven wonen en is de vrijgekomen agrarische bebouwing niet gesaneerd. Het is niet mogelijk om slechts een gedeelte van het bouwvlak over te nemen. De Afdeling acht dit beleidsuitgangspunt niet onredelijk.

Voorts heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling van belang kunnen achten dat uitgangspunt is dat geen nieuwe agrarische bouwvlakken worden toegestaan in het plangebied. Het perceel [locatie 11] is bovendien gelegen in een kwetsbaar gebied met open zicht op het naastgelegen duingebied, zodat de raad het ook om die reden niet wenselijk heeft kunnen achten om ter plaatse in een nieuw agrarisch bouwvlak te voorzien.

Voor zover [appellant sub 7] aanvoert dat het college van burgemeester en wethouders haar bij brief van 25 juni 2002 heeft meegedeeld dat medewerking zal worden verleend aan haar verzoek om een nieuw agrarisch bebouwingsvlak te realiseren, wordt overwogen dat ter zitting door [appellant sub 7] is bevestigd dat zij aan de uitspraak op het principeverzoek geen gevolg heeft gegeven door een aanvraag in te dienen. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gelet op het tijdsverloop niet aannemelijk was dat [appellant sub 7] nog gevolg zou geven aan de uitspraak op het principeverzoek.

Het betoog faalt.

9.2. [appellant sub 7] wijst er voorts op dat op 2 juli 2010 vrijstelling is verleend voor het realiseren van personeelsverblijven in de veldschuur gelegen op het perceel [locatie 11] op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Deze vrijstelling is volgens [appellant sub 7] ten onrechte niet verwerkt in het plan.

9.2.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.4.4, aanhef en onder e, van de planregels wordt tot een strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van bedrijfsgebouwen of vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

Ingevolge lid 3.5, onder e, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.4, onder e, in die zin dat inpandige verblijven gerealiseerd worden voor huisvesting van tijdelijk personeel van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf.

Ingevolge artikel 64, lid 64.4, aanhef en onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

9.2.2. Bij besluit van 2 juli 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verleend van het voorgaande plan voor het realiseren van personeelsverblijven in de schuur, gelegen aan de [locatie 11] te Den Hoorn. De huisvesting in personeelsverblijven in de schuur is nog niet gerealiseerd.

In het onderhavige plan is voormelde vrijstelling niet als zodanig opgenomen. Het gebruik van de schuur voor bewoning is ingevolge artikel 3, lid 3.4.4, aanhef en onder e, van de planregels niet toegestaan. Nu de huisvesting nog niet is gerealiseerd en de schuur derhalve nog niet wordt gebruikt als personeelsverblijf, is evenmin sprake van gebruik dat valt onder het overgangsrecht. Gezien het vorenstaande is de inpandige huisvesting van tijdelijk personeel van het bedrijf van [appellant sub 7] in de op het perceel [locatie 11] aanwezige veldschuur niet toegestaan.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het bedrijf van [appellant sub 7] is vooruitgelopen op de regeling als bedoeld in artikel 3, lid 3.5, onder e, van de planregels en dat [appellant sub 7] wordt geacht over de benodigde vrijstelling te beschikken. Anders dan de raad betoogt, kan de op 2 juli 2010 verleende vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO niet worden beschouwd als een omgevingsvergunning op grond waarvan geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3, lid 3.5, onder e, van de planregels meer is vereist teneinde te voorzien in de mogelijkheid van huisvesting van tijdelijk personeel van het bollenbedrijf in de veldschuur.

Nu de raad uitdrukkelijk heeft beoogd toe te staan dat het seizoenspersoneel van het bollenbedrijf van [appellant sub 7] in de veldschuur op het perceel [locatie 11] wordt gehuisvest, moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, aangezien de inpandige huisvesting van seizoenspersoneel in de veldschuur op grond van het plan niet is toegestaan.

Het betoog slaagt.

9.3. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" en de bestemming "Waarde - Archeologie 4" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" voor het perceel [locatie 11], zover daarin de op 2 juli 2010 verleende vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO voor het realiseren van personeelsverblijven in de veldschuur niet is opgenomen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 7] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellanten sub 8]

10. [appellanten sub 8] wijzen erop dat de raad heeft besloten tot aanwijzing van 2 woningen in het op hun perceel [locatie 13] te Den Burg aanwezige woonhuis, opdat daar 2 keer 6 bedden voor logies en ontbijt kunnen worden aangeboden. Volgens [appellanten sub 8] is op de verbeelding echter ten onrechte de maatvoering "maximum aantal wooneenheden" vermeld in plaats van de maatvoering "maximum aantal woningen".

10.1. Aan het perceel [locatie 13] te Den Burg is de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum aantal wooneenheden (2)" toegekend.

10.1.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.147, van de planregels wordt onder woning verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden.

Ingevolge artikel 1, lid 1.148, wordt onder wooneenheid verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden.

Ingevolge artikel 1, lid 1.149, wordt onder woonhuis verstaan een gebouw dat een woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Ingevolge artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder b, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in ieder geval gerekend het gebruik van een woonhuis voor meer dan één wooneenheid, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven in de maatvoering "maximum aantal wooneenheden".

10.1.2. De Afdeling stelt vast dat op het perceel [locatie 13] te Den Burg één woonhuis is toegestaan met daarin maximaal 2 wooneenheden.

Blijkens de definitiebepalingen van artikel 1, lid 1.147 en lid 1.148, van de planregels komt de definitie van wooneenheid en woning geheel overeen. Nu met het begrip "woning" hetzelfde wordt bedoeld als met het begrip "wooneenheid" kunnen [appellanten sub 8] naar het oordeel van de Afdeling niet worden gevolgd in hun betoog dat de raad het besluit tot aanwijzing van 2 woningen in het woonhuis op hun perceel niet correct op de verbeelding heeft aangegeven.

Het betoog faalt.

10.2. [appellanten sub 8] wijzen er voorts op dat in artikel 1, lid 1.81, van de planregels, logies met ontbijt is gedefinieerd als het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt in de woning en dus niet in een wooneenheid. Weliswaar heeft de raad beoogd geen onderscheid te maken tussen woningen en wooneenheden, maar door deze begrippen afwisselend te gebruiken, leidt het plan volgens [appellanten sub 8] tot onduidelijkheid en strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Voorts is het plan volgens [appellanten sub 8] innerlijk tegenstrijdig, nu artikel 1, lid 1.81, van de planregels, het "begrip logies met ontbijt" wordt gekoppeld aan de woning, terwijl in artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder d, van de planregels sprake is van verboden gebruik voor zover sprake is van meer dan 6 slaapplaatsen, verdeeld over meer dan 3 slaapkamers per grond en bouwwerk. Hieruit volgt volgens [appellanten sub 8] dat maximaal 6 bedden voor logies met ontbijt per bestemmingsvlak of per woonhuis zijn toegestaan, ongeacht het aantal woningen of wooneenheden in dat woonhuis. Het plan is in zoverre in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.

10.2.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.81, van de planregels, wordt onder logies met ontbijt verstaan het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt, in de woning, aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, waarbij dit ondergeschikt is aan de woonfunctie.

Ingevolge artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder d, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logies met ontbijt ondergeschikt aan de woonfunctie en tot een maximum van 6 slaapplaatsen, verdeeld over maximaal 3 slaapkamers.

10.2.2. In hetgeen [appellanten sub 8] hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het afwisselende gebruik van de begrippen "woning" en "wooneenheid" in de planregels leidt tot strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Hierbij acht de Afdeling van belang dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, met de begrippen hetzelfde wordt bedoeld. Nu de betekenis van de begrippen duidelijk is kan het gebruik van beide begrippen in de planregels niet tot verwarring leiden.

Voor zover [appellanten sub 8] aanvoeren dat artikel 1, lid 1.81 en artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder d, van de planregels innerlijk tegenstrijdig zijn, wordt als volgt overwogen.

De Afdeling stelt vast dat in de begripsomschrijving van "logies met ontbijt", in artikel 1, lid 1.81, van de planregels, is aangesloten bij het begrip "woning".

In artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder d, van de planregels is vermeld dat als strijdig gebruik van de gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend, wordt aangemerkt het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logies met ontbijt ondergeschikt aan de woonfunctie en tot een maximum van 6 slaapplaatsen, verdeeld over maximaal 3 slaapkamers. De Afdeling stelt vast dat in dit artikellid niet is aangesloten bij het begrip "woning" maar bij het begrip "bouwwerk". Naar het oordeel van de Afdeling kunnen [appellanten sub 8] worden gevolgd in hun betoog dat uit artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder d, van de planregels volgt dat maximaal 6 bedden voor logies en ontbijt per bestemmingsvlak of per woonhuis zijn toegestaan, ongeacht het aantal woningen of wooneenheden in dat woonhuis. Nu in de begripsomschrijving van "logies met ontbijt" echter is aangesloten bij het begrip "woning", is niet duidelijk hoeveel slaapplaatsen verdeeld over hoeveel slaapkamers op het perceel [locatie 13] precies zijn toegestaan, nu aan het perceel één bouwvlak is toegekend met daarin de maatvoeringsaanduiding "maximum aantal wooneenheden (2)".

Het betoog slaagt.

10.2.3. In hetgeen [appellanten sub 8] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder d, van de planregels is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel voor zover daarin niet is voorzien in een uitzondering voor het geval op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding met een maximum aantal wooneenheden van 2 of meer is gegeven. Het beroep van [appellanten sub 8] is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.

10.3. Voorts voeren [appellanten sub 8] aan dat de in het bestemmingsplan opgenomen beroep aan huis-regeling innerlijk tegenstrijdig is, omdat het begrip "beroep aan huis" in artikel 1, lid 1.26, van de planregels is gekoppeld aan het begrip "woonhuis", terwijl de uitoefening van beroep aan huis in artikel 50, lid 50.4.2, aanhef en onder b en c, van de planregels, wordt gekoppeld aan het begrip "woning". De raad heeft beoogd om beroep aan huis zowel bij woningen als bij wooneenheden toe te staan, maar dat is op grond van de huidige planregeling volgens [appellanten sub 8] niet mogelijk.

10.3.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.26, van de planregels wordt onder beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis verstaan een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis, dan wel een naar de aard of de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is.

Ingevolge artikel 50, lid 50.4.2, aanhef en onder b en c, geldt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit dat een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie, de oppervlakte maximaal 80 m² bedraagt en er alleen niet-uitstekende, niet-verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang aan het uiterlijk van de betreffende woning mogen worden aangebracht.

10.3.2. [appellanten sub 8] kunnen naar het oordeel van de Afdeling niet worden gevolgd in hun betoog dat beroep aan huis bij woningen en wooneenheden niet is toegestaan. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

In de definitiebepaling zoals opgenomen in artikel 1, lid 1.26, van de planregels, is het begrip "beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis" gekoppeld aan het begrip "woonhuis". Uit artikel 1, lid 1.149, van de planregels volgt dat onder woonhuis een gebouw wordt verstaan dat één woning omvat dan wel twee of meer woningen omvat.

Nu het uitoefenen van beroep aan huis ingevolge de planregels is toegestaan in een woonhuis en een woonhuis één of meer woningen omvat, is het uitoefenen van beroep aan huis in zowel woningen als wooneenheden toegestaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat onder het begrip "woning" en "wooneenheid" hetzelfde wordt verstaan. Indien een woonhuis twee of meer woningen of wooneenheden omvat, is per afzonderlijke woning of wooneenheid beroep aan huis toegestaan.

Het betoog faalt.

10.4. [appellanten sub 8] voeren voorts aan dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, aangezien daarin de mogelijkheid wordt geboden om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan om vier recreatieappartementen met maximaal 20 slaapplaatsen te realiseren in agrarische stolpen en dat bij omzetting naar de bestemming "Wonen - Vab" de recreatieve appartementen niet behoeven te worden gesloopt. Deze afwijkingsbevoegdheid dient volgens [appellanten sub 8] voor alle behoudenswaardige stolpen of boerderijen te gelden, ongeacht de bestemming "Wonen" of "Agrarisch". Het begrip "stolp" in artikel 1, lid 1.118, van de planregels dient om die reden te worden verruimd, zodat voor alle behoudenswaardige stolpen een beroep kan worden gedaan op de afwijkingsbevoegdheid.

10.4.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.118, van de planregels wordt onder stolp verstaan een voor Noord-Holland karakteristieke boerderij gekenmerkt door een vierkant-constructie van houten balken (gebinten), waarop een piramidevormig dak rust, al dan niet met een voorhuis.

10.4.2. De Afdeling stelt vast dat het gemeentelijke beleid erop is gericht dat stolpen met een monumentale status dienen te worden behouden. Ter zitting is van de zijde van de raad toegelicht dat onder monumentale status wordt verstaan een gemeentelijke, provinciale of rijksmonumentale status.

Voorts heeft de raad uiteengezet dat voor agrarisch in bedrijf zijnde monumentale stolpen geldt dat dit veelal niet-rendabele gebouwen zijn omdat deze niet zijn te gebruiken als bedrijfsgebouw, terwijl de onderhoudskosten van dergelijke stolpen hoog zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat agrarisch in bedrijf zijnde monumentale stolpen verschillen van niet-agrarisch in bedrijf zijnde stolpen met een woonbestemming, nu stolpen waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend reeds vanwege het gebruik als woning rendabel zijn te achten. Om de agrarisch in bedrijf zijnde stolpen met een monumentale status rendabel te maken en aldus het behoud ervan veilig te stellen, heeft de raad in de planregels de mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning ten hoogste vier recreatieappartementen in een agrarisch gebruikte stolp te realiseren.

Het beleid om agrarisch in bedrijf zijnde monumentale stolpen te behouden wordt door de Afdeling, in aanmerking genomen de door de raad gegeven toelichting, niet onredelijk geacht. Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat het niet redelijk is dat de in agrarisch gebruikte stolpen gerealiseerde recreatieve appartementen niet behoeven te worden gesloopt indien de agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en omzetting naar de bestemming "Wonen - Vab" plaatsvindt.

Het betoog faalt.

10.5. Voorts merken [appellanten sub 8] op dat het begrip "monumentaal gebouw" uit de planregels is verwijderd, maar dat het begrip "monumentale status" daar nog steeds in voorkomt. Uitsluitend boerderijen met een monumentale status komen in aanmerking voor splitsing in twee woningen. [appellanten sub 8] wijzen erop dat de raad bij de mondelinge behandeling van het plan echter heeft aangegeven dat hij conform de beleidsnota "Natuur en Landschap 2003" beoogt zoveel mogelijk karakteristieke boerderijen te behouden, ongeacht of sprake is van een monument, en dat hij daarom heeft ingestemd met het verwijderen van het begrip "monumentaal gebouw" uit de planregels. Dit besluit is volgens [appellanten sub 8] niet correct overgenomen in het plan.

10.5.1. Ingevolge artikel 50, lid 50.5, aanhef en onder a sub 1, van de planregels, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder b, in die zin dat een woonhuis wordt gesplitst in 2 wooneenheden waarbij de voorwaarde geldt dat het een boerderij met een monumentale status betreft.

10.5.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het begrip "monumentaal gebouw" uit de planregels is verwijderd, omdat dat begrip nergens in de planregels terugkomt. Volgens de raad is bij de vaststelling van het plan gesproken over de wenselijkheid om ook voor karakteristieke dan wel beeldbepalende woonstolpen die een monumentale status ontberen, de mogelijkheid te openen om de woning te splitsen. De raad heeft voorts toegelicht dat daarbij niet de intentie bestond om tot wijziging van de planregels te komen.

Het betoog faalt.

10.5.3. Voor zover [appellanten sub 8] aanvoeren dat dat de raad inmiddels heeft besloten dat woningen, waarvan de eigenaren kunnen aantonen dat deze voor 1 januari 2012 voor het verstrekken van logies met ontbijt meer dan 6 slaapplaatsen in gebruik hadden en/of in meer dan 3 slaapkamers, een aanduiding krijgen op het betreffende perceel waarbij het maximum aantal toegestane plaatsen op de verbeelding wordt vastgelegd, overweegt de Afdeling het volgende. De desbetreffende regeling dateert van 12 maart 2014 en kan daarom, gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil.

Het betoog faalt.

10.6. Het beroep van [appellanten sub 8] is gegrond.

Het beroep van [appellante sub 9] en anderen

11. [appellante sub 9] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat voor hun onderscheiden percelen, waaraan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend, in het onderhavige plan een maximum aantal slaapplaatsen is vastgelegd. Bovendien is volgens [appellante sub 9] en anderen niet duidelijk hoe de vaststelling van het aantal slaapplaatsen per perceel heeft plaatsgevonden.

Voorts voeren [appellante sub 9] en anderen aan dat in het plan ten onrechte bouwmogelijkheden en op basis van die bouwmogelijkheden ook mogelijk nog te realiseren slaapplaatsen zijn wegbestemd. Volgens [appellante sub 9] en anderen hebben zij door een verkleining van het bouwvlak dan wel verlaging van de maximaal te bebouwen oppervlakte in het plan uitbreidingsmogelijkheden verloren. Hierdoor gaan zij er in hun ontwikkelingsmogelijkheden op achteruit.

11.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor elk bedrijf een bouwvlak is opgenomen. De grenzen van deze bouwvlakken zijn afhankelijk van de afstanden tot de weg en afstanden tot de perceelgrenzen, zoals deze van toepassing waren binnen de hotelbestemming. De bouwmogelijkheden zijn voor [appellante sub 9] en anderen volgens de raad niet verkleind, maar verlegd. Daarnaast is een uitbreiding van de bebouwingsoppervlakte voor de percelen van [appellante sub 9] en anderen opgenomen.

11.1.1. Anders dan [appellante sub 9] en anderen betogen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden geoordeeld dat onduidelijk is hoe de vaststelling van het aantal slaapplaatsen per perceel heeft plaatsgevonden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat het aantal slaapplaatsen is afgeleid van de laatst verleende bouw- of omgevingsvergunningen. Daarbij zijn voor hotelkamers 2 slaapplaatsen gerekend en voor appartementen 5 slaapplaatsen. Hiermee worden hotels volgens de raad gelijkgeschakeld met de andere vormen van recreatief verblijf waarvoor al eerder het aantal slaapplaatsen in het bestemmingsplan was vastgelegd.

Voor zover [appellante sub 9] en anderen zich er niet mee kunnen verenigen dat in het plan een maximum aantal slaapplaatsen per perceel is opgenomen, wordt als volgt overwogen. Uit de plantoelichting volgt dat voor verblijfsrecreatie op Texel sinds lange tijd wordt gewerkt met slaapplaatsentellingen. Het beleid is erop gericht het aantal tegelijk aanwezige toeristen op Texel te maximeren, zodat de drukte niet ten koste gaat van de natuur- en landschapswaarden, de rustbeleving voor de recreanten, de leefbaarheid voor de Texelse bevolking en de Texelse kernwaarden. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten tot het toekennen van een maximum aantal slaapplaatsen per perceel in het plan.

Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 9] en anderen dat in het plan bouwmogelijkheden zijn wegbestemd en als gevolg daarvan ook mogelijk te realiseren slaapplaatsen, wordt voorts als volgt overwogen.

De Afdeling stelt vast dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de maximaal te bebouwen oppervlakte voor de percelen van [appellante sub 9] en anderen is toegenomen ten opzichte van het voorgaand plan. Van een beperking in de bouwmogelijkheden is in zoverre derhalve geen sprake. Voor zover [appellante sub 9] en anderen hebben aangevoerd dat de toename van de maximale bebouwingsoppervlakte niet kan worden aangewend voor het realiseren van extra slaapplaatsen, zodat de ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van het plan zijn afgenomen, wordt overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de extra bebouwingsmogelijkheden kunnen worden gebruikt voor verbetering van de centrale voorzieningen of het vergroten van de hotelkamers of appartementen. [appellante sub 9] en anderen kunnen gelet hierop niet worden gevolgd in hun standpunt dat zij er als gevolg van het plan zonder meer in ontwikkelingsmogelijkheden op achteruit gaan. Dat [appellante sub 9] en anderen de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering waarop de raad doelt naar zij stellen reeds zouden hebben gerealiseerd, doet hier niet aan af.

Voorts heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling gelet op het hiervoor vermelde beleid met betrekking tot het toekennen van slaapplaatsen in redelijkheid kunnen besluiten dat de toename van de bebouwingsoppervlakte niet kan worden aangewend voor het realiseren van extra slaapplaatsen.

De raad heeft zich voorts naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat van het wegbestemmen van slaapplaatsen geen sprake is. Hierbij betrekt de Afdeling dat het ten tijde van het voorgaande plan bestaande aantal slaapplaatsen in het onderhavige plan als zodanig is bestemd. [appellante sub 9] en anderen kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat in het onderhavige plan slaapplaatsen zijn wegbestemd.

Het betoog faalt.

11.2. [appellante sub 9] en anderen betogen voorts dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, nu de raad bij hotels, gelegen op de percelen [locatie 14] te De Koog en [locatie 15] te De Cocksdorp, is overgegaan tot het toekennen van een groot aantal slaapplaatsen zonder dat daaraan concrete aanvragen ten grondslag lagen. Voorts zijn ten aanzien van het perceel [locatie 14] nog niet gerealiseerde slaapplaatsen wel in het plan opgenomen, terwijl dat ten aanzien van de percelen van [appellante sub 9] en anderen niet is gebeurd.

11.2.1. Over de door [appellante sub 9] en anderen gemaakte vergelijking met de percelen [locatie 14] te De Koog en [locatie 15] te De Cocksdorp overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situaties. Ten aanzien van het perceel [locatie 14] heeft de raad toegelicht dat is besloten de bestemming niet te wijzigen en opnieuw de mogelijkheid voor de realisatie van een hotel op te nemen met bijbehorende bouwvlakken en 65 slaapplaatsen. Volgens de raad is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling.

Met betrekking tot het perceel [locatie 15] heeft de raad toegelicht dat in 2010 positief is besloten op een concreet verzoek om binnenplanse wijziging tot uitbreiding van het bedrijf. De benodigde wijzigingsprocedure is echter nooit gestart en op 2 juli 2013 is een aanvraag ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het hotel, die vervolgens op 23 december 2013 is verleend. De uitgangspunten van deze uitbreiding zijn volgens de raad in het bestemmingsplan opgenomen wegens eerdere besluitvorming over dit plan.

In hetgeen [appellante sub 9] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 9] en anderen genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

Hotel [appellante sub 9]

11.3. [appellante sub 9] en anderen wijzen erop dat voor het perceel [locatie 16] te De Koog, waarop Hotel [appellante sub 9] is gelegen, in het plan in extra bouwmogelijkheden is voorzien, aangezien op grond van het plan bebouwing in twee lagen met kap mogelijk is, zonder dat daarbij extra slaapplaatsen zijn toegekend. Het toegekende maximum aantal slaapplaatsen van 104 komt overeen met het werkelijk aantal slaapplaatsen in het hotel van 52 slaapkamers. Volgens [appellante sub 9] en anderen zijn de verruimde bouwmogelijkheden zinledig, nu het aantal bestaande slaapplaatsen niet mag toenemen.

Voorts is de raad volgens [appellante sub 9] en anderen bij de vaststelling van het plan ten onrechte voorbijgegaan aan de op 14 mei 2013 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van 13 nieuwe hotelkamers.

11.3.1. Aan het perceel [locatie 16] te De Koog was in het voorgaande plan de bestemming "Horeca, klasse h, categorie I en II" toegekend.

11.3.2. Ingevolge artikel 12, derde lid, onder d, van de voorschriften behorende bij de eerste herziening van het voorgaande plan mocht in de klasse "h" de nokhoogte van een hoofdgebouw niet meer dan 10 m bedragen, de goothoogte bij bebouwing in één laag (I) niet meer dan 3,5 m, bij bebouwing in twee lagen (II) niet meer dan 6 m bedragen, tenzij de goothoogte van het bestaande gebouw groter is.

11.3.3. Aan het perceel [locatie 16] te De Koog is in het onderhavige plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" toegekend.

11.3.4. Ingevolge artikel 36, lid 36.2.1, aanhef en onder 9, van de planregels geldt dat de goothoogte van een gebouw of een overkapping maximaal 3,5 m bedraagt en de bouwhoogte maximaal 10 m bedraagt tenzij anders is weergegeven op de verbeelding of maximaal de bestaande goot- of bouwhoogte als deze hoger is.

Op de verbeelding is een goothoogte van maximaal 6 m opgenomen en een bouwhoogte van maximaal 10 m.

Het toegestane aantal recreatieve slaapplaatsen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 104.

11.3.5. Uit het vorenstaande volgt dat op grond van het voorgaande plan een maximale goothoogte was toegestaan van 3,5 m bij bebouwing in één laag (I) en een maximale goothoogte van 6 m bij bebouwing in twee lagen (II). Op grond van het onderhavige plan is aan het gehele bouwvlak een maximaal toegestane goothoogte van 6 m toegekend. Gelet hierop is in zoverre sprake van een verruiming van de bouwmogelijkheden.

De Afdeling is van oordeel dat [appellante sub 9] en anderen niet kunnen worden gevolgd in hun standpunt dat de extra bouwmogelijkheden zinledig zijn nu het op grond van het plan niet mogelijk is om extra slaapplaatsen te realiseren. Hierbij wordt betrokken dat de raad er terecht op heeft gewezen dat deze extra bouwmogelijkheden tevens kunnen worden aangewend voor uitbreiding van de hotelfaciliteiten of het vergroten van hotelkamers.

Ten aanzien van het standpunt van [appellante sub 9] en anderen dat de op 14 mei 2013 ingediende aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning ten onrechte niet bij de vaststelling van het plan is betrokken, wordt als volgt overwogen. In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Onweersproken is dat de aanvraag van 14 mei 2013 niet in behandeling is genomen wegens het ontbreken van voldoende gegevens om de bouwplannen planologisch en technisch goed te kunnen beoordelen. Hotel [appellante sub 9] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de ontbrekende stukken alsnog aan te vullen. De raad heeft gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling de plannen van Hotel [appellante sub 9] in redelijkheid niet hoeven betrekken bij de vaststelling van het plan.

Het betoog faalt.

Appartementenhotel Bos en Duin

11.4. [appellante sub 9] en anderen voeren voorts aan dat het bouwvlak op het perceel [locatie 27]6 te Den Hoorn, waarop appartementenhotel Bos en Duin is gevestigd, is vergroot met behoud van de verhoogde maximaal te bebouwen oppervlakte. In het plan is voorts de bestaande situatie van 210 slaapplaatsen in 42 appartementen vastgelegd, zodat de extra bouwmogelijkheden niet kunnen worden gebruikt voor uitbreiding van het aantal slaapplaatsen.

Voorts voeren [appellante sub 9] en anderen aan dat de uitbreidingsplannen van Bos en Duin die binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd, ten onrechte niet in het onderhavige plan zijn verwerkt.

11.4.1. Aan het perceel [locatie 27]6 te Den Hoorn is in het onderhavige plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" toegekend.

Op de verbeelding is een goothoogte van maximaal 6 m opgenomen en een bouwhoogte van maximaal 10 m.

Het toegestane aantal recreatieve slaapplaatsen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 210.

De maximaal te bebouwen oppervlakte bedraagt 1.920 m².

11.4.2. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor het oordeel dat de vergroting van de maximaal te bebouwen oppervlakte met 320 m² zonder betekenis is nu het op grond van het plan niet mogelijk is om extra slaapplaatsen te realiseren. Hierbij wordt betrokken dat de raad er terecht op heeft gewezen dat de extra bouwmogelijkheden die voor dit perceel zijn opgenomen in het bestemmingsvlak kunnen worden benut voor kwalitatieve verbetering van het hotel, waaronder centrale voorzieningen.

Voor zover [appellante sub 9] en anderen aanvoeren dat ten onrechte uitbreidingsplannen van Bos en Duin niet bij de vaststelling van het plan zijn betrokken, wordt als volgt overwogen. Zoals hiervoor reeds is overwogen dient de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Nu van concrete uitbreidingsplannen niet is gebleken, heeft de raad hiermee in redelijkheid geen rekening kunnen houden bij de vaststelling van het plan. De raad heeft er in dit verband op gewezen dat Bos en Duin in 2005 de volledige bouwmogelijkheden en capaciteit van het perceel heeft benut.

Het betoog faalt.

Hotel Pelikaan

11.5. Ter zitting hebben [appellante sub 9] en anderen de beroepsgrond dat aan Hotel Pelikaan aan de Pelikaanweg 18 te De Koog ten onrechte 122 in plaats van 124 slaapplaatsen zijn toegekend, ingetrokken.

11.6. Volgens [appellante sub 9] en anderen worden Hotel Pelikaan 30 mogelijk te realiseren hotelkamers met 60 slaapplaatsen ontnomen. In het vaststellingsbesluit is de raad er ten onrechte van uitgegaan dat dit fictieve slaapplaatsen zijn. Het betreffen immers positief bestemde maar nog niet gerealiseerde slaapplaatsen. [appellante sub 9] en anderen wijzen erop dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte is voorbijgegaan aan de op 14 mei 2013 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor uitbreiding van het hotel met 30 kamers.

11.6.1. Aan het perceel Pelikaanweg 18 te De Koog is in het onderhavige plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" toegekend.

Op de verbeelding is een goothoogte van maximaal 6 m opgenomen en een bouwhoogte van maximaal 10 m.

Het toegestane aantal recreatieve slaapplaatsen binnen het zuidelijk gelegen bouwvlak bedraagt maximaal 122.

Het toegestane aantal recreatieve slaapplaatsen binnen het noordelijk gelegen bouwvlak bedraagt maximaal 340.

De maximaal te bebouwen oppervlakte bedraagt 3.900 m².

11.6.2. Ten aanzien van het standpunt van [appellante sub 9] en anderen dat de op 14 mei 2013 ingediende aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de uitbreiding van het hotel met 30 hotelkamers ten onrechte niet bij de vaststelling van het plan is betrokken, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals hiervoor meermaals is overwogen, dient de raad onder omstandigheden bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen. De raad heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat de aanvraag van Hotel Pelikaan is beoordeeld en dat is geconstateerd dat een planologische beoordeling niet mogelijk was wegens het ontbreken van gegevens omdat geen sprake was van een concrete, volledige aanvraag. Hotel De Pelikaan heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de ontbrekende stukken alsnog aan te vullen. De raad heeft gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling de plannen terecht niet betrokken bij de vaststelling van het plan.

Het betoog faalt.

11.7. Voorts voeren [appellante sub 9] en anderen aan dat Hotel Pelikaan er niet zelf voor heeft kunnen kiezen ten aanzien van welke recreatievorm zij wenst uit te breiden. In het plan is een bebouwingsoppervlakte van 2.000 m² voor de appartementen en een bebouwingsoppervlakte van 1.900 m² voor het hotel mogelijk gemaakt, terwijl in het voorgaande plan een totale bebouwingsoppervlakte van 3.500 m² voor de appartementen en het hotel tezamen gold. Hotel Pelikaan wordt thans de mogelijkheid ontnomen naar eigen inzicht de bestemmingsmogelijkheden optimaal te benutten, terwijl in de plantoelichting juist wordt gesuggereerd dat sprake zou zijn van een versoepeling ten gunste van de recreatie-ondernemers.

Voorts had het zuidelijk gelegen bouwvlak voor het hotel in het ontwerpbestemmingsplan een maximaal te bebouwen oppervlakte van 2.000 m², terwijl dit bouwvlak in het plan ten onrechte, zonder nadere motivering daarvoor, een maximaal te bebouwen oppervlakte heeft van 1.900 m².

11.7.1. Van de zijde van de raad is ter zitting toegelicht dat aan beide bouwvlakken op het perceel Pelikaanweg 18 te De Koog de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" is toegekend. Er bestaat gelet hierop geen grond voor het oordeel dat Hotel Pelikaan de mogelijkheid wordt ontnomen naar eigen inzicht de bestemmingsmogelijkheden optimaal te benutten, nu artikel 36, lid 36.1, van de planregels met zich brengt dat daar waar thans een hotel is gelegen appartementen mogen worden gerealiseerd en daar waar zich thans de appartementen bevinden desgewenst een hotel mag worden gerealiseerd.

De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten de verdeling van de toegekende bebouwingsoppervlakte over de bestaande appartementen en het bestaande hotel te wijzigen aangezien de oppervlakte van een fietsenstalling was toegerekend aan het hotel, terwijl deze behoorde bij het achtergelegen appartementencomplex.

Het betoog faalt.

Hotel Tubantia

11.8. [appellante sub 9] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat ten aanzien van het perceel Pontweg 133 te De Koog, waarop Hotel Tubantia is gevestigd, uitsluitend het bestaande aantal van 52 slaapplaatsen is opgenomen en dat geen uitbreiding van het aantal slaapplaatsen mogelijk is.

In het vaststellingsbesluit is de raad ten onrechte uitgegaan van fictieve slaapplaatsen. Het betreft immers positief bestemde maar niet gerealiseerde slaapplaatsen. Bij de vaststelling van het plan is de raad ten onrechte voorbijgegaan aan de op 14 mei 2013 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van 26 hotelkamers.

11.8.1. Aan het perceel Pontweg 133 te De Koog is in het onderhavige plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" toegekend.

Op de verbeelding is een goothoogte van maximaal 6 m opgenomen en een bouwhoogte van maximaal 10 m.

Het toegestane aantal recreatieve slaapplaatsen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 52.

De maximaal te bebouwen oppervlakte bedraagt 1.080 m².

11.8.2. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten tot het toekennen van een maximum aantal slaapplaatsen per perceel in het plan, waarbij hij het aantal slaapplaatsen heeft kunnen afleiden van de laatst verleende

bouw- of omgevingsvergunningen.

Ten aanzien van het standpunt van [appellante sub 9] en anderen dat de raad de op 14 mei 2013 door Hotel Tubantia ingediende aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 26 hotelkamers ten onrechte niet bij de vaststelling van het plan heeft betrokken, wordt als volgt overwogen. Onweersproken is dat deze aanvraag is beoordeeld en dat is geconstateerd dat een planologische beoordeling niet mogelijk was wegens het ontbreken van gegevens omdat geen sprake was van een concrete, volledige aanvraag. Hotel Tubantia heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de ontbrekende stukken alsnog aan te vullen. De raad heeft gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling de plannen terecht niet betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

11.9. Het beroep van [appellante sub 9] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 10] en anderen

Perceel [locatie 17] te Oosterend

12. [appellante sub 10] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat in het plan voor het perceel [locatie 17] te Oosterend geen uitbreidingsmogelijkheden voor bebouwing zijn opgenomen. De desbetreffende gronden worden verhuurd aan SnelStart Software B.V. dat plannen heeft voor uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met 500 m² gedurende de planperiode. Volgens het plan is op het perceel maximaal 1.800 m² aan bebouwing toegestaan. Hiermee is de reeds aanwezige bebouwing positief bestemd. [appellante sub 10] en anderen achten het onzorgvuldig dat door de raad wordt verwezen naar een afwijkingsprocedure om de uitbreidingsplannen te kunnen realiseren.

12.1. Aan het perceel [locatie 17] te Oosterend zijn in het onderhavige plan de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "onderwijs" toegekend.

De maximaal te bebouwen oppervlakte bedraagt 1.800 m².

12.1.1. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a en j, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven zoals die onder de categorieën 1, 2 en 3 zijn genoemd in Bijlage 3 in de bijlagen bij de regels en naar aard en omvang daarmee vergelijkbare bedrijven, niet zijnde geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven en mede bestemd voor onderwijs ter plaatse van de aanduiding "onderwijs".

12.1.2. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een maximaal te bebouwen oppervlakte van 1.800 m² aan het perceel [locatie 17] te Oosterend kunnen toekennen, nu hiermee de bestaande reeds vergunde situatie als zodanig is bestemd.

Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen waarmee de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening had dienen te houden, aangezien van concrete uitbreidingsplannen van Snelstart B.V. niet is gebleken.

Het betoog faalt.

Percelen [locatie 18]-[locatie 19]

12.2. [appellante sub 10] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat aan de gronden aan de [locatie 18]-[locatie 19] uitsluitend de bestemming "Bedrijf - Informatiecentrum" is toegekend. Zij wijzen er in dat verband op dat op hun percelen [locatie 20] en [locatie 21] een dubbel recreatief gezinsverblijf is gelegen. Dit gezinsverblijf is volgens [appellante sub 10] en anderen sinds 1979 in gebruik als vakantieverblijf. Ook in de periode 2000-2003 is het met het voorgaande plan strijdige gebruik ten behoeve van niet permanente bewoning voortgezet, toen de opstallen zijn gebruikt voor de niet-permanente huisvesting van asielzoekers. Volgens [appellante sub 10] en anderen is het recreatieve gebruik van de gronden in het plan ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht gebracht.

12.2.1. Aan de percelen [locatie 18]-[locatie 19] was in het voorgaande plan de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen" toegekend.

Ter plaatse was 1.200 m² aan bebouwing toegelaten.

12.2.2. Aan de percelen [locatie 18]-[locatie 19] te Oosterend is de bestemming "Bedrijf - Informatiecentrum" toegekend.

De maximaal te bebouwen oppervlakte op het bouwvlak dat betrekking heeft op [locatie 18], [locatie 22], [locatie 23], [locatie 20] en [locatie 21] bedraagt 500 m².

De maximaal te bebouwen oppervlakte op het bouwvlak dat betrekking heeft op [locatie 19] bedraagt 250 m².

12.2.3. Ingevolge artikel 31, derde lid, van de planvoorschriften behorende bij het voorgaande plan mag het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen dat bestaat op het moment van het rechtskracht krijgen van het bestemmingsplan, geheel of gedeeltelijk worden voortgezet, met dien verstande dat de afwijking van het plan niet wordt vergroot.

12.2.4. Ingevolge artikel 15, lid 15.1, aanhef en onder a, b, c en g, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Informatiecentrum" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een informatiecentrum, het wonen ten behoeve van "Bedrijf - Informatiecentrum", congressen en cursussen en verblijfsrecreatie in de vorm van logies met ontbijt.

Ingevolge lid 15.3, onder 15.3.1, sub a, van de planregels wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logies met ontbijt indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 50, lid 4.4 en kamperen op het achtererf in 1 tent of in 1 caravan in de directe nabijheid van de woning.

12.2.5. De Afdeling stelt vast dat niet in geschil is dat de geschakelde woningen op de percelen [locatie 20] en [locatie 21] thans in gebruik zijn als recreatieverblijven voor mindervaliden. Op grond van artikel 15, lid 15.1 en 15.3, van de planregels is het recreatieve gebruik van de bebouwing op de desbetreffende percelen niet toegestaan.

De raad heeft toegelicht dat de geschakelde woningen op 14 september 1979 zijn vergund als gezinsverblijf bij de toenmalige aldaar gevestigde zorginstelling voor blinden en slechtzienden. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van recreatief gebruik destijds geen sprake was, aangezien de panden behoorden bij de zorginstelling als verblijfsmogelijkheid voor (familieleden van) bewoners van de zorginstelling en niet werden verhuurd aan anderen. Voormeld gebruik van de desbetreffende panden was passend binnen de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen".

Voorts overweegt de Afdeling dat ten tijde van het gebruik van de panden als tijdelijke huisvesting voor asielzoekers in 2000-2003 van recreatief gebruik van de gronden evenmin sprake was.

Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het recreatieve gebruik van de panden thans ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht is gebracht.

Het betoog faalt.

12.3. [appellante sub 10] en anderen kunnen zich er voorts niet mee verenigen dat de bouwmogelijkheden voor de percelen [locatie 18]-[locatie 24] zijn teruggebracht door de maximaal te bebouwen oppervlakte te verminderen van 1.200 m² tot 500 m².

12.3.1. De Afdeling stelt vast dat op het noordelijk gelegen bouwvlak de maximaal te bebouwen oppervlakte 650 m² bedraagt vanwege het bouwvlak van 500 m² en de aldaar toegestane bedrijfswoning van 150 m². Op het zuidelijk gelegen bouwvlak bedraagt de maximaal te bebouwen oppervlakte 250 m².

De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing kunnen verkleinen ten opzichte van het voorgaande plan. Hierbij heeft de raad kunnen betrekken dat de maatschappelijke functie die de percelen hadden is komen te vervallen en dat hiervoor een bedrijfsfunctie in de plaats is gekomen. De percelen zijn gelegen in het buitengebied. De raad heeft, gelet op de ligging op een landschappelijk gezien kwetsbare locatie, een verdere ontwikkeling van de bebouwing ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf in redelijkheid niet wenselijk kunnen achten.

Het betoog faalt.

Het perceel [locatie 25]

12.4. [appellante sub 10] en anderen voeren aan dat op hun perceel [locatie 25] te Oosterend een leegstaande bouwvallige woning is gesitueerd. [appellante sub 10] en anderen wijzen erop dat het gemeentebestuur zich in 2006 bereid heeft verklaard het bouwvlak op het perceel te verplaatsen ten behoeve van het oprichten van een nieuwe stolp. Bij brief van 1 februari 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders voorts aangegeven dat het gemeentebestuur bereid is voor het oprichten van een nieuwe stolp buiten het bestemmingsvlak "Wonen" een projectafwijkingsprocedure te voeren.

De raad heeft zich volgens [appellante sub 10] en anderen ten onrechte op het standpunt gesteld dat verplaatsing van het bouwvlak naar de door [appellante sub 10] en anderen in de zienswijze voorgestelde locatie niet past in de bebouwingslijn van de Oosterenderweg en dat dit de zichtlijn tussen de percelen [locatie 25] en [locatie 26] aantast. Een verschuiving van het bouwvlak naar een locatie op 50 m afstand van de Oosterenderweg past volgens [appellante sub 10] en anderen wel degelijk in de bebouwingslijn van de Oosterenderweg. Voorts valt volgens [appellante sub 10] en anderen niet in te zien waarom de zichtlijnen tussen de percelen in het gedrang zouden komen, nu een meer dan 50 m brede strook open en onbebouwd blijft tussen de bouwvlakken van de percelen [locatie 25] en [locatie 26].

Het had volgens [appellante sub 10] en anderen op de weg van de raad gelegen te onderzoeken op welke wijze het bouwvlak meer richting de Oosterenderweg zou kunnen worden gesitueerd.

12.4.1. Aan het perceel [locatie 25] te Oosterend is de bestemming "Wonen" toegekend.

Ingevolge artikel 50, lid 50.2.2, aanhef en onder b, van de planregels, mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

12.4.2. De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak ter plaatse van de bestaande woning op het perceel [locatie 25] op een afstand van ongeveer 100 m van de rand van het fietspad langs de Oosterenderweg is gelegen.

12.4.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten het bouwvlak op het perceel niet te verplaatsen. Ter zitting is gebleken dat [appellante sub 10] en anderen inmiddels in juni 2013 een akte van ruiling betreffende perceelruil hebben ondertekend met de eigenaar van het naastgelegen perceel, waardoor het volgens [appellante sub 10] en anderen voor de hand ligt het bouwvlak op een andere locatie te situeren. [appellante sub 10] en anderen hebben echter aangegeven dat de raad niet van de perceelruil en de in verband daarmee door [appellante sub 10] en anderen gewenste locatie van het bouwvlak op de hoogte is gebracht.

Gezien het vorenstaande overweegt de Afdeling dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen sprake was van een voldoende concreet initiatief van [appellante sub 10] en anderen dat tijdig kenbaar is gemaakt en waarvan ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid kon worden beoordeeld.

Het betoog faalt.

12.5. [appellante sub 10] en anderen voeren voorts aan dat ten opzichte van de percelen [locatie 14] te De Koog en [locatie 15] te De Cocksdorp wel is meegewerkt aan verschuivingen en vergrotingen van bouwvlakken. Ten aanzien van deze percelen was, evenals ten aanzien van het perceel [locatie 25], een principemedewerking toegezegd en de afwijkingsprocedure nog niet gevoerd.

Over de door [appellante sub 10] en anderen gemaakte vergelijking met de percelen [locatie 14] te De Koog en [locatie 15] te De Cocksdorp wordt overwogen dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie reeds omdat in die zaken, anders dan in de onderhavige situatie, geen sprake was van onduidelijkheid omtrent de locatie van de bouwvlakken. Ten aanzien van het perceel [locatie 15] heeft de raad voorts toegelicht dat, anders dan in de onderhavige situatie, expliciet bij brief was toegezegd dat medewerking zou worden verleend aan een binnenplanse wijziging. Dat is vervolgens echter ten onrechte niet gebeurd en volgens de raad is dit rechtgezet bij de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.

In hetgeen [appellante sub 10] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 10] en anderen genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

12.6. Het beroep van [appellante sub 10] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 11] en anderen

13. [appellant sub 11] en anderen richten zich tegen het plandeel met onder meer de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" voor het perceel [locatie 2] te Den Hoorn. [appellant sub 11] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat het plan voorziet in een uitbreiding van de op het perceel toegestane recreatieve bebouwing en in 7 parkeerplaatsen aan de Bakkenweg. Volgens [appellant sub 11] en anderen vallen de parkeerplaatsen niet onder het projectbesluit van 29 november 2012.

De in het plan voorziene uitbreiding van het recreatieve bestemmingsvlak en het bouwvlak leidt volgens [appellant sub 11] en anderen tot verstening en deconcentratie van bebouwing. Vergroting van het bouwvlak binnen de voorheen geldende recreatieve bestemming is bovendien in strijd met het door de raad ingenomen standpunt dat het aanzicht van de Anjahoeve moet worden beschermd.

Voorts is de raad er volgens [appellant sub 11] en anderen ten onrechte aan voorbijgegaan dat het perceel [locatie 2] kan worden ontsloten via de twee reeds aanwezige in- en uitritten en dat de parkeermogelijkheden ter plaatse van de slaapplaatsen kunnen worden uitgebreid.

Het plan is volgens [appellant sub 11] en anderen bovendien in strijd met de artikelen 15 en 25 van de PRVS.

13.1. Aan het perceel [locatie 2] te Den Hoorn is onder meer de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" toegekend.

Aan het perceel ten noorden van de [locatie 2] is de bestemming "Agrarisch - Oude land" gegeven, met uitzondering van de gronden ter plaatse van het parkeerterrein aan de Bakkenweg waaraan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" is gegeven.

13.1.1. Bij besluit van 29 november 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van [persoon B] een projectbesluit genomen en bouwvergunning verleend voor de renovatie van een hoeve, de Anjahoeve, en de bouw van een vakantiewoning met bijbehorende parkeerplaatsen op het perceel [locatie 2] te Den Hoorn.

Bij uitspraak van heden (zaak nr. 201309891/1/A1) is het tegen het projectbesluit en de bouwvergunning ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard, waarmee deze besluiten thans in rechte onaantastbaar zijn geworden.

13.1.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat reeds op 29 november 2012 een projectbesluit is genomen dat voorziet in dezelfde ontwikkelingen als de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen en sluit zich voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan voor het perceel [locatie 2] aan bij de door het college van burgemeester en wethouders in die procedure gegeven motivering.

13.1.3. De Afdeling stelt vast dat het plan voor het perceel [locatie 2] voorziet in dezelfde ontwikkelingen als de op 29 november 2012 met projectbesluit verleende bouwvergunning. De krachtens de bouwvergunning toegestane bouwactiviteiten zijn inmiddels voltooid. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan waren het projectbesluit en de bouwvergunning nog niet in rechte onaantastbaar.

In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad bij de vaststelling van het plandeel voor het perceel [locatie 2] in redelijkheid kunnen aansluiten bij de door het college van burgemeester en wethouders gemaakte afweging omtrent de ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van het concrete initiatief van de eigenaar van het perceel. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de dienovereenkomstige bestemmingsregeling op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling dat de bebouwing zo geclusterd mogelijk is gerealiseerd. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de in het plan voorziene ontwikkelingen in strijd zijn met de PRVS. In dit verband acht de Afdeling van belang dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 19 september 2012 ontheffing van de PRVS heeft verleend ten behoeve van het bouwplan.

[appellant sub 11] en anderen kunnen voorts niet worden gevolgd in hun betoog dat de 7 parkeerplaatsen niet onder het projectbesluit vallen. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van heden in zaak nr. 201309891/1/A1, waar is geoordeeld dat 5 bestaande parkeerplaatsen, alsmede het realiseren van de 2 nieuwe, integraal en materieel onderdeel uitmaken van de aanvraag en de besluitvorming daarop. Het betoog mist gelet hierop feitelijke grondslag.

Voorts heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling kunnen scharen achter het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de situering van de parkeerplaatsen aan de Bakkenweg. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen aan de Bakkenweg kunnen kiezen, omdat dit verkeersveiliger is dan het realiseren van parkeerplaatsen aan de Westerweg. Hierbij heeft de raad de lagere gemiddelde snelheid en de geringere verkeersintensiteit kunnen betrekken. Voorts heeft de raad zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het situeren van parkeerplaatsen voor meerdere auto’s op het perceel [locatie 2] in de nabijheid van de beeldbepalende stolp Anjahoeve landschappelijk niet wenselijk is.

Het betoog faalt.

13.2. Voor zover [appellant sub 11] en anderen aanvoeren dat in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting had moeten worden opgenomen ten aanzien van de realisering en/of instandhouding van voorzieningen voor mindervaliden en ten minste 7 parkeerplaatsen direct bij de voorzieningen, wordt overwogen dat het bouwplan onder meer voorzag in een nieuwe vakantiewoning. Deze vakantiewoning is inmiddels gerealiseerd.

13.3. Volgens [appellant sub 11] en anderen leiden de in het plan voorziene recreatiewoning en de parkeerplekken voorts tot vermindering van het uitzicht en een onaanvaardbare aantasting van hun leefomgeving vanwege de aantasting van de karakteristieke bebouwing van de voormalige buurtschap.

13.3.1. De Afdeling overweegt dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat ter plaatse van de gronden waarop thans de recreatiewoning is gelegen, voorheen een houtwal en een kippenren aanwezig waren, zodat het feitelijk verlies aan uitzicht gering is. Vanaf het perceel [locatie 27] wordt de recreatiewoning vrijwel geheel aan het zicht onttrokken door de bebouwing op de percelen [locatie 28] en [locatie 29] en [locatie 2], zodat vanaf het perceel [locatie 27] niet of nauwelijks sprake is van verlies van uitzicht. Ten aanzien van de parkeerplaatsen wordt overwogen dat op het moment dat op die parkeerplaatsen een of meerdere auto’s zijn geparkeerd, sprake is van enig verlies van uitzicht vanaf de percelen [locatie 27], [locatie 30], [locatie 31] en [locatie 32].

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verlies van uitzicht ten gevolge van de in het bestemmingsplan voorziene recreatiewoning en de parkeerplaatsen beperkt zal zijn.

Het betoog faalt.

13.4. Het beroep van [appellant sub 11] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 12]

14. Het beroep is gericht tegen de in het plan opgenomen mogelijkheid om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemmingen "Agrarisch - Oude land", "Agrarisch - Strandpolders", "Agrarisch - Zeepolders" en "Agrarisch - Binnenduinrand" biovergistingsinstallaties mogelijk te maken.

14.1. [appellant sub 12] betoogt dat de raad bij zijn belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de biovergistingsinstallaties op de bedrijfsvoering van zijn agrarisch bedrijf. [appellant sub 12] voert hiertoe aan dat de komst van de biovergistingsinstallaties zal leiden tot extra druk op schaarse landbouwgrond. De biovergistingsinstallaties moeten worden gevuld met co-substraten afkomstig van Texel, als gevolg waarvan een significant deel van de beperkte agrarische productiecapaciteit hiervoor zal worden opgeëist. Als gevolg hiervan zal volgens [appellant sub 12] de prijs van de agrarische landbouwgrond die zijn bedrijf pacht stijgen. Voorts zal de kostprijs van op Texel geteeld ruwvoer en andere restproducten eveneens stijgen, aldus [appellant sub 12]. [appellant sub 12] betoogt voorts dat de biovergistingsinstallaties negatieve gevolgen zullen hebben voor het landschap op Texel. [appellant sub 12] voert hiertoe aan dat vanwege het produceren van de benodigde co-substraten voor de biovergistingsinstallaties het maïsareaal zal toenemen, hetgeen ten koste zal gaan van het graslandareaal.

14.2. De raad stelt zich op het standpunt dat in de planregels is opgenomen dat voor de biovergistingsinstallaties alleen reststromen mogen worden gebruikt. Hiermee wordt voorkomen dat landbouwgrond wordt aangewend om speciaal te produceren voor de biovergistingsinstallaties. Volgens de raad zal het grondgebruik door de komst van de biovergistingsinstallaties derhalve niet veranderen. De raad erkent dat de biovergistingsinstallaties gedeeltelijk zijn aangewezen op dezelfde restproducten die ook in agrarische bedrijven kunnen worden gebruikt. Deze restproducten zullen echter deels afkomstig zijn van het bedrijf waaraan de biovergistingsinstallatie is gekoppeld. De raad heeft voorts toegelicht dat de gemeente Texel de ambitie heeft om in 2020 volledig zelfvoorziend en duurzaam te zijn op energiegebied. De beste mogelijkheid hiertoe is door het toepassen van biovergisting.

14.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder ad, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Binnenduinrand" aangewezen gronden bestemd voor plaatsing en exploitatie van een biovergistingsinstallatie ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - biovergistingsinstallatie", met een capaciteit kleiner dan 100 ton/per dag.

Ingevolge lid 3.7, aanhef en onder l, kan het plan worden gewijzigd in die zin dat een aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - biovergistingsinstallatie" wordt opgenomen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

1. De te vergisten co-substraten zijn afkomstig van Texel. In principe komen hiervoor alle mogelijk te vergisten producten in aanmerking, behalve speciaal daarvoor geproduceerde gewassen. Het digestaat wordt, uiteraard voor zover mogelijk, binnen de vigerende wet- en regelgeving op Texel toegepast;

2. de exploitatie van biovergisters mag niet leiden tot toename van de aanvoer van mest/co-substraten naar Texel ten opzichte van de situatie bij het van kracht worden van dit bestemmingsplan;

3. de benodigde installaties voor de opwekking van bio-energie moeten worden geplaatst binnen het bouwblok;

4. de verlening van de omgevingsvergunning doet geen onevenredige afbreuk aan de verkeerssituatie, de landschappelijke situatie en de natuurwaarden;

5. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en de opwekking van de bio-energie mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven en de woonfunctie van de omliggende woningen niet beperken;

6. het aantal aanduidingen binnen het plangebied mag niet meer bedragen dan drie;

7. de procedure wordt niet eerder gestart dan nadat de raad daarvoor toestemming heeft gegeven.

14.4. Ingevolge artikelen 5, 6 en 7 van de planregels gelden binnen de bestemmingen "Agrarisch - Oude land", "Agrarisch - Strandpolders" en "Agrarisch - Zeepolders" identieke planregels met betrekking tot biovergistingsinstallaties.

14.5. In de plantoelichting staat dat Texel een ambitieuze doelstelling heeft op het gebied van duurzaamheid. In 2020 wil Texel op duurzame wijze in de eigen energiebehoefte voorzien. Daartoe zijn in dit bestemmingsplan een aantal zaken opgenomen die dat mede mogelijk moeten maken, waaronder het kunnen plaatsen van biovergistingsinstallaties op agrarische bouwvlakken binnen de agrarische bestemmingen, als specifieke vorm van agrarisch gebruik.

14.6. De raad betoogt terecht dat in de planregels voorschriften zijn opgenomen voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden waarmee een biovergistingsinstallatie mogelijk kan worden gemaakt. In deze voorschriften is opgenomen dat de biovergistingsinstallaties gebruik maken van co-substraten die afkomstig zijn van Texel en dat hiervoor geen speciaal geproduceerde gewassen mogen worden gebruikt. Gelet op dit voorschrift bestaat, zoals de raad voorts terecht betoogt, geen aanleiding voor de vrees van [appellant sub 12] dat een deel van de beperkte landbouwgrond op Texel zal worden aangewend om uitsluitend co-substraten voor de biovergistingsinstallaties te produceren. De raad heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor de verwachting dat het grondgebruik door de komst van de biovergistingsinstallaties zal veranderen en als gevolg hiervan de grondprijs zal stijgen en het landschap op Texel zal veranderen.

Voorts is niet in geschil dat in de biovergistingsinstallaties gedeeltelijk dezelfde restproducten worden gebruikt die ook in agrarische bedrijven kunnen worden gebruikt. Dit heeft tot gevolg dat de kostprijs van dergelijke restproducten kan stijgen, hetgeen van invloed kan zijn op de bedrijfsvoering van [appellant sub 12]. De raad heeft dit onderkend en in zijn belangenafweging betrokken. Anders dan [appellant sub 12] betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hieraan een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan de overige relevante belangen, waaronder het belang om op Texel duurzame energie te produceren.

Het betoog faalt.

15. [appellant sub 12] betoogt voorts dat de voorschriften voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden niet handhaafbaar zijn. [appellant sub 12] voert hiertoe aan dat aan gewassen niet is te zien of deze speciaal voor de biovergistingsinstallaties zijn geproduceerd, zodat niet valt te controleren dat van dergelijke gewassen geen gebruik wordt gemaakt. Voorts zullen volgens [appellant sub 12] de biovergistingsinstallaties leiden tot een toename aan verkeersbewegingen, zodat niet aan het voorschrift kan worden voldaan dat geen sprake zal zijn van een onevenredige afbreuk aan de verkeerssituatie.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de vergunning voor de biovergistingsinstallatie de verplichting zal worden opgenomen om een zodanige administratie in te voeren dat de herkomst en bestemming van alle in- en uitgaande producten die bij het vergistingsproces betrokken zijn duidelijk zijn. Volgens de raad is het voorschrift handhaafbaar door de gemeente en de Voedsel- en Warenautoriteit. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het aantal verkeersbewegingen vanwege de biovergistingsinstallaties niet zal toenemen. De biovergistingsinstallaties produceren naast energie ook digestaat, hetgeen volgens de raad dierlijke mest kan vervangen. Volgens de raad zal dit betekenen dat minder mest van de vaste wal naar Texel zal worden aangevoerd, hetgeen tot minder verkeersbewegingen zal leiden.

15.2. De raad betoogt terecht dat mogelijkheden bestaan om de eigenaar van de biovergistingsinstallatie te verplichten een administratie bij te houden waarmee de herkomst en bestemmingen van in en uitgaande producten worden bijgehouden. [appellant sub 12] heeft dit niet betwist. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het voorschrift dat voor de biovergistingsinstallaties geen speciaal geproduceerde gewassen mogen worden gebruikt niet handhaafbaar is. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het hierbij weliswaar gaat om controle achteraf, maar dat hiermee niettemin kan worden bewerkstelligd dat, ander dan [appellant sub 12] stelt, niet in grote mate landbouwgrond wordt aangewend om uitsluitend voor de biovergistingsinstallaties te produceren.

Het betoog faalt.

15.3. Anders dan [appellant sub 12] voorts betoogt, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat niet aan het voorschrift kan worden voldaan dat geen sprake zal zijn van een onevenredige afbreuk aan de verkeerssituatie. [appellant sub 12] heeft berekend dat voor de aanvoer van co-substraten voor een biovergistingsinstallatie 900 tot 1500 vrachtwagens per jaar nodig zijn. Dit komt neer op ongeveer 3 tot 4 vrachtwagens per installatie per dag. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke toename aan vrachtverkeer op Texel niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. Daarbij geldt dat de raad onweersproken heeft toegelicht dat de biovergistingsinstallaties voor een gedeelte gebruik zullen maken van restproducten afkomstig van het agrarisch bedrijf waaraan deze is gekoppeld. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat als gevolg hiervan het aantal vervoersbewegingen als gevolg van de biovergistingsinstallatie lager zal zijn dan de door [appellant sub 12] berekende aantallen. Voorts heeft de raad onweersproken toegelicht dat als gevolg van de productie van digestaat minder mest hoeft te worden aangevoerd, hetgeen een afname van verkeersbewegingen tot gevolg zal hebben.

Het betoog faalt.

16. [appellant sub 12] betoogt voorts dat in het aan het plan ten grondslag liggend milieueffectrapport (hierna: MER) en in het Beeldkwaliteitsplan 'Texel in ontwikkeling' ten onrechte geen aandacht is besteed aan de biovergistingsinstallaties die met de wijzigingsbevoegdheden mogelijk kunnen worden gemaakt. [appellant sub 12] voert hiertoe aan dat de biovergistingsinstallaties gevolgen hebben voor verschillende milieuaspecten, waaronder geluid, luchtkwaliteit, geur, externe veiligheid en bodemverontreiniging. Voorts zijn volgens [appellant sub 12] de cumulatieve effecten van de drie biovergistingsinstallaties niet onderzocht.

16.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201307530/1/R1) kan de raad bij algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die geen betrekking hebben op een specifieke locatie en waarbij voorschriften zijn gesteld die verzekeren dat de toepassing daarvan niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening in beginsel volstaan met een afweging of deze in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat belanghebbenden tegen de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheden rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Dat ligt anders indien een concrete aanleiding bestaat om af te wegen of dergelijke wijzigingsbevoegdheden op een specifieke locatie op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast dan wel in het geval van wettelijke verplichtingen zoals op grond van artikel 19j van de Nbw 1998.

16.2. Anders dan [appellant sub 12] stelt zijn in het MER de biovergistingsinstallaties onderzocht op het aspect stikstofdepostie op gevoelige natuurwaarden. De conclusie hiervan is dat effecten op voor stikstof gevoelige natuurwaarden als gevolg van de ontwikkeling van biovergisting op Texel niet aan de orde zijn. Voor zover [appellant sub 12] betoogt dat deze conclusie onjuist is, geldt dat hij deze stelling niet heeft onderbouwd.

Het betoog faalt.

16.3. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat in de planregels voorschriften zijn opgenomen om te verzekeren dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden waarmee een biovergistingsinstallatie mogelijk kan worden gemaakt niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. In de planregels is opgenomen dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden er niet toe mag leiden dat een omgevingsvergunning kan worden verleend die onevenredige afbreuk doet aan de verkeerssituatie, de landschappelijke situatie en de natuurwaarden. Voorts is opgenomen dat geen onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden mag plaatsvinden en dat de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven en de woonfunctie van de omliggende woningen niet mogen worden beperkt. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op Texel voldoende locaties zijn waar deze in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen worden gerealiseerd. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheden waarmee een biovergistingsinstallaties mogelijk kunnen worden gemaakt in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de voorschriften waaronder van de wijzigingsbevoegdheden gebruik kan worden gemaakt eraan in de weg staan dat op korte afstand van elkaar meerdere biovergistingsinstallaties worden opgericht waarvan de cumulatie-effecten leiden tot onevenredige milieugevolgen.

Het betoog faalt.

17. [appellant sub 12] betoogt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met het beleid opgenomen in de nota 'Structuurvisie voor 2020: Texel op koers' (hierna: de Structuurvisie). [appellant sub 12] voert hiertoe aan dat de bij
wijzigingsbevoegdheden voorziene biovergistingsinstallaties afbreuk doen aan de hierin opgenomen Texelse kernkwaliteiten. [appellant sub 12] betoogt voorts dat door de komst van de biovergistingsinstallaties niet meer kan worden voldaan aan het in de Structuurvisie opgenomen uitgangspunt om 4.000 hectare grasland op Texel te behouden. [appellant sub 12] betoogt verder dat het plan is vastgesteld in strijd met het raadsprogramma 'Aansterken en samenwerken" (hierna: het raadsprogramma).

17.1. In de Structuurvisie staat dat hierin geen verplichte beleidsregels zijn opgenomen, maar dat de structuurvisie richting geeft aan het beleid dat de gemeente de komende jaren wil voeren. Bij alles wat de gemeente van plan is, gaat ze uit van de Texelse kernkwaliteiten: de rust en ruimte, de rijkdom aan natuur en cultuurlandschappen, grote afwisseling in landschappen en gebruiksvormen en de Texelse identiteit, het specifieke eilandkarakter, de nachtelijke duisternis en de maritieme monumenten, aldus de Structuurvisie.

17.2. In het raadsprogramma staat dat aanvragen voor biovergistingsinstallaties alleen medewerking krijgen als sprake is van kleinschalige plannen, bij voorkeur op bedrijventerreinen, waarbij geen sprake mag zijn van méér aanvoer van grondstoffen dan nu het geval is.

17.3. Uit de Structuurvisie volgt dat de genoemde kernkwaliteiten algemene waarden zijn die de gemeente als uitgangspunt neemt voor beleid. Dit betekent, anders dan [appellant sub 12] betoogt, niet dat ontwikkelingen die niet aan deze kernkwaliteiten zouden voldoen niet zijn toegestaan. [appellant sub 12] heeft voorts niet onderkend dat in de Structuurvisie staat dat de ambitie is om in 2020 alle energie duurzaam op te wekken, met onder meer biogasinstallaties. De raad heeft zich voorts, zoals overwogen in 14.6, terecht op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor de verwachting dat het grondgebruik door de komst van de biovergistingsinstallaties zal veranderen, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat vanwege de biovergistingsinstallaties niet meer kan worden voldaan aan het uitgangspunt om 4.000 hectare grasland op Texel te behouden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de biovergistingsinstallaties die met de wijzigingsbevoegdheden mogelijk kunnen worden gemaakt niet in overeenstemming zijn met het beleid opgenomen in de Structuurvisie.

Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet in overeenstemming is met het raadsprogramma. Anders dan [appellant sub 12] betoogt, stelt de raad zich terecht op het standpunt dat de drie biovergistingsinstallaties die met de wijzigingsbevoegdheden mogelijk kunnen worden gemaakt, niet zijn aan te merken als grootschalige ontwikkeling.

Het betoog faalt.

18. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 13]

19. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 40" voor het perceel gelegen aan de [locatie 33] te De Waal. [appellant sub 13] betoogt dat de raad heeft voorzien in een te klein bouwvlak voor het perceel. [appellant sub 13] voert hiertoe aan dat het voorgaande plan voorzag in een groter bouwvlak op het perceel. Voorts voert [appellant sub 13] aan dat het huidige bouwvlak te klein is om acht zomerwoningen en een dienstwoning met bijgebouwen te realiseren.

19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwmogelijkheden zijn vergroot ten opzichte van het voorgaande plan. Dit komt volgens de raad omdat het voorgaande plan beperkingen stelde aan de afstand van bebouwing tot de perceelsgrens en de Nieuwlanderweg. De raad heeft het perceel van [appellant sub 13] planologische gesplitst in een deel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" en een deel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" omdat op het perceel zowel appartementen in een gebouw als losstaande eenheden voorkomen. Op het gehele perceel is één dienstwoning aanwezig en planologisch mogelijk. Omdat het beleid van de raad is gericht op het behoud van het open landschap en het agrarisch areaal bestaat voorts geen aanleiding om het bouwvlak te vergroten.

19.2. Ingevolge artikel 37, lid 37.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. recreatief verblijf in de vorm van een terrein voor campers, stacaravans, caravans, blokhutten, tenten, zomerhuizen en familiehuizen;

b. wonen ten behoeve van de recreatieve bestemming;

c. gebouwen en overkappingen ten dienste van het recreatieverblijf zoals sanitaire voorzieningen, recepties.

Ingevolge lid 37.2.4 gelden voor het bouwen van zomerhuizen de volgende regels:

a. de zomerhuizen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b. de oppervlakte van een zomerhuis mag maximaal 100 m² bedragen.

Ingevolge lid 37.4.1, gelden voor het gebruik van gronden en bebouwing de volgende regels:

a. het aantal recreatieve slaapplaatsen binnen een bestemmingsvlak bedraagt maximaal het op de verbeelding in de maatvoering "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen" aangeduide aantal;

b. voor het bepalen van het aantal aanwezige recreatieve slaapplaatsen staat een zomerhuis gelijk aan vijf recreatieve slaapplaatsen.

c. tenminste 40% van het bestemmingsvlak moet ingericht worden ten behoeve van centraal-recreatieve voorzieningen, groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, wandel- en uitloopmogelijkheden en verkeersvoorzieningen.

d. er moeten voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn binnen het bestemmingsvlak;

e. voor de plaatsingsdichtheid van aantallen verblijfseenheden op het terrein, geldt voor zomerhuizen de norm maximaal 100 recreatieve slaapplaatsen per hectare.

19.3. Het gehele perceel had onder het voorgaande plan de bestemming "Kleinschalige recreatieterreinen". In het onderhavige plan is het perceel opgesplitst in een deel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" en een deel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen". Binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" zijn 40 slaapplaatsen toegestaan, hetgeen overeenkomt met acht zomerhuizen. Vast staat voorts dat het bestemmingsvlak een oppervlakte heeft van ongeveer 5.000 m² en dat hierin een bouwvlak is gelegen met een oppervlakte van ongeveer 3.300 m². Vast staat verder dat vijf zomerhuizen reeds op het perceel aanwezig zijn.

19.4. In het deskundigenbericht staat dat het maximaal bebouwd oppervlak wordt gevormd door de acht zomerwoningen met bijgebouwen, de bedrijfswoning en bijhorende bijgebouwen en overkappingen en bebouwing ten behoeve van dienstverlening, beheer en onderhoud. Indien wordt uitgegaan van de maximale bouwmogelijkheden bedraagt het maximaal bebouwbare oppervlak 1.248 m². In het deskundigenbericht staat voorts dat gezien de huidige inrichting van het perceel weinig ruimte aanwezig is voor de bouw van de drie nog niet gerealiseerde zomerhuizen.

19.5. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

19.6. Hetgeen [appellant sub 13] betoogt, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad heeft voorzien in een te klein bouwvlak. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat het bouwvlak van 3.300 m² voldoende ruimte biedt om de maximaal toegestane bouwmogelijkheden te realiseren. Dat dit vanwege de huidige inrichting van het perceel in de praktijk wellicht problemen oplevert leidt niet tot een ander oordeel. De raad stelt terecht dat het plan niet verplicht tot het benutten van de maximaal toegestane bouwmogelijkheden en dat ook zomerwoningen met een kleinere oppervlakte dan 100 m² kunnen worden opgericht. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid aan het belang bij het behoud van het open landschap en het agrarisch areaal een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

19.7. Voor zover [appellant sub 13] betoogt dat artikel 37, lid 37.4.1, onder e, van de planregels in de weg staat aan het realiseren van acht zomerhuizen, slaagt dit evenmin. [appellant sub 13] betoogt terecht dat deze planregel met zich brengt dat het recreatieterrein minimaal een oppervlakte moet hebben van 4.000 m². Nu het terrein met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" een oppervlakte heeft van 5.000 m², bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

20. Het beroep is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak", "wonen uitgesloten" en "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 20" voor het perceel gelegen aan de [locatie 33] te De Waal. [appellant sub 13] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in een dienstwoning in de op het perceel aanwezige stolp.

20.1. Ingevolge artikel 36, lid 36.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van hotels, groepsverblijven en complexen van recreatieappartementen.

Ingevolge lid 36.2.1, onder d, mag per bestemmings- dan wel bouwvlak maximaal 1 bedrijfswoning aanwezig zijn tenzij er een functieaanduiding "wonen uitgesloten", is opgenomen.

20.2. Het perceel van [appellant sub 13] met de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" en "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" wordt thans als één bedrijf wordt geëxploiteerd. Binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" is een dienstwoning toegestaan. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een tweede dienstwoning op het perceel binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" niet noodzakelijk is. In de omstandigheid dat de toevoeging van een extra dienstwoning het voor [appellant sub 13] eenvoudiger maakt een deel van het perceel te verkopen, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om tot een andere planregeling te komen.

Het betoog faalt.

20.3. Over de door [appellant sub 13] gemaakte vergelijking met de percelen op de Maaikeduinweg 5, 7 en 15 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft toegelicht dat dit dienstwoningen betreffen waarvoor op grond van het voorgaande plan vergunningen zijn verleend en die thans als zodanig zijn bestemd. In hetgeen [appellant sub 13] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

21. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 14]

22. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel gelegen aan de Oosterweg 9 te Oosterend. [appellant sub 14] betoogt dat het op het perceel aanwezige gebouw ten onrechte is bestemd als veldschuur in plaats van als agrarisch bedrijfsgebouw.

22.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Oude land" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik en een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

Ingevolge lid 5.2.2, onder a, mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

Ingevolge lid 5.2.2, onder i, gelden voor bedrijfsgebouwen een maximale bouw- en goothoogte van 10 onderscheidenlijk 4,5 m.

22.2. Vast staat dat aan het gebouw op het perceel van [appellant sub 14] in het ontwerpplan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" was toegekend. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 14] is het plan gewijzigd vastgesteld in die zin dat het gebouw binnen het bouwvlak is opgenomen. Het gebouw kan derhalve worden aangemerkt als bedrijfsgebouw bij een agrarisch grondgebonden bedrijf. Het betoog dat het gebouw ten onrechte is bestemd als veldschuur mist derhalve feitelijke grondslag.

Het betoog faalt.

22.3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 15]

23. Het beroep voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel aan de [locatie 34] te De Koog steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. In de naar voren gebrachte zienswijze staat dat deze is gericht tegen de extra bouwmogelijkheden op de percelen aan de Pontweg 153a, 153b en de Pelikaanweg 1c. Anders dan [appellanten sub 15] ter zitting hebben betoogd, kan uit de zienswijze niet worden afgeleid dat zij eveneens de bouwmogelijkheden op hun eigen perceel [locatie 34] aan de orde hebben willen stellen.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet ontvankelijk.

23.1. Het beroep richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" en de aanduiding "bouwvlak" voor de percelen aan de Pontweg 153a, 153b en de Pelikaanweg 1c te De Koog. [appellanten sub 15] betogen dat de raad ten onrechte heeft voorzien in een uitbreiding van de bouwmogelijkheden. Zij voeren hiertoe aan dat als gevolg hiervan een vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt onaanvaardbare en onevenwichtige indeling van het gebied ontstaat. Voorts voeren [appellanten sub 15] aan dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast en de waarde van hun woning zal verminderen omdat direct achter de woning is voorzien in een nieuwe bouwmogelijkheid.

23.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwmogelijkheden op de percelen zijn uitgebreid om het mogelijk te maken de op de percelen aanwezige aaneengeschakelde zomerhuizen te vergroten en los van elkaar te bouwen. Volgens de raad ontstaat hierdoor een evenwichtige verdeling op het terrein. Het verblijfsrecreatieve terrein is volgens de raad door een hoge bomensingel afgeschermd van de woning van [appellanten sub 15], zodat het behoud van hun privacy is gewaarborgd.

23.3. Ingevolge artikel 37, lid 37.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" aangewezen gronden bestemd voor recreatief verblijf in de vorm van een terrein voor campers, stacaravans, caravans, blokhutten, tenten, zomerhuizen en familiehuizen.

23.4. Hetgeen [appellanten sub 15] betogen biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in de in het plan voor de percelen opgenomen bestemmingsregeling. Hoewel de raad terughoudend is met het uitbreiden van bouwmogelijkheden, bestaan in dit geval bijzondere omstandigheden die aanleiding hebben gegeven hiertoe over te gaan. De raad heeft toegelicht dat op de percelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" drie zomerhuizen staan van verschillende eigenaren, wier belangen niet overeenkomen. Daarom is gezocht naar een goede ruimtelijk inpassing, waarbij recht is gedaan aan de in het verleden gevoerde procedures. De raad heeft voorts toegelicht dat de uitbreiding van de bouwmogelijkheden het mogelijk maakt de verschillende zomerhuizen los van elkaar te bouwen om tot een betere indeling van het terrein te komen. Anders dan [appellanten sub 15] betogen, heeft de raad de belangen van de eigenaren van het terrein terecht als relevant belang in de belangenafweging betrokken. [appellanten sub 15] hebben voorts hun betoog dat een onaanvaardbare en onevenwichtige indeling van het gebied ontstaat onvoldoende gemotiveerd. [appellanten sub 15] betogen terecht dat als gevolg van de uitbreiding van de bouwmogelijkheden een zomerhuis achter hun woning kan worden gebouwd, hetgeen van invloed kan zijn op hun woon- en leefklimaat. De raad heeft dit onderkend en in de belangenafweging betrokken. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat tussen de woning van [appellanten sub 15] en het verruimde bouwvlak binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" een afschermende boomsingel is gelegen. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellanten sub 15] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

23.5. Voor zover [appellanten sub 15] betogen dat de uitbreiding van de bouwmogelijkheden niet in overeenstemming is met de voorschriften opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid in artikel 37, lid 37.6, onder b, van de planregels, slaagt dit evenmin. Dit artikel ziet op het met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid uitbreiden van het aantal slaapplaatsen, waarvan in dit geval geen sprake is.

Het betoog faalt.

23.6. Voorts dient de raad bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft het door [appellanten sub 15] voorgestelde alternatief beoordeeld. Volgens de raad doet het voorgestelde alternatief geen recht aan de wensen en belangen van de eigenaren van het perceel, zodat dit om die reden niet in het plan is opgenomen. [appellanten sub 15] hebben dit niet gemotiveerd betwist. Hetgeen zij hebben aangevoerd, biedt derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet op juiste wijze de alternatieven bij zijn beoordeling heeft betrokken.

Het betoog faalt.

23.7. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

Het beroep van De Krim

24. De Krim heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om op het perceel aan de Pelikaanweg 8-16a te De Koog een dienstwoning op te richten en zijn beroepsgrond dat de begrenzing van de bouwvlakken onjuist in het plan is opgenomen ingetrokken.

25. Het beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" en onder meer de aanduiding "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen" voor de percelen aan de Californiëweg te De Koog, de Pelikaanweg 8-16a te De Koog, de Pelikaanweg 3-69 te De Koog en de Roggeslootweg 6 te De Cocksdorp. De Krim betoogt dat het plan het ten onrechte niet mogelijk maakt om slaapplaatsen tussen de verschillende locaties te verplaatsen. De Krim voert hiertoe aan dat hiermee een kwaliteitsverbetering kan worden bewerkstelligd en dat het gemeentelijk beleid hieraan niet in de weg staat.

25.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op Texel een slaapplaatsenbeleid wordt gehanteerd om te voorkomen dat teveel recreatieve slaapplaatsen ontstaan. De slaapplaatsen zijn locatiegebonden en alleen in uitzonderlijke gevallen wordt, via een buitenplanse procedure, medewerking verleend aan het verplaatsen ervan. Volgens de raad is in het plan geen regeling opgenomen waarmee slaapplaatsen tussen verschillende locaties kunnen worden verplaatst, omdat dit maatwerk vereist.

25.2. Ingevolge artikel 37, lid 37.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" aangewezen gronden bestemd voor recreatief verblijf in de vorm van een terrein voor campers, stacaravans, caravans, blokhutten, tenten, zomerhuizen en familiehuizen.

Ingevolge lid 37.4.1 bedraagt het aantal recreatieve slaapplaatsen binnen een bestemmingsvlak maximaal het op de verbeelding in de maatvoering "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen" aangeduide aantal.

25.3. In de nota 'Nota van uitgangspunten bij het bestemmingsplan Buitengebied', vastgesteld bij besluiten van de raad van juli 2010 en 14 december 2010, staat dat het verplaatsen van slaapplaatsen maatwerk is, om welke reden daarvoor geen regeling in het conceptbestemmingsplan is opgenomen. Hiervoor zal een aparte bestemmingsplanherziening nodig zijn.

In de nota 'Toerisme en recreatie: De Texelse Maat' staat dat bij verplaatsing van slaapplaatsen het principe 'Ja, mits' geldt. Voor het bepalen of de 'mits' van toepassing is, per geval door de raad te bepalen, gelden de volgende criteria:

1. De nieuwe locatie moet in een toeristische zone vallen (zoals geschetst in ‘Texel op Koers’) en tevens grenzen aan een perceel met recreatieve bestemming. Als de nieuwe locatie in de dorpen buiten deze zones ligt, geldt dat deze eveneens moet grenzen aan een perceel met een recreatieve bestemming.

2. Compensatie van landbouwgrond is vereist.

3. De nieuwe locatie van de recreatieve bestemming heeft maximaal de oppervlakte van de oorspronkelijke locatie.

4. De recreatieve bestemming van de nieuwe locatie moet dezelfde zijn als die van de oorspronkelijke locatie, waarbij de indeling zoals opgenomen in de Nota van Uitgangspunten van het Bestemmingsplan Buitengebied geldt, te weten: kampeerterrein, recreatieterrein of recreatiebedrijf.

Voor verplaatsing geldt verder, als harde eis, dat de bestemming van de oorspronkelijke locatie wordt opgeheven.

25.4. Anders dan De Krim betoogt, stelt de raad zich terecht op het standpunt dat het beleid, zoals opgenomen in de in 25.3 genoemde nota's, in de weg staat aan een planregeling waarmee slaapplaatsen vrijelijk tussen verschillende locaties kunnen worden verplaatst. De raad heeft toegelicht dat slaapplaatsen op Texel ruimtelijk relevant zijn en dat het beleid erop is gericht te voorkomen dat op Texel teveel slaapplaatsen worden gerealiseerd. Voorts zijn slaapplaatsen volgens de raad locatiegebonden en kan de verplaatsing hiervan ingrijpende ruimtelijke gevolgen hebben. De raad wil om die reden de mogelijkheid behouden om door middel van maatwerk te beoordelen of een dergelijke verplaatsing ruimtelijk gewenst is. Anders dan De Krim betoogt, heeft de raad in redelijkheid in overeenstemming met het beleid ervoor kunnen kiezen om niet te voorzien in een planregeling waarmee slaapplaatsen vrijelijk tussen verschillende locaties kunnen worden verplaatst.

Het betoog faalt.

25.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 17]

26. Het beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "verkoop motorbrandstoffen zonder lpg" voor de percelen aan de Pontweg 17 te Den Hoorn. [appellant sub 17] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een tankstation op de percelen. [appellant sub 17] voert hiertoe aan dat de raad geen onderzoek heeft laten verrichten naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het tankstation, naar de verkeersgevolgen hiervan en naar de vraag of een dergelijke ontwikkeling in overeenstemming is met provinciale regelgeving en gemeentelijk beleid. Volgens [appellant sub 17] heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het voorgaande plan reeds een tankstation mogelijk maakte en dat om die reden onderzoek achterwege kon blijven.

26.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het voorgaande plan reeds voorzag in een tankstation op het perceel. Het plan brengt in de bestaande situatie geen verandering.

26.2. Ingevolge artikel 46, lid 46.1, aanhef en onder k, van de planregels, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding "Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg".

Ingevolge lid 46.2.1 is het bouwen van gebouwen en overkappingen verboden.

Ingevolge lid 46.3, aanhef en onder a, mogen in afwijking van het gestelde in lid 46.2.1 gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" of "Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg".

26.3. De percelen hadden onder het voorgaande plan de bestemming "Wegverkeer". Ingevolge artikel 20, vijfde lid, van de voorschriften bij dit plan kon het college van burgemeester en wethouders met toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid voorzien in een verkooppunt voor motorbrandstoffen, mits de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de nokhoogte niet meer dan 3 m bedroeg.

26.4. In het deskundigenbericht staat dat op de percelen van ongeveer 1960 tot ongeveer 1990 tankstations hebben gestaan. De desbetreffende bebouwing is inmiddels geheel verdwenen. Sinds 1990 zijn de percelen niet meer in gebruik voor een tankstation.

26.5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 15 mei 2013 in zaak nr. 201201687/14/R1) volgt dat de raad bij het opnieuw mogelijk maken van bouwmogelijkheden die onder het voorgaande plan niet zijn verwezenlijkt, niet kan volstaan met de constatering dat het voorgaande plan hierin reeds voorzag. De raad dient bij het wederom mogelijk maken van niet verwezenlijkte bouwmogelijkheden de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan opnieuw te beoordelen. De raad dient daarbij te beoordelen wat thans de gevolgen zijn van de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden. [appellant sub 17] betoogt terecht dat de raad met betrekking tot het in het plan voorziene tankstation aan de Pontweg 17 heeft nagelaten een dergelijke afweging te maken.

Het betoog slaagt.

26.6. In hetgeen [appellant sub 17] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "verkoop motorbrandstoffen zonder lpg" voor de percelen aan de Pontweg 17 te Den Hoorn, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellante sub 18] en anderen

27. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemmingen "Agrarisch - Oude land", "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "maatvoering wonen = 2" voor het perceel aan de [locatie 36]-[locatie 37] te De Waal, tegen het plandeel met de bestemmingen "Agrarisch - Oude land", "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak", "maatvoering wonen = 2" en "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" voor het perceel aan de [locatie 35] te De Waal en tegen het plandeel met de bestemmingen "Agrarisch - Oude land" en "Waarde - Archeologie 2" voor het perceel kadastraal bekend als gemeente Texel, sectie N, nummer 2318.

28. [appellante sub 18] en anderen betogen dat bij de vaststelling van het plan een deel van de door hen ingediende zienswijze onbeantwoord is gebleven.

28.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

29. [appellante sub 18] en anderen betogen voorts dat de raad ten onrechte heeft nagelaten om verleende vrijstellingen voor twee loodsen in het plan op te nemen. [appellante sub 18] en anderen voeren hiertoe aan dat deze loodsen zijn vergund en gerealiseerd, maar dat de raad heeft verzuimd het op de verbeelding opgenomen bouwvlak hierop aan te passen.

29.1. De raad stelt zich op het standpunt dat vrijstelling van het voorgaande plan is verleend voor het bouwen van de loodsen buiten het bouwvlak. Volgens de raad hoeft het bouwvlak hier niet op te worden aangepast, omdat de bebouwing reeds juridisch is geregeld met de afgegeven vrijstelling.

29.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, b en x, zijn de voor "Agrarisch - Oude land" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik, een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" en de daarbij behorende gebouwen en overige bouwwerken.

Ingevolge lid 5.2.2, onder a, mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, uitgezonderd schapenboet en veldschuur.

29.3. Vast staat dat het college van burgemeester en wethouders bij besluiten van 20 december 2004 en 2 mei 2005 vrijstelling van het voorgaande plan en bouwvergunningen heeft verleend voor het oprichten van twee loodsen. Vast staat voorts dat deze loodsen in het onderhavige plan voor een gedeelte buiten het bouwvlak zijn gelegen.

29.4. De raad heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de twee loodsen juridisch zijn geregeld met de verleende vrijstellingen. De raad heeft niet onderkend dat met de inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan de verleende vrijstellingen niet langer het geldende planologische regime zijn voor de percelen. Het onderhavige bestemmingsplan bevat thans het geldende planologische regime voor de percelen. [appellante sub 18] en anderen betogen terecht dat voor zover de loodsen buiten het bouwvlak zijn gelegen, dit in strijd is met artikel 5, lid 5.2.2, onder a, van de planregels. Dit betekent dat de loodsen in zoverre onder het overgangsrecht zijn gebracht. Nu de raad heeft beoogd de loodsen als zodanig te bestemmen, moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

30. [appellante sub 18] en anderen betogen voorts dat de raad aan een deel van het perceel aan de [locatie 35] ten onrechte de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" heeft toegekend. [appellante sub 18] en anderen voeren hiertoe aan dat de woning zijn status als bedrijfswoning dient te behouden, omdat het plan in de weg staat aan het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning op het perceel. [appellante sub 18] en anderen voeren verder aan dat de raad niet heeft onderzocht of op het perceel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt. [appellante sub 18] en anderen betogen voorts dat de aanduiding in strijd is met het beleid dat vrijgekomen agrarische bedrijfswoningen bestemd moeten blijven voor de agrariër en het beleid dat in geval van conflictsituaties wordt gekozen voor een conserverende bestemming. Verder voeren [appellante sub 18] en anderen aan dat de belangenafweging van de raad onredelijk is. [appellante sub 18] en anderen betogen verder dat de aanduiding in strijd is met artikel 17 van de PRVS. Ten slotte betogen zij dat de aanduiding eveneens is toegekend aan gronden buiten het bouwvlak, hetgeen niet mogelijk is omdat deze gronden geen relatie hebben met het bijbehorende agrarische bedrijf.

30.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woning op het perceel aan de [locatie 35] wordt bewoond door een burger die geen relatie heeft met het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf. Om deze bewoning toch mogelijk te maken is hieraan de status van plattelandswoning toegekend. Volgens de raad ondervindt het ter plaatse aanwezige bedrijf hierdoor geen belemmeringen als gevolg van de woning. Het dichtstbijzijnde andere agrarische bedrijf ligt volgens de raad op ongeveer 150 m afstand, zodat dit niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd. Volgens de raad is er voorts geen sprake van strijd met het beleid.

30.2. Ingevolge artikel 1, lid 103, van de planregels wordt onder plattelandswoning verstaan een woning als bedoeld in de 'Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen)' hetgeen betekent dat deze woning ook door derden, niet werkzaam in het agrarische bedrijf, mag worden bewoond.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder g, zijn de voor "Agrarisch - Oude land" aangewezen gronden bestemd voor een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning".

Ingevolge lid 5.2.2, onder f, mogen er geen nieuwe (bedrijfs)woningen worden toegevoegd.

30.3. In het deskundigenbericht staat dat [appellante sub 18] en anderen een agrarisch bedrijf exploiteren op het perceel aan de [locatie 36]-[locatie 37]. Het bedrijf heeft een oppervlakte van ongeveer 30 ha en beschikt over een bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 1 ha. In het deskundigenbericht staat voorts dat tot ongeveer 1990 op het naastgelegen perceel aan de [locatie 35] het agrarisch bedrijf van [appellant sub 22] was gevestigd. Dit perceel heeft eveneens een bouwvlak van ongeveer 1 ha. [appellant sub 22] heeft in 2000 het grootste deel van zijn agrarisch bouwvlak, ongeveer 0,70 ha, verkocht aan [appellante sub 18] en anderen. In het deskundigenbericht staat dat [appellante sub 18] en anderen op dit deel van het perceel een melkveehouderijbedrijf gaan beginnen. Het resterende deel van het bouwvlak, ongeveer 0,30 ha, is in eigendom van [appellant sub 22]. Aan dit deel van dit perceel is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" toegekend en hierop staat de woning van [appellant sub 22].

30.4. Zoals volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) (hierna: de Wijzigingswet) (Kamerstukken II 2011/20125, 33 078, nr. 3) is met de figuur van de plattelandswoning beoogd om niet het feitelijk gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning, maar de planologische status bepalend te laten zijn voor bescherming tegen milieuhinder. Indien een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als plattelandswoning maakt deze in planologisch opzicht nog steeds deel uit van de inrichting en wordt deze niet beschermd tegen de milieuemissie van deze inrichting. De inrichting wordt op deze manier niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit betekent echter niet zonder meer dat ter plaatse van die woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

[appellante sub 18] en anderen betogen terecht dat de raad in dit geval ten onrechte geen afweging heeft gemaakt of ter plaatse van de voorziene plattelandswoning op het perceel aan de [locatie 35] kan worden voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad heeft in dit geval niet kunnen volstaan met de constatering dat [appellant sub 22] op dit moment op een aanvaardbare wijze in de woning woont en hier zal blijven wonen, zodat in zoverre niets verandert. Vast staat immers dat het melkveehouderijbedrijf dat [appellante sub 18] en anderen willen gaan vestigen op het bouwvlak van 0,70 ha op het perceel aan de [locatie 35] thans nog niet aanwezig is, zodat [appellant sub 22] hiervan nog geen invloed op zijn woon- en leefklimaat ondervindt. Als gevolg van de toekenning van status van plattelandswoning, wordt de woning van [appellant sub 22] evenmin beschermd tegen de toekomstige milieuemissie van het bedrijf van [appellante sub 18] en anderen. De raad heeft niet gemotiveerd dat gelet op deze ontwikkeling in de toekomst ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 22] kan worden verzekerd. Het betoog slaagt.

30.5. Anders dan [appellante sub 18] en anderen betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan de woning op het perceel [locatie 35] in strijd is met het beleidsuitgangspunt dat agrarische bebouwing zoveel mogelijk behouden moet blijven voor de agrarische functie, zoals opgenomen in de nota 'Natuur- en landschapsbeleid op Texel'. De woning blijft in planologische zin een agrarische bedrijfswoning en kan nog steeds als zodanig worden gebruikt.

Het betoog faalt.

30.6. Dat de raad volgens [appellante sub 18] en anderen het uitgangspunt hanteert dat bij conflictsituaties een conserverende bestemming volgt, betekent voorts niet dat hij niet aan de woning de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" heeft kunnen toekennen. De raad heeft toegelicht dat hij van dit uitgangspunt is afgeweken om zoveel mogelijk recht te doen aan zowel het belang van [appellante sub 18] en anderen om niet te worden belemmerd in de bedrijfsvoering op het bouwvlak van 0,70 ha als aan het belang van [appellant sub 22] om in de eigen bedrijfswoning te kunnen blijven wonen. Anders dan [appellante sub 18] en anderen betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gelet hierop niet in redelijkheid van voormeld uitgangspunt heeft kunnen afwijken.

Het betoog faalt.

30.7. Anders dan [appellante sub 18] en anderen verder betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" in strijd is met artikel 17 van de PRVS, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang. Dit artikel ziet op verbrede landbouwfuncties, zoals het gebruik van agrarische bebouwing voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties, waarvan in dit geval geen sprake is. Voorts ziet dit artikel op functiewijziging van agrarische gebruik naar een burgerwoning. Nu de woning in planologisch opzicht een agrarische bedrijfswoning blijft, is hiervan evenmin sprake.

Het betoog faalt.

31. [appellante sub 18] en anderen betogen voorts dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om een nieuwe bedrijfswoning op te richten op het bouwvlak van 0,70 ha op het perceel aan de [locatie 35]. [appellante sub 18] en anderen voeren hiertoe aan dat de raad in een gelijk geval op een perceel aan de [locatie 38] heeft voorzien in een tweede bedrijfswoning.

31.1. Vast staat dat op het perceel reeds een bedrijfswoning aanwezig is. De raad heeft in redelijkheid in de omstandigheid dat deze woning thans in gebruik is door [appellant sub 22] geen aanleiding hoeven zien om te voorzien in een tweede bedrijfswoning op het perceel. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit zou leiden tot aantasting en verdere verstening van het open landschap. Voorts heeft de raad hierbij van belang kunnen achten dat het buitengebied van Texel in zijn algemeenheid een open karakter heeft en dat het behoud daarvan een kernwaarde voor Texel is. Ten slotte heeft de raad van belang kunnen achten dat [appellante sub 18] en anderen een bedrijfswoning hebben op het naastgelegen perceel [locatie 36]-[locatie 37] en dat zij van hieruit toezicht kunnen houden op de bedrijfsvoering op het bouwvlak van 0,70 ha op het perceel [locatie 35].

Het betoog faalt.

31.2. Over de door [appellante sub 18] en anderen gemaakte vergelijking met het perceel aan de [locatie 38] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat dit perceel is gelegen in een minder kwetsbaar gebied. In hetgeen [appellante sub 18] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

32. [appellante sub 18] en anderen betogen verder dat de raad ten onrechte de bestemmingen "Waarde - Archeologie 2", "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4" aan de percelen heeft toegekend. Zij voeren hiertoe aan dat de gronden actief zijn bewerkt, zodat de archeologische waarden, voor zover deze al aanwezig waren, reeds verstoord, dan wel niet langer aanwezig zijn.

32.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het plan rekening dient te worden gehouden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. De raad heeft hierbij de op 12 juni 2013 vastgestelde Archeologische beleidskaart gehanteerd, waarin de gronden van Texel zijn ingedeeld in categorieën. Volgens de raad staan de archeologische bestemmingen niet aan een normaal gebruik van de gronden in de weg.

32.2. Op de Archeologische beleidskaart zijn de percelen van [appellante sub 18] en anderen aangeduid als percelen van de categorie 2, 3 en 4. In de toelichting op de kaart staat met betrekking tot percelen in de categorie 2 dat hieraan de oude dorpskernen en andere bekende historische nederzettingen van archeologische waarde zijn toegevoegd. Om de dorpskernen is een buffer van 50 meter aangehouden waaraan eveneens een archeologische waarde wordt toegekend. Voor deze gebieden geldt dat door eeuwenlange bewoning bij bodemroerende activiteiten vrijwel altijd archeologische resten voor de dag zullen komen. In de toelichting staat voorts dat bij ruilverkaveling in de vorige eeuw grote gebieden zijn geëgaliseerd en ge(diep)ploegd. Deze bodembewerkingen hebben maar gedeeltelijk effect gehad op de archeologische waarden. Zo bleek uit het booronderzoek van P.J. Woltering in 1984-1989, dat allerwegen nog dikke tot zeer dikke ophogingspakketten uit verschillende archeologische perioden in de bodem aanwezig zijn. Ook de opgraving Den Burg-Beatrixlaan heeft aangetoond, dat ondanks dat het hoogste deel van het terrein was geëgaliseerd, het merendeel van de ophogingen bewaard is gebleven. Een groot deel van het Texelse bodemarchief ligt nog steeds onaangeroerd in de grond, aldus de toelichting op de archeologische beleidskaart.

32.3. Hetgeen [appellante sub 18] en anderen hebben aangevoerd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid, onder verwijzing naar de Archeologische beleidskaart, heeft kunnen voorzien in de archeologische bestemmingen op hun percelen. Dat de gronden volgens [appellante sub 18] en anderen actief zijn bewerkt, leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de toelichting op de beleidskaart volgt dat uit onderzoek is gebleken dat ondanks bodembewerking een groot deel van de archeologische waarden bewaard zijn gebleven. [appellante sub 18] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hun percelen niet het geval is. De raad stelt zich voorts terecht op het standpunt dat deze bestemmingen niet in de weg staan aan normaal agrarisch gebruik van de gronden, nu in de planregels is geregeld dat cyclische en andere grondwerkzaamheden die normaal onderhoud of bodembewerking betreffen zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken.

Het betoog faalt.

33. [appellante sub 18] en anderen betogen voorts dat de raad ten onrechte heeft nagelaten om verleende vrijstellingen voor het kamperen bij de boer en het huisvesten van tijdelijk personeel op het perceel aan de [locatie 36]-[locatie 37] in het plan op te nemen.

33.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.4.4, onder d, van de planregels wordt tot strijdig gebruik van gronden in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:

- in de recreatieve opstal ter plaatse van de maatvoering "maximum aantal recreatieve opstallen";

- kamperen bij de boer na verlening van de omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 5, lid 5.5, onder c.

Ingevolge lid 5.5, onder c, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5 lid 5.4.4 onder d, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding 'Kampeerterrein uitgesloten', in die zin dat ten behoeve van verblijfsrecreatie in het kader van kamperen bij de boer maximaal 15 kampeermiddelen worden geplaatst.

33.2. Vast staat dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 3 september 2004 vrijstelling van het voorgaande plan heeft verleend voor het plaatsen en gebruiken van tien kampeermiddelen op het perceel aan de [locatie 36]. Voorts staat vast dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 24 juni 2008 vrijstelling van het voorgaande plan heeft verleend voor het plaatsen van zeven kampeermiddelen voor het tijdelijk huisvesten van seizoenarbeiders voor de periode juni tot en met september 2008.

33.3. [appellante sub 18] betoogt terecht dat het plan de tien kampeermiddelen op het perceel aan de [locatie 36] die op grond van de op 3 september 2004 verleende vrijstelling waren toegestaan niet bij recht mogelijk maakt. Dit betekent dat deze onder het overgangsrecht zijn gebracht. Dat, zoals de raad stelt, ingevolge artikel 5, lid 5.5, onder c, van de planregels bij omgevingsvergunning in afwijking van het plan kan worden voorzien in 15 kampeermiddelen, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit er niet aan afdoet dat zolang deze vergunning niet is verleend de kampeermiddelen en het gebruik hiervan in strijd zijn met het plan.

De raad heeft niet gemotiveerd waarom de kampeermiddelen niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft evenmin gemotiveerd dat deze binnen de planperiode zullen verdwijnen. De raad heeft derhalve onvoldoende gemotiveerd waarom hij de kampeermiddelen en het gebruik hiervan onder het overgangsrecht heeft gebracht.

Het betoog slaagt.

33.4. Voor de vrijstelling ten behoeve van de huisvesting van personeel geldt dat deze slechts zag op de periode van juni 2008 tot en met september 2008, zodat deze reeds is verlopen. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat in zoverre geen aanleiding bestaat dit gebruik in het plan als zodanig te bestemmen.

Het betoog faalt.

34. [appellante sub 18] en anderen betogen dat het plan hun bedrijfsvoering ten onrechte beperkt als gevolg van de planregels met betrekking tot de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen, de maximale hoogte van folietunnels, de begrenzingen van de bouwvlakken en van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf" en de huisvesting tijdelijk personeel. [appellante sub 18] en anderen betogen dat als gevolg hiervan zij niet de in de toekomst gewenste bedrijfsvoering kunnen realiseren.

34.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de percelen zich bevinden in kwetsbaar gebied. Volgens de raad zijn de bouwhoogten verruimd ten opzichte van het voorgaande plan. Voorts acht de raad losse units voor het huisvesten van personeel ongewenst vanwege de landschappelijke uitstraling.

34.2. Anders dan [appellante sub 18] en anderen betogen, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de bouwmogelijkheden op het perceel te vergroten. [appellante sub 18] en anderen hebben ter zitting toegelicht dat zij geen concrete plannen hebben om de bedrijfsvoering op het perceel uit te breiden. Voorts hebben [appellante sub 18] en anderen ter zitting erkend dat het plan voorziet in enige ruimte om de bedrijfsvoering uit te breiden. De raad heeft voorts van belang kunnen achten dat het verder uitbreiden van de bouwmogelijkheden kan leiden tot een ongewenste aantasting van het open landschap. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat indien [appellante sub 18] en anderen de noodzaak van het uitbreiden van de bouwmogelijkheden vanwege concrete plannen kunnen aantonen, dit zal worden beoordeeld, zodat uitbreiding van het bedrijf van [appellante sub 18] en anderen niet geheel is uitgesloten.

Het betoog faalt.

35. [appellante sub 18] en anderen betogen voorts dat de planregel in artikel 5, lid 5.2.2, onder e, van de planregels, waarin is geregeld dat de afstand tussen gebouwen en overkappingen binnen een bouwvlak maximaal 25 m mag zijn, rechtsonzeker is. [appellante sub 18] en anderen voeren hiertoe aan dat op hun perceel bestaande bebouwing staat waarvan de onderlinge afstand groter is dan 25 m. Volgens [appellante sub 18] en anderen is deze bebouwing onder het overgangsrecht gebracht.

35.1. De raad heeft toegelicht dat deze planregel is opgenomen om te bewerkstelligen dat bebouwing wordt geclusterd om de openheid van het landschap zoveel mogelijk te behouden. De raad heeft voorts toegelicht dat op grond van deze planregel de onderlinge afstand tussen gebouwen en overkappingen maximaal 25 m mag zijn. Hetgeen [appellante sub 18] en anderen hebben aangevoerd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat deze planregel onduidelijk is. Voorts hebben [appellante sub 18] en anderen hun stelling dat hiermee bestaande bebouwing onder het overgangsrecht wordt gebracht niet gemotiveerd. Voor zover [appellante sub 18] en anderen betogen dat vanwege de afstand tussen de bestaande woning op het perceel [locatie 35] en het bouwvlak van 0,70 ha sprake is van zeer beperkte bouwmogelijkheden op dit bouwvlak slaagt dit niet. De raad betoogt terecht dat ingevolge artikel 5, lid 5.3, onder a, van de planregels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van voormelde planregel indien de noodzaak daartoe vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering is aangetoond.

Het betoog faalt.

36. Het beroep is voorts gericht tegen de plandelen met de bestemming "Natuur" in het gebied Waal en Burg. [appellante sub 18] en anderen betogen dat deze bestemming in strijd is met artikel 19 van de PRVS en het beleid van de raad. [appellante sub 18] en anderen voeren hiertoe aan dat de natuurfunctie ter plaatse nog niet is gerealiseerd en dat voor een groot aantal percelen de onderhandelingen om tot aankoop over te gaan nog niet zijn afgerond. [appellante sub 18] en anderen voeren voorts aan dat zij door de natuurbestemming in de gebruiksmogelijkheden van hun percelen worden beperkt. Ten slotte voeren [appellante sub 18] en anderen aan dat niet duidelijk is hoeveel gronden aan het areaal landbouwgrond op Texel worden onttrokken, zodat niet duidelijk is of hiervoor een Landbouw Effect Rapportage had dienen te worden uitgevoerd.

36.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de PRVS geldt voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en als Ecologische Verbindingszone dat:

a. een bestemmingsplan de gronden als "Natuur" bestemt indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd;

b. een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat die bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders een bestemming wijzigen in natuurbestemming vanaf het moment dat:

1e. de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie;

2e. een overeenkomst voor functieverandering door middel van particulier natuurbeheer is gesloten; of

3e. het college van gedeputeerde staten besluit dat het provinciale staten zal verzoeken om het besluit tot het verzoek tot onteigening aan de Kroon, als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet, te nemen en dat ter voorbereiding van dit besluit van provinciale staten, het college van gedeputeerde staten een kopie van het besluit hiertoe aan het college van burgemeester en wethouders zendt met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan;

c. een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten;

d. een bestemmingsplan het bepaalde in artikel 15 in acht neemt.

36.2. Vast staat dat de percelen met de bestemming "Natuur" in het gebied Waal en Burg zijn gelegen binnen de EHS, zoals aangeduid in de PRVS. Vast staat voorts dat deze percelen zijn gelegen op een afstand van ongeveer 850 m van de percelen van [appellante sub 18] en anderen.

36.3. In paragraaf 3.5 van de plantoelichting is een Landbouw Effect Rapportage opgenomen. Het betoog van [appellante sub 18] en anderen dat niet duidelijk is of een dergelijke rapportage had moeten worden opgesteld, slaagt reeds hierom niet.

Het betoog faalt.

36.4. Artikel 19 van de PRVS strekt ertoe dat aan percelen binnen de EHS waar de natuurfunctie is gerealiseerd de bestemming "Natuur" wordt toegekend. Anders dan [appellante sub 18] en anderen betogen, bevat dit artikel geen verbod op het toekennen van de bestemming "Natuur" aan percelen binnen de EHS waar de natuurfunctie nog niet is gerealiseerd. [appellante sub 18] en anderen hebben voorts niet gemotiveerd met welk beleid de bestemming "Natuur" in strijd is. De raad heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege de afstand tot de percelen met de bestemming "Natuur" de bedrijfsmogelijkheden van [appellante sub 18] en anderen niet onevenredig zullen worden beperkt. Anders dan [appellante sub 18] en anderen betogen, bestaat derhalve in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan de percelen ten onrechte de bestemming "Natuur" heeft toegekend.

Het betoog faalt.

37. In hetgeen [appellante sub 18] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover binnen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel aan de [locatie 36]-[locatie 37] te De Waal niet is voorzien in twee legaal aanwezige loodsen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

In hetgeen [appellante sub 18] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" voor het perceel aan de [locatie 35] te De Waal, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

In hetgeen [appellante sub 18] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling ten slotte aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover binnen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel aan de [locatie 36] te De Waal niet is voorzien in tien kampeermiddelen, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 19]

38. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" en "Waarde - Archeologie 4" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van agrarisch - erf" voor het perceel gelegen aan de [locatie 39] te Oosterend. [appellant sub 19] betoogt dat de raad ten onrechte het op het perceel aanwezige loon- en grondverzetbedrijf niet als zodanig heeft bestemd. [appellant sub 19] voert hiertoe aan dat zijn bedrijf niet slechts werkzaamheden verricht voor agrarische bedrijven. Voorts voert [appellant sub 19] aan dat het plan ten onrechte geen buitenopslag van niet-agrarische producten op het perceel toestaat. Verder voert [appellant sub 19] aan dat aan een deel van de gronden ten onrechte de bestemming "Waarde - Archeologie 4" is toegekend.

38.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.7, van de planregels wordt onder agrarisch loonbedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven of op de handel in producten die rechtstreeks ten dienste staan van het agrarisch bedrijf, zoals een loonwerkbedrijf, (kunst)mestverzamel- en distributiebedrijf, of veevoederbedrijf en veeverzorgingsbedrijf, transportbedrijf voor agrarische producten, landbouwmechanisatiebedrijf en dergelijke bedrijven.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder b en l, zijn de voor "Agrarisch - Oude land" aangewezen gronden bestemd voor een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" met daaraan ondergeschikt loonwerk.

Ingevolge lid 5.4.4, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, in ieder geval gerekend:

a. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag (maximaal zes maanden) en met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - erf';

b. het opslaan van niet-agrarische producten buiten de gebouwen zoals auto’s, caravans, boten en strandhuisjes.

38.2. Het perceel had onder het voorgaande plan de bestemming "Agrarisch gebied, klasse a". Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften bij dit plan waren deze gronden bestemd voor agrarische bedrijfsvoering. Ingevolge artikel 3, vierde lid, onder f, mochten de gronden niet worden gebruikt voor opslag van onder meer puin, vuil, afbraak- en bouwmaterialen en grond- en bodemspecies, tenzij voortvloeiende uit het normale onderhoud van gronden en gebouwen en het gebruik in overeenstemming was met de bestemming.

38.3. In het deskundigenbericht staat dat [appellant sub 19] op het perceel een melkrundveehouderij en een agrarisch loonbedrijf annex grondverzetbedrijf exploiteert. Het agrarisch loonbedrijf voert diverse werkzaamheden uit ten behoeve van agrarische bedrijven op Texel. Deze werkzaamheden worden hoofdzakelijk in de zomermaanden uitgevoerd. In de wintermaanden ligt het accent meer op grondverzetwerkzaamheden. Deze werkzaamheden worden niet uitsluitend uitgevoerd voor de agrarische sector, maar ook voor niet agrarische bedrijvigheid.

38.4. Het perceel van [appellant sub 19] is ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder l, van de planregels onder meer bestemd voor loonwerk. De in het deskundigenbericht beschreven werkzaamheden van het bedrijf van [appellant sub 19] kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden van een loonbedrijf, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1.7, van de planregels. In de planregels is niet bepaald dat dit loonwerk uitsluitend ten behoeve van agrarische bedrijven mag plaatsvinden. Dat het bedrijf van [appellant sub 19] ook grondverzetwerkzaamheden uitvoert voor niet-agrarische bedrijven betekent derhalve niet dat het bedrijf niet als zodanig is bestemd.

Het betoog faalt.

38.5. Voor zover [appellant sub 19] betoogt dat het perceel reeds lange tijd wordt gebruikt voor buitenopslag ten behoeve van het loonbedrijf, geldt dat dit niet in overeenstemming was met het voorgaande plan. Ingevolge artikel 3, vierde lid, onder f, van de voorschriften was buitenopslag alleen toegestaan wanneer dit voortvloeide uit het normale onderhoud van gronden en gebouwen en daarbij in overeenstemming was met de bestemming. Dit betekent dat dit gebruik illegaal tot stand is gekomen. De raad was derhalve niet gehouden dit gebruik in dit plan als zodanig te bestemmen. De raad heeft voorts toegelicht dat de opslag van niet-agrarische producten zorgt voor verrommeling van het open landschap, hetgeen hij onwenselijk acht. Volgens de raad dient de opslag van het loonbedrijf plaats te vinden in een gebouw. Anders dan [appellant sub 19] betoogt, heeft de raad gelet hierop in redelijkheid niet hoeven te voorzien in buitenopslag van niet-agrarische producten op het perceel.

Het betoog faalt.

38.6. Voorts betekent de omstandigheid dat de gronden reeds actief zijn bewerkt, zoals overwogen onder 32.3, niet dat hieraan niet een archeologische bestemming had kunnen worden toegekend. Uit de toelichting op de Archeologische beleidskaart volgt dat uit onderzoek is gebleken dat ondanks bodembewerking een groot deel van de archeologische waarden bewaard zijn gebleven. [appellant sub 19] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor zijn percelen niet het geval is. Voor zover [appellant sub 19] betoogt dat hij als gevolg van deze bestemming geen diepploegwerkzaamheden kan verrichten en zijn drainage niet kan vervangen zonder omgevingsvergunning, slaagt dit niet. Ingevolge artikel 57, lid 57.3.2, onder 4, van de planregels zijn cyclische en andere grondwerkzaamheden die normaal onderhoud of bodembewerking betreffen vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht. Hieronder vallen volgens dit artikel werkzaamheden van dezelfde aard die wederkerend op dezelfde locaties worden uitgevoerd, zoals bodembewerking die vallen onder normaal agrarisch gebruik, of werkzaamheden die betrekking hebben op het onderhoud van terreinen en infrastructuur en het vervangen van kabels en leidingen.

Het betoog faalt.

39. Het beroep richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemmingen "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" en "Waarde - Archeologie 3" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel aan de Laagwaalderweg 36 te De Waal. [appellant sub 19] betoogt dat de raad ten onrechte aan het perceel niet een bestemming ten behoeve van een loon- en grondverzetbedrijf heeft toegekend. Voorts betoogt [appellant sub 19] dat de raad heeft voorzien in een te klein bouwvlak en dat buitenopslag ten onrechte niet is toegestaan. [appellant sub 19] voert hiertoe aan dat hij voornemens is de loonwerk- en grondverzettak van zijn bedrijf naar dit perceel te verplaatsen, maar dat het plan hierin niet voorziet. Verder voert [appellant sub 19] aan dat aan een deel van de gronden ten onrechte de bestemming "Waarde - Archeologie 3" is toegekend.

39.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak is verkleind ten opzichte van het voorgaande plan, omdat hierbij is uitgegaan van het kadastraal eigendom en het feitelijk gebruik. Voor zover het perceel wordt gebruikt voor opslag is dit volgens de raad illegaal tot stand gekomen. Voorts gaat dit ten koste van het open landschap, aldus de raad.

39.2. Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder a, zijn de voor "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen, ten behoeve van een agrarisch loonbedrijf.

39.3. Het perceel had onder het voorgaande plan de bestemming "Agrarisch gebied, klasse h". Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften bij dit plan waren deze gronden bestemd voor agrarische bedrijfsvoering. Ingevolge artikel 3, vierde lid, onder f, mochten de gronden niet worden gebruikt voor opslag van onder meer puin, vuil, afbraak- en bouwmaterialen en grond- en bodemspecies, tenzij voortvloeiende uit het normale onderhoud van gronden en gebouwen en het gebruik in overeenstemming was met de bestemming.

39.4. Zoals reeds overwogen onder 38.4 kan het loon- en grondverzetbedrijf worden aangemerkt als loonbedrijf, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1.7, van de planregels. Het perceel is ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels voor een dergelijk bedrijf bestemd. Het betoog dat het plan ten onrechte niet voorziet in een loon- en grondverzetbedrijf slaagt derhalve niet.

Het betoog faalt.

39.5. Voorts kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

[appellant sub 19] betoogt terecht dat het bouwvlak op het perceel is verkleind ten opzichte van het voorgaande plan. In het deskundigenbericht staat dat het bouwvlak is verkleind van 1,25 ha naar 0,79 ha. De raad heeft toegelicht dat bij de vaststelling van het bouwvlak is uitgegaan van het kadastraal eigendom en het feitelijk gebruik. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat een groter bouwvlak kan leiden tot aantasting en verdere verstening van het open landschap. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat het buitengebied van Texel in zijn algemeenheid een open karakter heeft en dat het behoud daarvan een kernwaarde voor Texel is. [appellant sub 19] heeft voorts niet betoogd dat het bouwvlak niet groot genoeg is om te kunnen voorzien in zijn loon- en grondverzetbedrijf. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid kunnen kiezen voor de thans in het plan opgenomen regeling.

Het betoog faalt.

39.6. Voor zover [appellant sub 19] betoogt dat het perceel reeds lange tijd wordt gebruikt voor buitenopslag ten behoeve van een bedrijf, geldt dat de raad terecht betoogt dat dit niet in overeenstemming was met het voorgaande plan. Ingevolge artikel 3, vierde lid, onder f, van de voorschriften was buitenopslag alleen toegestaan wanneer dit voortvloeide uit het normale onderhoud van gronden en gebouwen en daarbij in overeenstemming was met de bestemming. Dit betekent dat dit gebruik illegaal tot stand is gekomen. De raad was derhalve niet gehouden dit gebruik in dit plan als zodanig te bestemmen. De raad heeft voorts toegelicht dat de opslag van niet-agrarische producten zorgt voor verrommeling van het open landschap, hetgeen hij onwenselijk acht. Volgens de raad dient de opslag van het loonbedrijf plaats te vinden in een gebouw. Anders dan [appellant sub 19] betoogt, heeft de raad gelet hierop in redelijkheid niet hoeven te voorzien in buitenopslag van niet-agrarische producten op het perceel. Het betoog faalt.

39.7. Voorts betekent de omstandigheid dat de gronden reeds actief zijn bewerkt, zoals overwogen onder 32.3, niet dat hieraan niet een archeologische bestemming had kunnen worden toegekend. Uit de toelichting op de Archeologische beleidskaart volgt dat uit onderzoek is gebleken dat ondanks bodembewerking een groot deel van de archeologische waarden bewaard zijn gebleven. [appellant sub 19] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor zijn perceel niet het geval is.

Het betoog faalt.

40. Het beroep richt zich verder tegen het plandeel met de bestemmingen "Agrarisch - Oude Land" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" voor het perceel aan de [locatie 40] te Oosterend. [appellant sub 19] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om de op het perceel aanwezige schapenboet te verplaatsen en te gebruiken als recreatief verblijf. [appellant sub 19] voert hiertoe aan dat het hierdoor onmogelijk wordt de vervallen schapenboet te onderhouden.

40.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebouw op het perceel geen schapenboet, maar een schuur is. Het wijzigen van het gebruik behoort niet tot de mogelijkheden. Volgens de raad voldoet het verplaatsen van de schuur en het recreatief gebruik hiervan niet aan de criteria die in het beleid worden gesteld voor het uitgeven van nieuwe slaapplaatsen.

40.1.1. In het beleid, opgenomen in de notitie 'Mooi Texel, meer toekomst' staat dat alleen voor vernieuwende projecten nog 400 bedden beschikbaar zijn. De raad beoordeelt of sprake is van een vernieuwend project. Hiervoor gelden harde criteria. Een vernieuwend project:

1. Heeft maximaal 50 slaapplaatsen.

2. Gebruikt maximaal 1 hectare grond bij 50 slaapplaatsen en bij minder slaapplaatsen evenredig minder grond.

3. Moet in een toeristische zone vallen (zoals geschetst in ‘Texel op Koers’) en grenzen aan een perceel met recreatieve bestemming. Of, waar het situering in de dorpen buiten deze zones betreft, grenzen aan een perceel met een recreatieve bestemming.

4. Compensatie van landbouwgrond is vereist.

40.1.2. In het deskundigenbericht staat dat het gebouw een veldschuur is die midden op het agrarisch land staat. De schuur staat leeg en heeft geen ontsluiting op de omliggende wegen. [appellant sub 19] heeft het deskundigenbericht op dit punt niet betwist. De raad stelt zich derhalve terecht op het standpunt dat het gebouw een schuur is. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het voornemen van [appellant sub 19] om de schuur voor recreatieve doeleinden te gebruiken niet voldoet aan de criteria voor een vernieuwend project. [appellant sub 19] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die voor de raad aanleiding hadden moeten zijn om van dit beleid af te wijken. De raad heeft derhalve in redelijkheid niet voorzien in de mogelijkheid de schuur te verplaatsen en te gebruiken als recreatief verblijf.

Het betoog faalt.

40.2. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 20] en anderen

41. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak", "maximum bebouwd oppervlakte = 1200 m²" en "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 92" voor het perceel gelegen aan de Randweg 1 te De Koog. [appellante sub 20] en anderen betogen dat de raad ten onrechte heeft voorzien in een kleiner bouwvlak dan in het voorgaande plan. Voorts betogen zij dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in een ruimer bebouwd oppervlakte per recreatieve slaapplaats. Ten slotte betogen zij dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel niet heeft voorzien in een uitbreiding van twintig extra slaapplaatsen op het perceel.

41.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij het intekenen van het bouwvlak is gekeken naar de regels uit het voorgaande plan. Daarin was opgenomen dat gebouwen op een afstand van 15 m van de as van de naast het perceel gelegen wegen mogen worden gebouwd. Voorts is volgens de raad gekeken naar wat gezien de feitelijke omstandigheden en de ruimtelijke situatie ter plaatse een passend bouwblok zou zijn.

41.2. Ingevolge artikel 36, lid 36.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van hotels, groepsverblijven en complexen van recreatieappartementen.

Ingevolge lid 36.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen en overkappingen de volgende regels:

a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie bedraagt maximaal het op de verbeelding aangegeven aantal m².

Ingevolge lid 36.4.1, onder a, bedraagt het aantal recreatieve slaapplaatsen binnen een bestemmingsvlak maximaal het op de verbeelding in de maatvoering "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen" aangeduide aantal.

41.3. Het perceel had onder het voorgaande plan de bestemming "Recreatieve doeleinden - groepsverblijven (Rg-92)". Op de plankaart was geen bouwvlak opgenomen voor het perceel. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de voorschriften waren deze gronden bestemd voor verblijfsrecreatie doeleinden. Ingevolge het tweede lid was het maximaal toegestane aantal slaapplaatsen 92. Ingevolge het vierde lid, onder e, mocht de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 m bedragen. Voorts diende ingevolge artikel 25, eerste lid, van de voorschriften een afstand van 15 m tussen de as van de naast het perceel gelegen wegen en de bebouwing te worden aangehouden.

41.4. In het deskundigenbericht staat dat op het perceel een groepsaccommodatie staat met een oppervlakte van 582 m², terwijl op grond van het plan een oppervlakte aan bebouwing van 1.200 m² mogelijk is. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van 3.670 m² en is dus grotendeels onbebouwd. In het deskundigenbericht staat voorts dat het plan niet veel afwijkt van hetgeen met het voorgaande plan was toegestaan. De westelijke grens van het bouwvlak ligt op grotere afstand (ongeveer 21,5 m) van de Randweg dan de afstand die voorheen in acht moest worden genomen (15 m). Aan de noordzijde is het bebouwbare oppervlakte uitgebreid, aan de zuidzijde is het oppervlak ingekrompen. Een en ander resulteert in een verkleining en geringe verschuiving van het bouwvlak, aldus het deskundigenbericht.

41.5. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

[appellante sub 20] en anderen betogen terecht dat het bouwvlak op het perceel is verkleind ten opzichte van het voorgaande plan. De raad heeft toegelicht dat hiermee wordt bewerkstelligd dat bebouwing op het perceel wordt geclusterd om de openheid van het landschap zoveel mogelijk te behouden. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat een groter bouwvlak kan leiden tot aantasting en verdere verstening van het open landschap. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat het buitengebied van Texel in zijn algemeenheid een open karakter heeft en dat het behoud daarvan een kernwaarde voor Texel is. [appellante sub 20] en anderen hebben niet betwist dat op grond van het plan nog ongeveer 600 m² aan bebouwing kan worden opgericht, zodat voldoende ruimte bestaat voor de uitbreidingsplannen. In de omstandigheid dat de door [appellante sub 20] en anderen gewenste uitbreiding van de recreatieve bebouwing niet aan de uiterste zuidkant van het perceel kan worden gerealiseerd, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om in een groter bouwvlak te voorzien, nu dit niet zou voldoen aan de door de raad gewenste clustering van bebouwing. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid kunnen kiezen voor de thans in het plan opgenomen regeling. Nu de raad heeft toegelicht dat het bouwvlak niet vanwege akoestische redenen is verkleind, kan hetgeen [appellante sub 20] en anderen hebben aangevoerd omtrent het ten onrechte niet verrichten van akoestisch onderzoek evenmin slagen.

Het betoog faalt.

41.6. De planregels bevatten voorts geen maximaal bebouwd oppervlakte per slaapplaats. [appellante sub 20] en anderen stellen evenwel terecht dat een maximaal bebouwd oppervlakte van 1.200 m² voor 92 slaapplaatsen, zoals dat op het perceel geldt, ongeveer overeenkomt met 13 m² bebouwd oppervlakte per slaapplaats. Zoals reeds overwogen onder 41.5 kan op grond van het plan nog ongeveer 600 m² aan bebouwing kan worden opgericht, zodat voldoende ruimte bestaat voor de uitbreidingsplannen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een maximaal bebouwd oppervlakte van 1.200 m² voor het perceel.

Het betoog faalt.

41.7. Over het betoog van [appellante sub 20] en anderen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de uitbreiding van twintig extra slaapplaatsen zou voorzien. Dat het gemeentebestuur in het verleden zou hebben gezegd dat nieuwe plannen eerst in het kader van dit bestemmingsplan zouden worden beoordeeld, betekent niet dat hiermee is toegezegd dat het plan zonder meer in de gewenste ontwikkelingen zou voorzien. Dat volgens [appellante sub 20] en anderen wordt voldaan aan de vereisten die onder het voorgaande plan golden voor uitbreiding van het aantal slaapplaatsen, betekent evenmin dat zij de gerechtvaardigde verwachting konden hebben dat het plan hierin zou voorzien, nu voor deze uitbreiding nog geen toestemming was gegeven. Voorts bevat de door [appellante sub 20] en anderen overgelegde brief van de directeur van Staatsbosbeheer evenmin enige toezegging door of namens de raad. In deze brief wordt de raad verzocht een uitbreidingsmogelijkheid voor het aantal slaapplaatsen op te nemen in het bestemmingsplan. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Het betoog faalt.

41.7.1. Vast staat evenwel dat de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening heeft gehouden met het verzoek van [appellante sub 20] en anderen om te voorzien in twintig extra slaapplaatsen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het bestemmingsplan geen extra slaapplaatsen mogelijk worden gemaakt en dat hiervoor een aparte afwijkingsprocedure moet worden gevoerd. De raad heeft zich niet op het standpunt gesteld dat het verzoek van [appellante sub 20] en anderen niet tijdig is ingediend, onvoldoende concreet is of niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Een dergelijke opstelling van de raad, waarbij verzoeken om extra slaapplaatsen bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet worden beoordeeld, maar worden doorgeschoven naar een aparte afwijkingsprocedure verhoudt zich niet met het systeem van de Wro. In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan immers het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. [appellante sub 20] en anderen betogen derhalve terecht dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb is vastgesteld.

Het betoog slaagt.

42. Het beroep is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel aan de [locatie 41] te De Koog. [appellante sub 20] en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om twee wooneenheden, dan wel twee recreatieappartementen in de aanwezige stolpboerderij te realiseren. [appellante sub 20] en anderen voeren hiertoe aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het beleid hieraan in de weg staat, nu hij in anderen gevallen wel heeft meegewerkt aan de splitsing van een niet-monumentale stolp bij een monumentale boerderij.

42.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de regeling omtrent het vestigen van appartementen bij een agrarische bestemming betrekking heeft op een stolp met een monumentale status of van nieuwbouw ter vervanging van een stolp met een monumentale status. Daarvan is volgens de raad geen sprake. Bovendien is volgens de raad het plaatsen van recreatieappartementen verbonden aan het hebben van een functionerend agrarisch bedrijf ter plaatse. Daarvan is evenmin sprake, aldus de raad. Bij de door [appellante sub 20] en anderen genoemde gevallen waarin wel is meegewerkt aan splitsing ging het om gevallen die al zeer lang liepen en waarin het vertrouwen is gewekt dat aan de splitsing zou worden meegewerkt.

42.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Binnenduinrand" aangewezen gronden bestemd voor:

a. agrarisch grondgebruik;

b. een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak';

c. agrarisch erf ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - erf';

d. het wonen ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

Ingevolge lid 3.4.3 dienen de (bedrijfs)woning en de daarbij behorende bouwwerken te voldoen aan de gebruiksregels bij artikel 50 (bestemming "Wonen") van deze regels.

Ingevolge lid 3.4.4, onder d, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.

Ingevolge artikel 3, lid 3.5, onder g, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 3.4.4, sub d in die zin dat maximaal 4 recreatieappartementen in een stolpboerderij worden gevestigd, waarbij onder meer als voorwaarde geldt dat het een stolp met een monumentale status betreft of het een nieuw gebouwde stolp ter vervanging van een oude stolp betreft.

Ingevolge artikel 50, lid 50.4.4, onder b, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken binnen de bestemming "Wonen", in ieder geval gerekend het gebruik van een woonhuis voor meer dan één wooneenheid.

Ingevolge lid 50.5 kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 50, lid 50.4.4, onder b, in die zin dat een woonhuis wordt gesplitst in 2 wooneenheden, waarbij onder meer als voorwaarde geldt dat het een boerderij met een monumentale status betreft.

42.3. In het deskundigenbericht staat dat de op het perceel aanwezige stolp geen monumentale status heeft en niet is gebouwd ter vervanging van een oude stolp. Het plan voorziet derhalve niet in de mogelijkheid om met toepassing van artikel 3, lid 3.5, onder g, van de planregels recreatieappartementen of met toepassing van artikel 50, lid 50.4.4. van de planregels een tweede woning in de stolp te realiseren.

42.4. De Afdeling stelt vast dat het gemeentelijke beleid erop is gericht om stolpen met een monumentale status te behouden. Ter zitting is van de zijde van de raad toegelicht dat onder monumentale status wordt verstaan een gemeentelijke, provinciale of rijksmonumentale status.

Voorts heeft de raad uiteengezet dat voor agrarisch in bedrijf zijnde monumentale stolpen geldt dat dit veelal niet-rendabele gebouwen zijn omdat deze niet zijn te gebruiken als bedrijfsgebouw, terwijl de onderhoudskosten van dergelijke stolpen hoog zijn. Om de agrarisch in bedrijf zijnde stolpen met een monumentale status rendabel te maken en aldus het behoud ervan veilig te stellen, heeft de raad in de planregels de mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning ten hoogste vier recreatieappartementen in een agrarisch gebruikte stolp te realiseren.

Voorts heeft de raad uiteengezet dat bij afwijkingsmogelijkheid kan worden toegestaan dat monumentale stolpen worden gesplitst in twee wooneenheden. De reden voor deze afwijkingsmogelijkheid is dat het onderhoud van monumentale stolpen veelal zeer kostbaar is. Door deze last over twee huishoudens te verdelen, is het voortbestaan van de stolp beter gewaarborgd.

42.5. De Afdeling acht het beleid van de raad waarbij alleen aan monumentale stolpen of nieuw gebouwde stolpen ter vervanging van een oude stolp de mogelijkheid wordt toegekend om hierin recreatieappartementen of woningen te realiseren om het voorbestaan van dergelijke stolpen te waarborgen niet onredelijk. Vast staat dat de stolp van [appellante sub 20] en anderen niet een dergelijke stolp is. De raad heeft derhalve in redelijkheid, in overeenstemming met zijn beleid, niet voorzien in de mogelijkheid om hier recreatieappartementen of twee wooneenheden te realiseren.

Het betoog faalt.

42.6. Over de door [appellante sub 20] en anderen gemaakte vergelijking met de percelen aan de Rozendijk 16, Hoornderweg 36, Kadijksweg 10 en Schorrenweg 21 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft toegelicht dat bij het perceel aan de Rozendijk in het verleden een omgevingsvergunning is afgegeven voor de splitsing van de woning en dat hiermee vertrouwen is gewekt dat zou worden voorzien in de toekenning van twee wooneenheden. Op het perceel aan de Hoornderweg zijn volgens de raad reeds appartementen feitelijk aanwezig en is sprake van bestaande rechten. De raad heeft voorts toegelicht dat op het perceel aan de Kadijksweg sprake is van de herbouw van een afgebrande stolp. Op het perceel aan de Schorrenweg 21 is volgens de raad een tweede woning toegestaan vanwege mantelzorg. In hetgeen [appellante sub 20] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

42.7. Voor zover [appellante sub 20] en anderen betogen dat de raad bij motie het college van burgemeester en wethouders heeft opgedragen om in het eerste kwartaal van 2014 een voorstel te doen voor versoepeling van de stolpenregeling, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op versoepeling van de eis van monumentale status, leidt dit niet tot een ander oordeel. Reeds omdat ten tijde van het vaststellen van het plan nog geen sprake was van een dergelijke versoepeling, kan dit niet leiden tot het oordeel dat de raad in het plan had moeten voorzien in de mogelijkheid om in de stolp van [appellante sub 20] en anderen recreatieappartementen te realiseren of deze te splitsen in twee wooneenheden.

Het betoog faalt.

43. In hetgeen [appellante sub 20] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 92" voor het perceel gelegen aan de Randweg 1 te De Koog, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A]

44. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak", "maximum bebouwd oppervlakte = 650 m²" en maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 50" voor het perceel gelegen aan de [locatie 42] te Den Burg. Het beroep is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 45" voor het perceel gelegen aan de [locatie 42] te Den Burg.

Bestemmingen

45. Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen dat de raad ten onrechte heeft voorzien in twee verschillende recreatieve bestemmingen voor het perceel. Zij voeren hiertoe aan dat zij als gevolg hiervan minder flexibiliteit hebben om het recreatiepark in te richten. Voorts voeren zij aan dat het plan het ten onrechte niet mogelijk maakt om naar eigen inzicht slaapplaatsen te verdelen over verschillende groepsverblijven en zomerhuizen.

45.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel is opgedeeld in een noordelijk deel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" en een zuidelijk deel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" omdat op het perceel zowel appartementen in een gebouw als losstaande eenheden voorkomen. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat hij een groot belang heeft gehecht aan het beschermen van het open landschap. Volgens de raad past het naar eigen inzicht verdelen van slaapplaatsen, waarbij slaapplaatsen kunnen worden uitgeplaatst van groepsgebouwen naar losstaande eenheden hier niet bij. Volgens de raad leidt dit tot verstening en aantasting van het landschap.

45.2. Het perceel had onder het voorgaande plan de bestemmingen "Kleinschalige recreatieterreinen (Rk-9)" en "Groepsverblijven (Rg-50)". Beide bestemmingen waren binnen één bestemmingsvlak opgenomen. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de voorschriften bij dit plan waren de gronden met de bestemming "Kleinschalige recreatieterreinen" bestemd voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Ingevolge het tweede lid mochten hier negen recreatieve onderkomens worden gerealiseerd. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de voorschriften bij dit plan waren de gronden met de bestemming "Groepsverblijven (rg-50)" bestemd voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Ingevolge het tweede lid mochten hier 50 slaapplaatsen worden gerealiseerd. Ingevolge het derde lid diende het verschaffen van recreatief verblijf zoveel mogelijk plaats te vinden in één gebouw.

45.3. In het deskundigenbericht staat dat op het perceel binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" negen recreatiewoningen staan, genummerd Waalderweg 106 t/m 106h. Het gedeelte van het perceel waaraan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" is toegekend is onbebouwd. Buiten het bouwvlak staat een pand dat in het verleden dienst deed als groepsverblijf.

45.4. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen terecht dat als gevolg van het toekennen van twee verschillende bestemmingen met een eigen bestemmingsvlak aan het perceel minder flexibiliteit bestaat om het perceel naar eigen inzicht in te richten. De raad heeft hieraan evenwel in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht toegekend. Indien het Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] wordt toegestaan om naar eigen inzicht slaapplaatsen te verdelen over verschillende recreatieverblijven binnen de beide bestemmingen, kan dit, zoals de raad terecht stelt, leiden tot nieuwbouw van verschillende gebouwen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit leidt tot aantasting en verdere verstening van het open landschap. Voorts heeft de raad hierbij van belang kunnen achten dat het buitengebied van Texel in zijn algemeenheid een open karakter heeft en dat het behoud daarvan een kernwaarde voor Texel is. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid kunnen kiezen voor de thans in het plan opgenomen regeling.

Het betoog faalt.

Slaapplaatsen

46. Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen voorts dat de raad ten onrechte heeft voorzien in 90 slaapplaatsen binnen de plandelen. Zij voeren hiertoe aan dat in 1998 is toegezegd dat zal worden voorzien in twintig extra slaapplaatsen, aan welke toezegging nog steeds geen uitvoering is gegeven. Voorts voeren zijn aan dat de raad in twee anderen gevallen, bij percelen aan de Immetjeshoeve en aan het Oude Dijkje 38, wel heeft meegewerkt aan een uitbreiding van het aantal slaapplaatsen en een vergroting van het bouwvlak.

46.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de slaapplaatsen die in 1998 zijn toegezegd reeds in het voorgaande plan zijn opgenomen. Volgens de raad zijn de door Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] genoemde gevallen voorts niet vergelijkbaar.

46.2. In de door de gemeente en [appellant sub 21A] gesloten overeenkomst van 13 juli 1998 staat dat het college van burgemeester en wethouders een voorstel zal doen aan de raad om het ontwerpherzieningsplan "Buitengebied Texel" gewijzigd vast te stellen waarbij op het perceel twintig extra slaapplaatsen worden voorzien. In ruil hiervoor zal [appellant sub 21A] zijn lopende procedures intrekken en geen beroep instellen tegen het herzieningsplan, aldus de overeenkomst. In de overeenkomst staat ten slotte dat deze geldt onder voorbehoud dat het voorstel door de raad integraal wordt goedgekeurd.

46.2.1. Anders dan Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen is in de overeenkomst niet toegezegd dat het herzieningsplan "Buitengebied Texel" zou voorzien in twintig extra slaapplaatsen, maar slechts dat het college van burgemeester en wethouders een voorstel hiertoe zou doen aan de raad. Het had op de weg van [appellant sub 21A] gelegen om beroep in te stellen tegen het herzieningsplan, indien hij van mening was dat dit voorstel niet door de raad in het herzieningsplan was opgenomen. Daargelaten het antwoord op de vraag of de twintig slaapplaatsen op juiste wijze in het herzieningsplan zijn opgenomen en daargelaten het antwoord op de vraag of de raad aan deze overeenkomst kan worden gehouden, bestaat reeds hierom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.

Het betoog faalt.

46.3. Over de door Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] gemaakte vergelijking met de percelen aan de Immetjeshoeve en het Oude Dijkje 38 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Volgens de raad ging het bij de Immetjeshoeve, anders dan in het onderhavige geval om een verplaatsing van een recreatiebedrijf, waarbij nog niet het beleid werd gehanteerd dat bij verplaatsing van slaapplaatsen dezelfde categorie van verblijfsrecreatie moet worden aangehouden. Bij het perceel aan het Oude Dijkje 38 was reeds onder het voorgaande plan ingestemd om met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het aantal slaapplaatsen met 25% uit te breiden. In hetgeen Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hen genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

Bouwvlak

47. Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen voorts dat de raad ten onrechte heeft voorzien in een verkleining van de bouwvlakken ten opzichte van het voorgaande plan. Zij voeren hiertoe aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een afstand moet worden aangehouden ten opzichte van de naast het perceel gelegen weg. Voorts voeren Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] aan dat een grotere afstand tussen het bestemmingsvlak en het bouwvlak wordt aangehouden dan de in de toelichting beschreven afstand van 7 m ten behoeve van een afschermende windsingel. Voorts voeren zij aan dat een deel van de legale bebouwing vanwege de te kleine bouwvlakken onder het overgangsrecht is gebracht.

47.1. De raad stelt zich op het standpunt dat onder het voorgaande plan aan de noordzijde van het perceel een minimale afstand tot de weg diende te worden aangehouden. De raad heeft bij het vaststellen van het bouwvlak hiermee rekening gehouden, zodat in zoverre geen sprake is van een kleiner bouwvlak dan onder het voorgaande plan.

47.2. Het perceel had onder het voorgaande plan één bestemmingsvlak en geen bouwvlak. Dit betekent dat in beginsel op het gehele bestemmingsvlak kon worden gebouwd. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de voorschriften diende evenwel een afstand van 40 m tussen de as van de ten noorden van het perceel gelegen weg en de bebouwing te worden aangehouden.

47.3. Vast staat dat het bouwvlak in het noordelijke deel van het perceel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" is gelegen op een afstand van ongeveer 25 m van de as van de ten noorden van het perceel gelegen weg. Nu onder het voorgaande plan een afstand van 40 m tussen de as van de weg en bebouwing moest worden aangehouden, is, anders dan Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen, in zoverre geen sprake van een verkleining van het bouwvlak ten opzichte van het voorgaande plan.

Het betoog faalt.

47.4. Vast staat voorts dat het bouwvlak in het zuidelijke deel van het perceel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" is gelegen op een afstand van ongeveer 10 m van de grens van het bestemmingsvlak. De raad heeft toegelicht dat aan deze kant van het perceel een sloot is gelegen. Om te kunnen voorzien in de noodzakelijke afschermende windsingel van 7 m breed, is gemeten vanaf deze sloot. Hetgeen Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet in redelijkheid in de planregeling heeft voorzien.

Het betoog faalt.

47.5. Vast staat ten slotte dat aan de oostelijke kant van het bestemmingsvlak met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" een groepsverblijf buiten het bouwvlak is gelegen. Niet in geschil is dat dit groepsverblijf overeenkomstig een verleende vergunning is opgericht. Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen terecht dat dit groepsverblijf niet als zodanig is bestemd. De raad heeft niet gemotiveerd waarom het groepsverblijf niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft evenmin gemotiveerd dat dit binnen de planperiode zal verdwijnen. De raad heeft derhalve onvoldoende gemotiveerd waarom hij het groepsverblijf onder het overgangsrecht heeft gebracht.

Het betoog slaagt.

Wijzigingsbevoegdheden

48. Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen voorts dat de raad ten onrechte heeft voorzien in de wijzigingsbevoegdheden opgenomen in artikel 36, lid 36.5, onder a en 37, lid 37.6, onder a, van de planregels. Zij voeren hiertoe aan dat slaapplaatsen die niet in gebruik zijn kunnen worden afgenomen, hetgeen in strijd is met de rechtszekerheid. Voorts voeren zij aan dat de regels voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden niet objectief zijn begrensd.

48.1. Ingevolge artikel 36, lid 36.5, aanhef en onder a, van de planregels kan het plan worden gewijzigd in die zin dat op de verbeelding het getal in de maatvoering "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen" wordt verlaagd tot het daadwerkelijk in gebruik zijnde aantal recreatieve slaapplaatsen. Voor het bepalen van het aantal in gebruik zijnde recreatieve slaapplaatsen geldt de volgende normtelling:

- hotel: 2 recreatieve slaapplaatsen per hotelkamer;

- recreatieappartement: 5 recreatieve slaapplaatsen per recreatieappartement;

- groepsverblijf: aantal recreatieve slaapplaatsen wordt gebaseerd op het werkelijk aantal geplaatste bedden.

Ingevolge artikel 37, lid 37.5 aanhef en onder a, kan het plan worden gewijzigd in die zin dat op de verbeelding het getal in de maatvoering "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen" wordt verlaagd tot het daadwerkelijk in gebruik zijnde aantal recreatieve slaapplaatsen. Voor het bepalen van het aantal in gebruik zijnde aantal recreatieve slaapplaatsen geldt de volgende normtelling:

- campers, caravans, tenten: 3 recreatieve slaapplaatsen per camper, caravan of tent;

- stacaravans: 4 recreatieve slaapplaatsen per stacaravan;

- blokhutten: 3 recreatieve slaapplaatsen per blokhut;

- zomerhuizen: 5 recreatieve slaapplaatsen per zomerhuis;

- familiehuizen: 10 recreatieve slaapplaatsen per familiehuis van 100-200 m²;

- familiehuizen: 15 recreatieve slaapplaatsen per familiehuis van 200-300 m²;

- familiehuizen: 20 recreatieve slaapplaatsen per familiehuis van 300-400 m².

48.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

48.3. Anders dan Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheden opgenomen in artikel 36, lid 36.5, onder a en 37, lid 37.6, onder a, van de planregels rechtsonzeker dan wel niet objectief begrensd zijn. De raad heeft toegelicht dat de bevoegdheden zijn opgenomen om recreatieondernemers te faciliteren indien zij willen veranderen van het type recreatieve slaapplaatsen, bijvoorbeeld van kampeerplaatsen naar zomerhuizen. De plaatsingsdichtheid van zomerhuizen is lager in die zin dat er minder slaapplaatsen op 1 ha kunnen worden gerealiseerd. Met deze bevoegdheid kan het aantal slaapplaatsen achteraf in overeenstemming worden gebracht met de nieuwe situatie. Uit de bevoegdheden volgt duidelijk wanneer deze kunnen worden toegepast en wat hiermee kan worden bereikt, namelijk het verlagen van het aantal slaapplaatsen binnen de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" en "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" indien er meer slaapplaatsen zijn toegekend dat feitelijk in gebruik zijn, waarbij is aangegeven wat de plaatsingsdichtheid is van slaapplaatsen bij een bepaalde categorie van verblijfsrecreatie. Hoewel Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] terecht betogen dat met toepassing van de wijzgingsbevoegdheden ook slaapplaatsen kunnen worden afgenomen zonder dat sprake is van het veranderen van het type recreatieve slaapplaatsen, leidt dit niet tot een ander oordeel. De raad heeft toegelicht dat de bevoegdheden hiervoor niet zijn bedoeld. Indien het aantal slaapplaatsen met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid wordt verlaagd kan een belanghebbende daartegen bovendien opkomen.

Het betoog faalt.

Recreatieappartementen

49. Het beroep is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" en onder meer de aanduidingen "maximaal aantal recreatieve appartementen = 4" voor het perceel aan de [locatie 42] te Den Burg. Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen dat de aanduiding "maximaal aantal recreatieve appartementen = 4" niet in de planregels is opgenomen.

49.1. Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] betogen terecht dat de aanduiding "maximaal aantal recreatieve appartementen = 4" niet in de planregels met betrekking tot de bestemming "Agrarisch - Oude land" voorkomt. Dit betekent dat deze aanduiding zinledig is en dat de vier aanwezige appartementen niet als zodanig zijn bestemd. De raad heeft ter zitting erkend dat dit een omissie betreft.

Het betoog slaagt.

Conclusie

50. In hetgeen Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover binnen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" voor het perceel gelegen aan de [locatie 42] te Den Burg niet is voorzien in het legaal aanwezige groepsverblijf, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

In hetgeen Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A] hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover binnen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel gelegen aan de [locatie 42] te Den Burg niet is voorzien in vier recreatieve appartementen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 22]

51. [appellant sub 22] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude Land" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het westelijke deel van het perceel aan de [locatie 35] te De Waal. [appellant sub 22] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om op dit deel van het perceel een agrarisch bedrijf op te richten. Hij voert hiertoe aan dat hij dit deel van het perceel heeft verkocht aan [appellante sub 18] en anderen onder voorwaarde dat dit alleen als landbouwgrond zou worden gebruikt. Voorts is volgens [appellant sub 22] het oprichten van een agrarisch bedrijf op korte afstand van zijn woning niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

51.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het niet mogelijk is om de bestemming om te zetten naar een woonbestemming, omdat dit deel van het perceel in eigendom is van [appellante sub 18] en anderen en zij hier een agrarisch bedrijf gaan beginnen.

51.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Oude land" aangewezen gronden bestemd voor een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

51.3. Het perceel aan de [locatie 35] had in het voorgaande plan de bestemming "Agrarisch gebied, klasse a". Op het perceel was een bebouwingsvlak voorzien. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan waren de hiervoor aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijfsvoering.

51.4. In het deskundigenbericht staat dat [appellant sub 22] tot ongeveer 1990 op het perceel aan de [locatie 35] en agrarisch bedrijf had. Dit perceel heeft een bouwvlak van ongeveer 1 ha. [appellant sub 22] heeft in 2000 het grootste deel van zijn agrarisch bouwvlak, ongeveer 0,70 ha, verkocht aan [appellante sub 18] en anderen. Het resterende deel van het bouwvlak, ongeveer 0,30 ha, is in eigendom van [appellant sub 22]. Aan dit deel van dit perceel is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" toegekend en hierop staat de woning van [appellant sub 22]. [appellante sub 18] en anderen exploiteren een agrarisch bedrijf op het perceel aan de [locatie 36]-[locatie 37]. Het bedrijf heeft een oppervlakte van ongeveer 30 ha en beschikt over een bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 1 ha.

51.5. Voor zover [appellant sub 22] betoogt dat de koopovereenkomst met [appellante sub 18] en anderen in de weg staat aan de realisatie van een agrarisch bedrijf ter plaatse, zodat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is, slaagt dit niet. Het plan verplicht niet tot het gebruik van de gronden ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Deze koopovereenkomst staat er derhalve niet aan in de weg dat de gronden overeenkomstig de bestemming worden gebruikt. In zoverre is geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering waardoor het plan niet uitvoerbaar zou zijn.

Het betoog faalt.

51.6. Voor zover [appellant sub 22] betoogt dat ter plaatse van zijn woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verzekerd, geldt dat, zoals reeds overwogen in 30.4, de raad ten onrechte heeft nagelaten om hieromtrent een afweging te maken. [appellant sub 22] betoogt derhalve terecht dat de raad zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het voorziene agrarisch bedrijf op het perceel de [locatie 36]-[locatie 37] niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 22]. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Het betoog slaagt.

52. [appellant sub 22] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude Land" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" voor het oostelijke deel van het perceel aan de [locatie 35] te De Waal. [appellant sub 22] betoogt dat de raad hieraan ten onrechte niet een bestemming voor vrijkomende agrarische bebouwing (hierna: Vab) heeft toegekend.

52.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.7, onder e, van de planregels kan het plan worden gewijzigd in die zin dat na bedrijfsbeëindiging de bestemming "Agrarisch - Oude land" ter plaatse van een bouwvlak wordt gewijzigd in de bestemming "Wonen - Vab".

Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

1. na wijziging gelden de regels van de bestemming "Wonen - Vab";

2. alle gebruik en bebouwing in het gehele agrarische bouwvlak en de aanduiding "Specifieke vorm van agrarisch - erf" van het voormalige agrarische bedrijf, worden meegenomen in de wijziging.

52.2. De raad heeft toegelicht dat hij het beleid voert dat een Vab-bestemming slechts wordt toegekend indien aan strikte vereisten wordt voldaan. Een van deze vereisten is dat het gehele agrarisch bedrijf is beëindigd en wordt meegenomen in de wijziging. Dit beleid is in het plan vertaald door het opnemen van wijzigingsbevoegdheden waarmee een Vab-bestemming kan worden toegekend. De raad stelt terecht dat [appellant sub 22] niet aan deze vereisten voldoet, nu op het westelijke deel van het perceel nog agrarische activiteiten worden uitgeoefend, zodat niet het gehele agrarische bedrijf kan worden meegenomen in de wijziging. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid, in overeenstemming met zijn beleid, niet een Vab-bestemming aan het oostelijk deel van het perceel toegekend.

Het betoog faalt.

53. Het beroep is gegrond. het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude Land" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het westelijke deel van het perceel aan de [locatie 35] te De Waal.

Het beroep van de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel Zeshonderd 9

54. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel hebben ter zitting hun beroepsgrond met betrekking tot artikel 19 van de PRVS ingetrokken.

55. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel aan de Zeshonderd 9 te Oudeschild. Zij betogen dat de raad de op het perceel aanwezige mesthandel en mestzak ten onrechte heeft gelegaliseerd. Zij voeren hiertoe aan dat de raad niet heeft onderkend dat de artikelen 14, 17 en 28 van de PRVS aan de bestemming in de weg staan. Ten slotte voeren zij aan dat de voorziene mesthandel niet voldoet aan de afstandsnormen uit de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij.

55.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het college van gedeputeerde staten bij brief van 17 juni 2012 heeft medegedeeld dat er mogelijkheden zijn voor de legalisering van de mesthandel. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de mesthandel niet vergunningplichtig is, maar valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit).

55.2. Ingevolge
artikel 9, lid 9.1, onder a en d, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen, ten behoeve van een agrarisch loonbedrijf met daaraan ondergeschikt grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

55.3. Ingevolge artikel 1, lid 3, van de PRVS, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt onder agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren.

Ingevolge artikel 1, lid 34, wordt onder verstedelijking verstaan alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van deze verordening.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13, indien:

a. de noodzaak van verstedelijking als bedoeld in het eerste lid is aangetoond;

b. is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen BBG kan worden gerealiseerd en;

c. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, maakt een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het gebied buiten de in artikel 26 eerste lid bedoelde gebieden, geen agrarische bouwpercelen mogelijk, groter dan 1,5 hectare.

Ingevolge het vijfde lid, in aanvulling op het eerste lid, voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen of regels ten behoeve van overige niet-grondgebonden agrarische activiteiten.

55.4. Het perceel had onder het voorgaande plan de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 3, klasse a (A(a))". Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de voorschriften bij dit plan waren deze gronden bestemd voor agrarische bedrijfsvoering. Ingevolge lid 3.6, onder b, mochten op deze gronden uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht, welke noodzakelijk zijn voor de bestemming, met dien verstande dat de hoogte buiten de bebouwingsvlakken niet meer dan 1 m bedraagt.

55.5. In het deskundigenbericht staat dat de op het perceel aanwezige mestzak ongeveer 30 m bij 25 m is en een hoogte heeft van ongeveer 1,20 m. In het deskundigenbericht staat voorts dat deze mestzak is gelegen buiten het bebouwingsvlak zoals dat gold onder het voorgaande plan. De mestzak was derhalve niet in overeenstemming met artikel 3, lid 3.6, onder b, van de voorschriften bij dat plan. Voorts was uitsluitend binnen de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 3, klasse h" een agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf toegestaan. Dit betekent dat de op het perceel aanwezige mesthandel evenmin in overeenstemming was met het voorgaande plan. In het onderhavige plan heeft de raad de mesthandel en mestzak willen legaliseren. Omdat deze onder het voorgaande plan niet waren toegestaan, is in planologische zin sprake van nieuwvestiging.

55.6. De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 januari 2012 in zaak nr. 201100570/1/R1 reeds overwogen dat het in het plan voorziene bedrijf een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf betreft dat is gelegen buiten het gebied voor grootschalige landbouw. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen terecht dat artikel 28, vijfde lid, van de PRVS hieraan in de weg staat. Voor zover de raad betoogt dat het bedrijf niet kan worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, van de verordening, leidt dit niet tot een ander oordeel. Artikel 28, vijfde lid, van de PRVS behelst niet een verbod op agrarische bedrijven, maar op overige niet grondgebonden agrarische activiteiten, waaronder ook een mesthandel met mestzak valt.

Het betoog slaagt.

55.7. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201202085/1/R1) kan agrarische bedrijfsbebouwing niet worden aangemerkt als verstedelijking, zoals bedoeld in artikel 1, lid 38, van de PRVS. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen, bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 14, eerste lid, van de PRVS voorziet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied.

Het betoog faalt.

55.8. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel verder betogen, ziet artikel 17 van de PRVS op verbrede landbouwfuncties en functiewijziging van agrarische bouwpercelen. Op grond van dit artikel kan een bestemmingsplan onder voorwaarden voorzien in de mogelijkheid dat agrarische gebouwen op het bouwperceel worden gebruikt voor kleinschalige vormen van huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen, kan uit dit artikel niet worden afgeleid dat een mesthandel en mestzak als een dergelijke gebruiksactiviteit moeten worden beschouwd.

Het betoog faalt.

55.9. Voor zover de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel verder betogen dat alle wijzigingsbevoegdheden in het plan waarmee opslag van mest mogelijk wordt gemaakt, in strijd zijn met artikel 14 en 28 van de PRVS, kan dit niet slagen. Deze wijzigingsbevoegdheden voorzien in de mogelijkheid om binnen een aantal agrarische bestemmingen in afwijking van de planregels mest op te slaan buiten het bouwvlak. Deze bevoegdheden verplichten niet tot het oprichten van bebouwing ten behoeve van de opslag en deze bevoegdheden gelden niet slechts voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel derhalve betogen, zijn deze wijzigingsbevoegdheden niet zonder meer in strijd met voormelde artikelen van de PRVS.

Het betoog faalt.

55.10. In hetgeen de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel aan de Zeshonderd 9 te Oudeschild is genomen in strijd met artikel 28, vijfde lid, van de PRVS . Hetgeen de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel overigens hebben aangevoerd tegen dit plandeel behoeft geen bespreking meer.

Doolhof 9

56. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Hoge berg" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel aan de Doolhof 9 te Oudeschild. Zij betogen dat de raad ten onrechte heeft voorzien in een woning op het perceel. Zij voeren hiertoe aan dat de voorziene woning de openheid van het landschap aantast, hetgeen in strijd is met het natuur- en landschapsbeleid op Texel. Voorts voeren zij aan dat het plan voorziet in grotere bouwmogelijkheden dan het voorgaande plan. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel voeren voorts aan dat het plan voorziet in de mogelijkheid om de woning te gebruiken als woonhuis, terwijl het voorgaande plan binnen agrarische bestemmingen slechts voorzag in een dienstwoning. Verder voeren zij aan dat de bouwmogelijkheden in strijd zijn met de artikelen 13, 14 en 19 van de PRVS.

56.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 11 september 2012 in afwijking van het voorgaande plan een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van een dienstwoning op het perceel. De raad heeft deze omgevingsvergunning in dit plan opgenomen.

56.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Hoge berg" aangewezen gronden bestemd voor:

a. agrarisch grondgebruik;

b. een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

c. agrarisch erf ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf";

d. het wonen ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

Ingevolge lid 4.2.2, onder a, mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, uitgezonderd een schapenboet.

Ingevolge lid 4.2.2, onder f, dienen de (bedrijfs)woning(en) en de bijbehorende bouwwerken te voldoen aan de bouwregels voor de bestemming "Wonen".

Ingevolge artikel 50, lid 50.2.2, onder d, mag een woonhuis op gronden met de bestemming "Wonen" een maximale oppervlakte van 150 m² hebben.

Ingevolge lid 50.2.2, onder e, geldt op geldt op gronden met een andere bestemming dan een woonbestemming en met de aanduiding "maatvoering wonen = 1" een maximale bouw- en goothoogte van 8 onderscheidenlijk 3 m.

56.3. Ingevolge artikel 9 van de PRVS wordt als BBG aangewezen:

a. het gebied, als zodanig aangegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan en

b. de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen, waaronder mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

Ingevolge artikel 14 voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van deze verordening.

56.4. Het perceel had onder het voorgaande plan de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 3, klasse a, b en h (A(a))". Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de voorschriften bij dit plan waren deze gronden bestemd voor agrarische bedrijfsvoering. Ingevolge lid 3.2 mochten deze gronden uitsluitend worden gebruikt en ingericht voor agrarische doeleinden met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, dienstwoningen en bijgebouwen. Ingevolge lid 3.5, onder d, mochten op deze gronden binnen het bebouwingsvlak niet meer dan 1 dienstwoning worden gebouwd, waarvoor de bebouwingseisen van artikel 14 golden. Ingevolge artikel 14, lid 14.3, onder b, van de voorschriften gold op het perceel een maximale bouw- en goothoogte van 8 onderscheidenlijk 3 m.

56.5. In het deskundigenbericht staat dat op het perceel twee vergunde dienstwoningen aanwezig waren. Het voorgaande plan voorzag volgens het deskundigenbericht in de mogelijkheid deze te vervangen, waarbij een oppervlakte van 170 m² aan woningbouw was toegestaan. Voorts staat in het deskundigenbericht dat het bouwvlak op het perceel is verkleind ten opzichte van het voorgaande plan tot ongeveer 4.500 m².

56.6. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen, voorziet het plan niet in het oprichten van een woonhuis op het perceel. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder d, van de planregels zijn deze gronden slechts bestemd voor het wonen ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Voor zover zij betogen dat het plan voorziet in mogelijkheden om bebouwing buiten het bouwvlak op te richten, slaagt dit evenmin. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, onder a, van de planregels mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van een schapenboet.

Het betoog faalt.

56.7. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen, ziet het verbod in artikel 13 van de PRVS op nieuwe woningbouw in het landelijk gebied en het verbod in artikel 14 van de PRVS op nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied niet op agrarische bedrijfsbebouwing, waaronder eveneens een agrarische bedrijfswoning dient te worden verstaan. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de in 55.7 genoemde uitspraak van 6 februari 2013 kan agrarische bedrijfsbebouwing niet worden aangemerkt als verstedelijking. Voorts kan agrarische bedrijfsbebouwing, waaronder een agrarische bedrijfswoning, niet worden aangemerkt als woningbouw zoals bedoeld in artikel 13 van de PRVS. De term 'woningbouw' in artikel 13 correspondeert met de term 'woonbebouwing' in artikel 9, eerste lid, onder b, van de PRVS. Een andere uitleg zou er toe leiden dat bedrijfswoningen op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de PRVS als woonbebouwing onderdeel zouden uitmaken van het BBG. Dit zou tot gevolg hebben dat overal waar op grond van een geldend bestemmingsplan een agrarische bedrijfswoning is toegestaan, kan worden voorzien in een burgerwoning, zonder dat hierbij aan artikel 13 en 14 van de PRVS hoeft te worden getoetst. Dit is niet in overeenstemming met de doelstelling van deze artikelen om de open ruimte buiten het BBG zoveel mogelijk te behouden en derhalve woningbouw slechts onder strikte voorwaarden toe te staan. Naar het oordeel van de Afdeling dient het verbod in artikel 13 van de PRVS op nieuwe woningbouw derhalve zodanig te worden uitgelegd dat hieronder niet een agrarische bedrijfswoning wordt verstaan.

Het betoog faalt.

56.8. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen is het plan in zoverre evenmin in strijd met artikel 19 van de PRVS. Niet in geschil is dat het perceel deel uitmaakt van de EHS. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat het perceel onder het voorgaande plan bestemd was voor agrarische bedrijfsvoering. In het deskundigenbericht staat dat op het perceel een agrarisch bedrijf was gevestigd. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel hebben hun stelling dat op het perceel sprake is van gerealiseerde natuur niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat aan het perceel op grond van artikel 19 van de PRVS een natuurbestemming had moeten worden toegekend. De raad betoogt terecht dat het plan in overeenstemming met artikel 19 van de PRVS in artikel 4, lid 4.7, van de planregels voorziet in een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming "Natuur" aan het perceel kan worden toegekend ten behoeve van de EHS. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel hebben voorts niet gemotiveerd betoogd dat het plan de omzetting naar een natuurfunctie onomkeerbaar belemmert of de wezenlijke kenmerken van de EHS significant aantast.

Het betoog faalt.

56.9. Hetgeen de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen, biedt voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met het beleid opgenomen in de nota 'Natuur- en Landschapsbeleid op Texel'. Hierin staat dat gebieden nieuwe bouwlocaties alleen toelaten als dit noodzakelijk is voor de agrarische functie en heel duidelijk aansluit bij een bestaande bebouwingsstructuur. Nu het perceel onder het voorgaande plan reeds was bestemd voor agrarische doeleinden met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, dienstwoningen en bijgebouwen is evenwel geen sprake van een nieuwe bouwlocatie.

Het betoog faalt.

56.10. Hetgeen de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in de planregeling voor het perceel aan de Doolhof 9 te Oudeschild. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Boodtlaan 57

57. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Bos" voor het perceel aan de Boodtlaan 57 te De Koog. Zij betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een uitbreiding van de mogelijkheden tot het oprichten van gebouwen en andere bouwwerken binnen deze bestemming ten opzichte van het voorgaande plan. Zij voeren hiertoe aan dat hiermee in strijd met artikel 14 van de PRVS nieuwe verstedelijking binnen het landelijk gebied mogelijk wordt gemaakt. Voorts voorziet het plan volgens de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel ten onrechte in dagrecreatief medegebruik binnen de bestemming. Zij voeren hiertoe aan dat onduidelijk is wat hieronder wordt verstaan en dat dit schadelijk kan zijn voor de aanwezige natuurwaarden.

57.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel door Staatsbosbeheer is aangemerkt als speelbos en dat hier weinig natuurwaarden aanwezig zijn. Volgens de raad zijn de bouwmogelijkheden beperkt en is geen sprake van verstedelijking, zoals bedoeld in artikel 14 van de PRVS. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de planregels niet meer bebouwing mogelijk maken dan onder het voorgaande plan en dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de gronden intensiever zullen worden gebruikt voor dagrecreatie.

57.2. Ingevolge artikel 22, lid 22.1, van de planregels zijn de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd voor:

a. behoud en versterking van de natuurwaarden;

b. behoud en versterking van de landschappelijke waarden;

c. behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden;

d. bosbouw (o.a. houtproductie);

alsmede voor:

e. dagrecreatief en educatief medegebruik;

Ingevolge lid 22.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van bosbeheer, op de gronden met de bestemming "Bos" de volgende regels:

a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b. de bouw- en goothoogte mag maximaal 8,50 m onderscheidenlijk 4 m bedragen en de gezamenlijke oppervlakte mag maximaal 500 m² bedragen.

Ingevolge lid 22.2.2 gelden voor het bouwen van overige bouwwerken de volgende regels:

a. het oprichten van windturbines is niet toegestaan;

b. de hoogte van overige bouwwerken voor het beheer, het herstel en de uitbouw van de natuurlijke en landschappelijke waarden mag maximaal 5 meter bedragen;

c. de hoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen;

d. de hoogte van eenvoudige voorzieningen voor recreatief medegebruik zoals een bank, picknickset, speeltoestellen of afvalbak mag maximaal 4 meter en de hoogte van een uitkijkpost mag maximaal 15 meter bedragen.

Ingevolge lid 22.3 kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bepaalde in artikel 22, lid 22.2.1, voor het realiseren van toiletgebouwen ten behoeve van dagrecreatief medegebruik.

57.3. Het perceel had onder het voorgaande plan de bestemming "Natuurgebied - B". Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de voorschriften bij dit plan waren deze gronden bestemd voor doeleinden van landschaps- en natuurbescherming en recreatief gebruik. Ingevolge lid 5.3 was het oprichten van gebouwen op deze gronden verboden. Ingevolge lid 5.4 mochten op deze gronden bouwwerken worden opgericht die noodzakelijk waren voor het beheer, herstel en de uitbouw van de in de bestemming genoemde waarden tot een hoogte van maximaal 3,50 m, alsmede bouwwerken ten behoeve van recreatief medegebruik in de vorm van eenvoudige voorzieningen zoals een bank, picknickset of afvalvak tot een hoogte van niet meer dan 3 m.

57.4. In het deskundigenbericht staat dat het perceel tot de EHS behoort en dat de natuurfunctie hier al is gerealiseerd. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen terecht dat ingevolge artikel 19, eerste lid, van de PRVS aan de gronden de bestemming "Natuur" had moeten worden toegekend. Anders dan de raad betoogt, biedt de bestemming "Bos" niet hetzelfde beschermingsniveau als de bestemming "Natuur". Binnen de bestemming "Bos" voorziet het plan eveneens in het gebruik van de gronden voor bosbouw en houtproductie. Voorts zijn de gronden met de bestemming "Natuur" bestemd voor ondergeschikt extensief dagrecreatief medegebruik, terwijl de gronden met de bestemming "Bos" bestemd zijn voor dagrecreatief medegebruik, waarbij, zoals de raad heeft toegelicht, niet de eis wordt gesteld dat dit ondergeschikt is. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen terecht dat dit een zwaardere belasting op de aanwezige natuurwaarden met zich brengt.

Het betoog slaagt.

57.5. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene bebouwing ten behoeve van de bestemming "Bos" en ten behoeve van de functie dagrecreatief gebruik zijn aan te merken als verboden verstedelijking, zoals bedoeld in artikel 14 van de PRVS. De functies die in de definitie van verstedelijking in artikel 1, onder 38, worden genoemd corresponderen met de functies die in artikel 9, eerste lid, onder b van de PRVS worden genoemd. Indien bebouwing ten behoeve van de bestemming "Bos" en ten behoeve van de functie dagrecreatief gebruik als verstedelijking zou worden aangemerkt, betekent dit dat dit deel zou uitmaken van het BBG. Dit zou tot gevolg hebben dat overal waar op grond van een geldend bestemmingsplan bebouwing ten behoeve van de bestemming "Bos" en ten behoeve van de functie dagrecreatief gebruik is toegestaan, kan worden voorzien in een burgerwoning, zonder dat hierbij aan artikel 13 en 14 van de PRVS hoeft te worden getoetst. Dit is niet in overeenstemming met de doelstelling van deze artikelen om de open ruimte buiten het BBG zoveel mogelijk te behouden en derhalve woningbouw slechts onder strikte voorwaarden toe te staan. Naar het oordeel van de Afdeling dient het verbod in artikel 14 van de PRVS op verstedelijking derhalve zodanig te worden uitgelegd dat hieronder niet bebouwing ten behoeve van de bestemming "Bos" en ten behoeve van de functie dagrecreatief gebruik wordt verstaan.

Het betoog faalt.

57.6. In hetgeen de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bos" voor het perceel aan de Boodtlaan 57 te De Koog is genomen in strijd met artikel 19 van de PRVS.

Dagrecreatie binnen andere natuur- en agrarische bestemmingen

58. De vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel betogen voorts dat het plan ten onrechte binnen verschillende natuur- en agrarische bestemmingen voorziet in bebouwing ten behoeve van dagrecreatieve activiteiten. Zij voeren hiertoe aan dat het plan hiermee in strijd met artikel 14 van de PRVS voorziet in verstedelijking.

58.1. Zoals reeds overwogen onder 57.5 kan bebouwing ten behoeve van dagrecreatief gebruik niet worden aangemerkt als verstedelijking in de zin van artikel 14 van de PRVS. Het betoog faalt.

Conclusie

59. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel aan de Zeshonderd 9 te Oudeschild en op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bos" voor het perceel aan de Boodtlaan 57 te De Koog.

Het beroep van Waddengarnaal Texel

60. Waddengarnaal Texel richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" voor het perceel Mienterglop 11c, kadastraal bekend gemeente Texel, sectie T, nummer 62, te De Koog omdat daaraan geen woonbestemming met bijbehorend bouwvlak is toegekend. Zij betoogt dat een woning op het perceel past binnen het beleid en dat deze zal passen in de omgeving die grotendeels reeds bebouwd is. Verder wijst zij erop dat haar perceel ten onrechte in samenhang wordt bezien met het perceel kadastraal bekend gemeente Texel, sectie T, nummer 61, omdat nimmer toestemming is gegeven voor het samenvoegen van deze percelen en wijst zij op twee volgens haar vergelijkbare gevallen.

60.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toevoegen van een woning in het buitengebied in strijd is met het gemeentelijk beleid. Hij verwijst in dit verband naar de nota van uitgangspunten en betoogt dat Waddengarnaal Texel niet voldoet aan de daarin genoemde uitzonderingen.

Voorts stelt de raad dat in het voorgaande bestemmingsplan een agrarisch bouwvlak was toegekend aan de naast elkaar gelegen percelen kadastraal bekend gemeente Texel, sectie T, nummers 61 en 62. In het bestemmingsplan is medewerking verleend aan de zogenoemde VAB-regeling waardoor de voormalige bedrijfswoning op het perceel kadastraal bekend gemeente Texel, sectie T, nummer 61 als burgerwoning is bestemd en waarbij het gehele agrarische bouwvlak is komen te vervallen.

60.2. Aan het perceel van Waddengarnaal Texel is de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" zonder bouwvlak toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Binnenduinrand" aangewezen gronden bestemd voor:

a. agrarisch grondgebruik;

[…]

e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

60.3. De nota van uitgangspunten is een nadere, meer concrete uitwerking van de structuurvisie "Texel op Koers". De nota van uitgangspunten heeft het karakter van een tussenstap en zal in het ontwerpbestemmingsplan worden verwerkt. In de nota van uitgangspunten staat dat het bouwen van nieuwe woningen in het buitengebied in principe is uitgesloten. Uitzonderingen die deze hoofdregel bevestigen zijn:

- kleinschalige nieuwe woonbebouwing aansluitend aan de bestaande kernen, om te kunnen voorzien in de woningbouwopgave zoals vastgesteld in de woonvisie;

- in het kader van een nog te ontwikkelen "ruimte voor ruimte" regeling;

- splitsing in twee wooneenheden bij monumentale stolpen en monumentale boerderijen.

60.4. Nu het perceel ligt in het buitengebied acht de Afdeling de keuze van de raad om overeenkomstig de nota van uitgangspunten geen woningbouwmogelijkheid te bieden in overeenstemming met het beleid voor het buitengebied van Texel. Het betoog van Waddengarnaal Texel dat haar perceel voldoet aan de uitzondering omdat het gaat om kleinschalige nieuwe woonbebouwing aansluitend aan de bestaande kern, leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het perceel van Waddengarnaal Texel niet aansluitend aan een bestaande kern ligt, maar in een lint in het buitengebied. Waddengarnaal Texel heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad ten aanzien van haar situatie niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. De stelling dat het perceel reeds wordt omringd door een grote diversiteit aan bebouwing, is hiervoor onvoldoende. De raad heeft in dit verband aangegeven dat open percelen tussen de bestaande bebouwing nodig zijn voor het behoud van openheid van het landschap. Ook in de omstandigheid dat toepassing is gegeven aan de zogenoemde VAB-regeling waardoor de woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Texel, sectie T, nummer 61 als zodanig is bestemd en op het perceel kadastraal bekend gemeente Texel, sectie T, nummer 62 geen bouwvlak is opgenomen, hoefde de raad geen aanleiding te zien om af te wijken van zijn beleid. Deze VAB-regeling is immers gebaseerd op de uitgangspunten dat de bedrijfswoning van een voormalig agrarisch bedrijf, dat onder meer de percelen kadastraal bekend gemeente Texel, sectie T, nummers 61 en 62 omvatte, wordt omgezet in een burgerwoning en dat alle gebruik en bebouwing in de wijziging worden betrokken. De voormalige bedrijfswoning staat op het perceel kadastraal bekend gemeente Texel, sectie T, nummer 61. Hieraan is een woonbestemming toegekend.

Het betoog faalt.

60.5. Gelet op het voorgaande is het beroep van Waddengarnaal Texel ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 25]

61. Het beroep van [appellant sub 25], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel [locatie 43] te Den Hoorn, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 25] is in zoverre niet-ontvankelijk.

61.1. [appellant sub 25] heeft in zijn nadere stuk van 16 november 2014 beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de beroepstermijn ook nog het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude Land" in de nabijheid van de Heidehof aan te vechten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partij/partijen, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen alsnog met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude Land" in de nabijheid van de Heidehof naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.

62. [appellant sub 25] betoogt dat het bestemmingsplan onvoldoende mogelijkheden biedt voor het opstarten van een agrarische onderneming. Hij wijst in dit verband in het bijzonder op zijn gronden nabij camping Loodsmansduin te Den Hoorn omdat op dit perceel geen veldschuur voor de opslag van materiaal en bloembollen mag worden opgericht. Ook door het toekennen van een bouwmogelijkheid voor zijn toekomstige bedrijfsvoering voorziet het bestemmingsplan nog steeds in een afname van de totale agrarische bouwmogelijkheden, aldus [appellant sub 25].

62.1. De raad stelt dat het gemeentelijk beleid erop is gericht het open landschap in het buitengebied zoveel mogelijk te vrijwaren van bebouwing. Verder wijst de raad op het uitgangspunt dat startende agrarische bedrijven een plek moeten vinden binnen een bestaand bouwvlak van een gestopt agrarisch bedrijf. Hij heeft daarom de door [appellant sub 25] gewenste bouwmogelijkheid niet toegekend.

62.2. Aan het plandeel van [appellant sub 25] nabij camping Loodsmansduin is de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels gelden voor het bouwen van gebouwen en overkappingen op de gronden met de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" de volgende regels:

a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, uitgezonderd een schapenboet en een veldschuur;

b. […]

c. een veldschuur mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur";

[…].

62.3. In de nota van uitgangspunten staat dat in het bestemmingsplan geen regeling zal worden gemaakt voor het opnemen van agrarische bouwvlakken. Uitgangspunt is dat startende agrarische bedrijven een plek vinden op een bouwvlak van een gestopt agrarisch bedrijf.

In het beeldkwaliteitsplan "Texel in Ontwikkeling" staat voor het gebied binnenduinrand dat één van de criteria voor dit landschap het behoud van het open landschap is.

62.4. Nu aan het perceel nabij camping Loodsmansduin niet de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" of de aanduiding "bouwvlak" is toegekend, voorziet het bestemmingsplan voor dit perceel niet in de mogelijkheid om een veldschuur of andere schuur op te richten. De gronden nabij camping Loodsmansduin liggen blijkens het deskundigenbericht in open agrarisch gebied ten zuiden van de kern Den Hoorn. Het beleid is gericht op het behoud van de landschappelijke openheid. Hierdoor heeft de raad als uitgangspunten genomen dat geen nieuwe agrarische bouwvlakken in het plan worden opgenomen en dat startende agrariërs het bouwvlak moeten overnemen van een agrariër die zijn bedrijfsvoering stopt. Nu het perceel in onbebouwd agrarisch gebied ligt, is de keuze van de raad om de door [appellant sub 25] gewenste bouwmogelijkheid niet toe te kennen in overeenstemming met dit beleid. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. [appellant sub 25] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan voor hem een uitzondering had moeten worden gemaakt op het beleid. De raad stelt terecht dat de door [appellant sub 25] naar voren gebrachte omstandigheid dat hij beschikt over onvoldoende middelen voor de aankoop van gronden die op grond van het voorgaande plan reeds mochten worden bebouwd, hiervoor onvoldoende is. Evenmin is in dit kader van belang dat met het toekennen van een bouwmogelijkheid voor een veldschuur op dit perceel de hoeveelheid agrarische bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan nog steeds afneemt.

Over de door [appellant sub 25] gemaakte vergelijking met het perceel Rommelpot 15 waarop volgens hem wel een in nieuw bouwvlak is voorzien, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het voorgaande bestemmingsplan al voorzag in de mogelijkheid om agrarische bebouwing op te richten op het perceel Rommelpot 15. In hetgeen [appellant sub 25] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 25] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

62.5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 25], voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 26]

63. [appellant sub 26] betoogt dat aan het perceel Hemmerweg 3 te Den Burg met de bestemming "Agrarisch - Oude land" ten onrechte een bouwvlak is toegekend. Hij acht dit niet nodig, omdat ter plaatse al gedurende lange tijd geen agrarisch bedrijf wordt geëxploiteerd en ook niet de verwachting bestaat dat dit binnen de planperiode van tien jaar het geval zal zijn. [appellant sub 26] vreest voor een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van agrarische bedrijfsactiviteiten die ter plaatse zouden kunnen worden verricht.

63.1. De raad stelt dat hij het agrarisch bouwvlak beschikbaar wil houden voor startende agrarische ondernemers. Hij acht dit in overeenstemming met de bij de vaststelling van het bestemmingsplan gehanteerde systematiek die als volgt kan worden omschreven:

1. de hoofdfunctie van het Texelse buitengebied is agrarisch;

2. als er niet gevraagd is om de agrarische bestemming te wijzigen, is de agrarische bestemming in stand gelaten;

3. startende ondernemers kunnen zich vestigen op locaties waar de agrarische activiteiten zijn gestopt.

De raad stelt verder dat de eigenaar van het perceel heeft aangegeven dat zij de mogelijkheid wil behouden om op het perceel een agrarisch bedrijf uit te oefenen.

63.2. [appellant sub 26] woont op het perceel [locatie 44] dat grenst aan het perceel Hemmerweg 3.

Aan het perceel Hemmerweg 3 is de bestemming "Agrarisch - Oude land" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 1 ha.

De afstand tussen de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie 44] en het agrarisch bouwvlak op het perceel Hemmerweg 3 bedraagt ongeveer 6 m.

In het voorgaande plan "Buitengebied Texel, herziening ex artikel 30 WRO" was aan het perceel Hemmerweg 3 de bestemming "Agrarisch gebied, klasse a" met een agrarisch bouwvlak toegekend.

Op het perceel Hemmerweg 3 worden volgens het deskundigenbericht thans geen agrarische activiteiten ontplooid.

63.3. Nu het agrarische bouwvlak reeds in het voorgaande plan aan het perceel was toegekend en het beleid van de raad erop is gericht om bestaande agrarische bouwvlakken beschikbaar te houden voor startende ondernemers heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht mogen toekennen aan het behouden van het bouwvlak dan aan de belangen van [appellant sub 26]. [appellant sub 26] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich op het perceel, eventueel na verkoop daarvan, geen agrarisch bedrijf zal vestigen. [appellant sub 26] heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming in zoverre niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

63.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 26] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 27]

64. [appellant sub 27] richt zich tegen de, ten opzichte van het ontwerpplan, gewijzigde vaststelling van artikel 5, lid 5.6.2, van de planregels. Hij vreest dat als gevolg van deze bepaling voor zijn aangelegde dan wel aan te leggen verhardingen ten behoeve van zijn schapenboeten een omgevingsvergunning zal zijn vereist.

64.1. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 5, lid 5.6.2, van de planregels geen wijziging is van de onder het voorgaande plan opgenomen uitzondering van de omgevingsvergunningplicht.

64.2. [appellant sub 27] is eigenaar van twee schapenboeten en omliggende gronden aan de percelen [locatie 45] in De Koog en [locatie 46] in Den Burg. Hij houdt en fokt schapen op deze percelen.

Aan het perceel [locatie 45] is de bestemming "Agrarisch - Oude land" toegekend. Aan het perceel [locatie 46] is de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" toegekend.

Ingevolge artikel 1, lid 1.5, van de planregels is een agrarisch bedrijf een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met inbegrip van daarmee samenhangende activiteiten en andere activiteiten van ondergeschikte betekenis.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Agrarisch - Binnenduinrand" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik.

Ingevolge lid 3.6.1, aanhef en onder b, is voor het aanleggen, verbreden of verharden van agrarische ontsluitingswegen, paden of andere oppervlakteverharding buiten het bouwvlak en buiten gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf" een omgevingsvergunning vereist.

Ingevolge lid 3.6.2, aanhef en onder b, is het bepaalde in lid 3.6.1 niet van toepassing op het aanbrengen van verhardingen van ondergeschikte betekenis bij agrarische bedrijven en woningen, zoals erfverhardingen, het maken van oprijlanen, uitritten en ontsluitingen van percelen tot een totale oppervlakte van 400 m² en parkeervoorzieningen tot een aantal van niet meer dan vijf.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder a, zijn de voor "Agrarisch - Oude land" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik.

Ingevolge lid 5.6.1, aanhef en onder b, is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist: het aanleggen, verbreden of verharden van agrarische ontsluitingswegen, paden of andere oppervlakteverharding buiten het bouwvlak en buiten gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf".

Ingevolge lid 5.6.2, aanhef en onder b, is het bepaalde in lid 5.6.1 niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden: het aanbrengen van verhardingen van ondergeschikte betekenis bij agrarische bedrijven en woningen, zoals erfverhardingen, het maken van oprijlanen, uitritten en ontsluitingen van percelen tot een oppervlakte van 400 m² en parkeervoorzieningen tot een aantal van niet meer dan vijf.

64.3. In het voorgaande plan "Buitengebied Texel 1996, herziening ex artikel 30 WRO", vastgesteld door de raad bij besluit van 14 juli 1998, was een agrarisch bedrijf een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij ten behoeve van het bedrijf hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van de open grond (grondgebonden bedrijf), niet zijnde een veredelingsbedrijf.

64.4. De Afdeling overweegt dat zij in haar uitspraak van 3 december 2014, in zaak nr. 201402670/1/A1 heeft overwogen dat [appellant sub 27] bedrijfsmatig schapen houdt. Gelet hierop valt [appellant sub 27] wat betreft het perceel [locatie 45] onder de uitzondering zoals opgenomen in artikel 5, lid 5.6.2, van de planregels en behoeft hij voor de verharding van 400 m² en vijf parkeerplaatsen niet over een omgevingsvergunning te beschikken. Het betoogt mist derhalve feitelijke grondslag. Nu de planregeling voor het perceel [locatie 46] min of meer gelijkluidend is, valt [appellant sub 27] ook in zoverre onder de uitzondering zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels mits de verharding niet meer dan 400 m² bedraagt en het aantal parkeervoorzieningen niet meer dan vijf. Het betoog mist in zoverre derhalve ook feitelijke grondslag. Voor zover [appellant sub 27] ter zitting heeft betoogd dat niet zeker is of het houden en fokken van schapen door [appellant sub 27] onder het voorliggende bestemmingsplan ook als agrarisch bedrijf zal worden aangemerkt omdat de begripsbepaling van ‘agrarisch bedrijf’ in dit bestemmingsplan is gewijzigd, overweegt de Afdeling als volgt. De begripsbepalingen voor ‘agrarisch bedrijf’ zijn weliswaar niet geheel gelijkluidend, maar voor het geval van [appellant sub 27], het houden van schapen, is de inhoud van de bepaling niet gewijzigd. De raad heeft ter zitting bevestigd dat als [appellant sub 27], zoals de Afdeling heeft geoordeeld in voornoemde uitspraak, in het voorgaande bestemmingsplan als agrarisch bedrijf kon worden aangemerkt, dit ook in het onderhavige bestemmingsplan zo is. Het bestemmingsplan bepaalt, anders dan waarvan [appellant sub 27] blijkens zijn toelichting ter zitting lijkt uit te gaan, niet dat het moet gaan om een reëel agrarisch bedrijf zoals omschreven in artikel 1, lid 111, van de planregels.

Het betoog faalt derhalve.

64.5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 27] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 28]

65. [appellant sub 28] betoogt dat hem ten onrechte wordt verweten dat hij geen aparte procedure voor een woonbestemming heeft gestart omdat medewerkers van de gemeente hem dat hadden afgeraden en omdat op ruimtelijkeplannen.nl reeds een woonbestemming aan het perceel was toegekend.

Nog daargelaten of aan de woning van [appellant sub 28] in het voorontwerp- of ontwerpbestemmingplan een woonbestemming was toegekend, overweegt de Afdeling dat aan een voorontwerp- of ontwerpbestemmingsplan geen rechten kunnen worden ontleend. Verder volgt uit de stukken niet dat de raad [appellant sub 28] tegenwerpt dat hij geen afzonderlijke procedure voor de wijziging van de bestemming voor zijn woning is gestart.

Het betoog faalt derhalve.

65.1. [appellant sub 28] stelt verder in zijn beroepschrift dat hij, anders dan een ontvangstbevestiging, geen reactie op de door hem naar voren gebrachte zienswijze heeft ontvangen.

Hieromtrent overweegt de Afdeling dat de zienswijze van [appellant sub 28] is beantwoord in de Nota van zienswijze onder nummer 77 en dat de raad de zienswijzenota in het bestreden besluit heeft vastgesteld. Derhalve heeft de raad de zienswijze van [appellant sub 28] bij het bestreden besluit betrokken. Nog daargelaten dat eventuele schending van artikel 3:44, eerste lid, onder b, van de Awb een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit is en reeds daarom de rechtsmatigheid van het bestreden besluit niet kan aantasten, overweegt de Afdeling dat de raad, gelet op artikel 3:44, tweede lid, onder d, van de Awb niet gehouden was het bestreden besluit aan [appellant sub 28] toe te zenden, nu de toezending zou moeten geschieden aan meer dan 250 personen.

Het betoog faalt derhalve.

66. [appellant sub 28] betoogt dat aan zijn perceel [locatie 47] te De Cocksdorp ten onrechte geen woonbestemming is toegekend. [appellant sub 28] betoogt dat hij de woning al 30 jaar bewoont en dat op het perceel al meer dan twaalf jaar geen agrarische activiteiten meer worden uitgeoefend.

66.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het wijzigen van een agrarische bestemming in een woonbestemming een aantal voorwaarden is geformuleerd. Het perceel van [appellant sub 28] voldoet niet aan de voorwaarde dat het gehele agrarische bouwvlak in de wijziging dient te worden betrokken omdat het bouwvlak een gesplitste eigendom kent. De raad wijst op de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid waarmee de agrarische bestemming alsnog kan worden gewijzigd in een woonbestemming mits daarvoor in elk geval toestemming van de andere twee eigenaren van het bouwvlak is gegeven.

66.2. Aan het perceel [locatie 47] is de bestemming "Agrarisch - Strandpolders" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 1 ha.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Strandpolders" aangewezen gronden bestemd voor:

a. agrarisch grondgebruik;

b. een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

[…]

e. het wonen ten behoeve van een agrarisch bedrijf;

[…].

Ingevolge lid 6.7, onder e, kan na bedrijfsbeëindiging de bestemming "Agrarisch - Strandpolders" ter plaatse van een bouwvlak wordt gewijzigd in de bestemming "Wonen - Vab". Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

[…]

2. alle gebruik en bebouwing in het gehele agrarische bouwvlak en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf" van het voormalige agrarische bedrijf worden meegenomen in de wijziging;

[…].

66.3. In de nota van uitgangspunten staat dat het bouwen van nieuwe woningen in het buitengebied in principe is uitgesloten. Wel kunnen nieuwe woonfuncties ontstaan door omzetting van voormalige agrarische bouwvlakken.

66.4. In het deskundigenbericht staat dat [appellant sub 28] woont in de woning op het perceel [locatie 47]. Binnen hetzelfde bouwvlak, op het perceel [locatie 48], staat een vrijstaande vakantiewoning die in eigendom is bij [persoon C]. Het achterste deel van het agrarische bouwvlak en de daarachter gelegen agrarische gronden zijn in eigendom van Anker. Deze gebruikt zijn deel van het agrarische bouwvlak als onbebouwd akkerland, aldus het deskundigenbericht.

66.5. De Afdeling overweegt dat het beleid van de raad is dat de zogenoemde VAB-regeling alleen dan kan worden toegepast als het gehele agrarische bouwvlak en bijbehorend erf in de wijziging wordt betrokken. Gelet op de doelstelling van dit beleid, ontstening van het buitengebied, acht de Afdeling deze voorwaarde niet onredelijk. Verder volgt uit het deskundigenbericht dat op een deel van het perceel nog agrarische activiteiten worden uitgeoefend, zodat niet aan de vereisten voor het toekennen van de bestemming "Wonen - Vab" wordt voldaan. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het gebruik als reguliere woning in strijd met de vorige bestemming is aangevangen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor wijziging van het agrarisch bouwvlak van onder meer [appellant sub 28] toestemming van de gezamenlijke eigenaren dient te worden verkregen om onevenredige benadeling van de andere eigenaren te voorkomen.

Het betoog faalt.

66.6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 28] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 29]

67. [appellant sub 29] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Zeepolders" voor het perceel [locatie 49] te Den Hoorn. Hij wenst een zodanige situering van het bouwvlak en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf" dat hij minder gevolgen ondervindt voor zijn woon- en leefklimaat vanwege het op het perceel [locatie 49] aanwezige bollenbedrijf. In dit verband wijst hij op hinder vanwege de kassen en schuren direct achter zijn woning, geluidoverlast ten gevolge van ventilatoren, de opslag van kratten en de opslag van riet en bollenafval. [appellant sub 29] vreest tevens voor een waardevermindering van zijn woning.

67.1. De raad stelt zich op het standpunt dat zoveel mogelijk rekening is gehouden met het woongenot van [appellant sub 29]. Hij wijst erop dat het bouwvlak ter hoogte van het perceel van [appellant sub 29] juist is aangepast en dat, anders dan in het voorgaande plan, het bouwvlak van [locatie 49] niet meer grenst aan het plandeel met de bestemming "Wonen".

67.2. [appellant sub 29] woont op het perceel [locatie 50]. Op dit perceel, waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend, staan een woning en een zomerhuis. Op het naastgelegen perceel [locatie 49] oefent [persoon D] een bloembollenbedrijf uit. Aan dit perceel is de bestemming "Agrarisch - Zeepolders" met deels de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf" en deels de aanduiding "bouwvlak" toegekend.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Zeepolders" aangewezen gronden bestemd voor:

a. agrarisch grondgebruik;

b. een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

c. agrarisch erf ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf";

[…].

Ingevolge lid 7.2.2 gelden voor het bouwen van gebouwen en overkappingen de volgende regels:

a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

[…].

67.3. In het voorgaande plan was aan het perceel [locatie 49] de bestemming "Agrarisch gebied, klasse a" toegekend op grond waarvan de gronden mochten worden gebruikt en ingericht voor agrarische doeleinden met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, dienstwoningen en bijgebouwen.

67.4. In het deskundigenbericht staat dat de grens van het agrarisch bouwvlak aan de zijde van het perceel [locatie 50] op de verbeelding is geprojecteerd overeenkomstig de bestaande bebouwde situatie. Ditzelfde geldt voor de begrenzing van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf".

67.5. Met betrekking tot legaal gebruik staat voorop dat dit in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. De raad stelt zich op het standpunt dat hiervan geen sprake is en dat hij het bestaande gebruik derhalve als zodanig heeft kunnen bestemmen. De Afdeling acht dit niet onredelijk. De overlast die [appellant sub 29] stelt te ondervinden, leidt niet tot een ander oordeel. Verder heeft [persoon D] ter zitting aangegeven dat de door [appellant sub 29] gewenste verplaatsing van het bouwvlak op zijn bedrijfsperceel naar achteren, technisch niet mogelijk is wegens de aanwezigheid van nutsvoorzieningen aan de voorzijde van het perceel.

Het betoog faalt.

67.6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 29] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 30]

68. [appellant sub 30] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Strandpolders" voor zijn perceel [locatie 51] te De Cocksdorp ter plaatse van het buitenprivaat. Omdat het buitenprivaat is aangewezen als Rijksmonument dient aan dit deel van het perceel een woonbestemming te worden toegekend om de cultuurhistorische waarden zo veel mogelijk te beschermen.

68.1. De raad onderschrijft de cultuurhistorische waarden op het perceel en stelt dat bij wijze van omissie het vlak met de bestemming "Wonen - Tweede woning" niet ruimer op de verbeelding is geprojecteerd.

Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Strandpolders" ter plaatse van het buitenprivaat op het perceel [locatie 51] te De Cocksdorp is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 30] is gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellanten sub 31]

69. [appellanten sub 31] hebben bezwaar tegen de manier waarop de raad hun zienswijze over het ontwerpplan heeft behandeld. In dit verband voeren zij aan dat niet expliciet op alle onderdelen van de zienswijze is ingegaan. Verder wijzen zij op afspraken die zij met gemeenteambtenaren hebben gemaakt en die moeten worden toegedicht aan het college van burgemeester en wethouders. [appellanten sub 31] voeren verder aan dat bij de totstandkoming van het plan sprake is geweest van willekeur en een gebrek aan transparantie en dat het plan zoals weergegeven op de landelijke voorziening ruimtelijkeplannen.nl niet overeenkomt met het bestreden besluit.

69.1. De Afdeling overweegt dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat zienswijzen samengevat worden weergegeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, vormt op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde argumenten niet in de besluitvorming zijn betrokken.

Over het betoog van [appellanten sub 31] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen, wat daar verder ook van zij, die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders of ambtenaren, maar bij de raad. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

De Afdeling overweegt dat het projectbesluit van 10 augustus 2010 en de daarvoor gevoerde procedure thans niet ter beoordeling voorliggen en dat [appellanten sub 31] niet aannemelijk hebben gemaakt dat in de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre is gehandeld in strijd met de Awb, de Wro of enige andere wettelijke bepaling.

Verder hebben [appellanten sub 31] hun betoog dat het bestemmingsplan zoals dat is gepubliceerd op de landelijke voorziening ruimtelijkeplannen.nl niet overeenkomt met het bestreden besluit niet voorzien van enige toelichting op welke punten het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met het bestreden besluit, zodat het reeds hierom niet kan slagen.

Het betoog faalt.

70. [appellanten sub 31] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Strandpolders" voor het onbebouwde perceel gemeente Texel, sectie A, nummer 5935 (thans: 6205) te De Cocksdorp, voor zover daardoor ter plaatse geen vijf recreatiewoningen mogen worden gebouwd ter uitbreiding van Villapark Wadzicht. Zij achten die uitbreiding passend in de omgeving en stellen dat de bouw van recreatiewoningen ter plaatse in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid in de nota van uitgangspunten. Voor zover de raad stelt dat moet worden getoetst aan ander beleid dat later is vastgesteld, voeren zij aan dat deze beleidswijziging onrechtmatig is. Verder beroepen zij zich op het gelijkheidsbeginsel.

[appellanten sub 31] voeren subsidiair aan dat ten onrechte geen agrarisch bouwvlak is toegekend, zoals in het voorgaande plan. Het agrarisch bouwvlak is, zonder dat zij hiervan op de hoogte zijn gesteld, verwijderd van het perceel in een projectbesluitprocedure die door [persoon E] is aangevraagd. Zij stellen dat in het geval een agrarisch bouwvlak wordt toegekend perspectieven zouden bestaan om met gebruikmaking van de regeling voor vrijkomende agrarische bebouwing alsnog te komen tot een verwezenlijking van vijf recreatiewoningen op hun gronden.

70.1. De raad stelt dat de bouw van vijf recreatiewoningen op het perceel in strijd is met het gemeentelijke beleid in de kaderstellende notitie "Mooi Texel, meer toekomst" alsook met de PRVS. Voorts stelt de raad dat een beroep op het gelijkheids- dan wel vertrouwensbeginsel geen afwijking van het beleid rechtvaardigt en wijst de raad op afwijzing van een ingediend principeverzoek voor de uitbreiding van Villapark Wadzicht met vijf recreatiewoningen.

70.2. Aan het perceel van [appellanten sub 31] is de bestemming "Agrarisch - Strandpolders" toegekend, zonder aanduidingen.

Aan de naastgelegen percelen van [persoon E] is de bestemming "Bedrijf-Vab" en de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Achter deze percelen ligt het perceel van Villapark Wadzicht met de bestemming "Bedrijf-Vab" met de aanduiding "maximum aantal recreatieve opstallen = 5".

70.3. Ingevolge artikel 1, lid 23, van de PRVS wordt onder landelijk gebied verstaan het gebied, niet zijnde BBG.

Ingevolge lid 38 wordt onder verstedelijking verstaan alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.

Ingevolge artikel 9, lid 1, wordt als BBG aangewezen:

a. het gebied, als zodanig aangegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan; en

b. de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de PRVS - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen, waaronder mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.

Ingevolge artikel 14, lid 1, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 1 van de PRVS, in het landelijk gebied. In het tweede en derde lid van deze bepaling zijn uitzonderingen op het eerste lid geformuleerd.

70.4. Het perceel van [appellanten sub 31] ligt niet in BBG en ligt derhalve in het landelijk gebied.

De Afdeling overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 november 2013 in zaak nr. 201301168/1/R1 dat recreatiewoningen als verstedelijking als bedoeld in de PRVS moeten worden aangemerkt.

Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat door ter plaatse van het perceel van [appellanten sub 31] te voorzien in een bestemming die recreatiewoningen mogelijk maakt, sprake zou zijn van strijd met artikel 14 van de PRVS. [appellanten sub 31] hebben niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval een uitzondering kan worden gemaakt als bedoeld in de PRVS. De raad heeft dan ook terecht van die bestemming afgezien.

Het betoog faalt.

70.5. Over de door [appellanten sub 31] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 1] wordt overwogen dat het bestemmingsplan op dat perceel evenmin voorziet in de mogelijkheid om de aldaar gewenste twee recreatiewoningen in losstaande bebouwing te realiseren. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.

70.6. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellanten sub 31] over hun betoog dat ten onrechte geen recreatiewoningen op hun perceel mogelijk zijn gemaakt geen bespreking omdat deze de strijdigheid met de PRVS niet kunnen wegnemen.

Over hun betoog dat ten onrechte geen agrarisch bouwvlak is toegekend aan hun perceel, overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 31] geen concrete plannen hebben om een agrarisch bedrijf te beginnen maar dat zij een agrarisch bouwvlak wensen om dat te gebruiken voor toepassing van een VAB-regeling. De raad heeft in deze omstandigheid geen aanleiding hoeven zien om van zijn beleid dat geen nieuwe agrarische bouwvlakken in het buitengebied worden toegevoegd, af te wijken.

Het betoog faalt.

70.7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 31] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 32]

71. [appellant sub 32] heeft ter zitting zijn beroepsgronden die zien op de te hanteren geluidsniveaus en de Nota industrielawaai, de nieuwbouw voor Den Hoorn, de omvang van de bouwvlakken voor de bestemming "Wonen", de planbegrenzing en het realiseren van voldoende bluswater, ingetrokken.

72. De Afdeling overweegt dat de bestemmingsplanprocedure aanvangt met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Hetgeen [appellant sub 32] naar voren heeft gebracht over de onvolledigheid van de verspreide vragen- en wensenlijst met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan en de afhandeling van deze formulieren, kan derhalve in deze procedure niet aan de orde komen.

73. [appellant sub 32] betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een belemmering in zijn agrarische bedrijfsvoering. Het bouwvlak op zijn perceel aan het Klif te Den Hoorn is ten onrechte verschoven en is ten onrechte niet vergroot. Verder voorziet het bestemmingsplan ten onrechte niet in de mogelijkheid om een nieuw agrarisch bedrijf op te richten of om bestaande bouwvlakken te verplaatsen. Ook zijn ten onrechte bouwvlakken opgenomen op percelen die niet meer voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebruikt.

De raad heeft niet gemotiveerd waarom aan een groot deel van zijn gronden een dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden is opgenomen. Volgens hem kan aan de noodzaak van de beschermingswaardigheid worden getwijfeld. Verder leidt dit tot kosten bij de gebruiker van de gronden voor het doen van archeologisch onderzoek en leidt het bijbehorende aanlegvergunningenstelsel tot een belemmering in de bedrijfsvoering omdat normaal agrarisch gebruik niet is uitgezonderd en omdat het geldt voor bewerkingen die geen invloed hebben op de diepere ondergrond. Aan de natuurgebieden is ten onrechte geen dubbelbestemming voor behoud van de archeologische waarden toegekend.

Verder voert hij aan dat de percelen ten noorden van de Rommelpot te Den Hoorn ten onrechte zijn aangewezen ter bescherming van de natuur omdat hierdoor het beschikbare landbouwareaal afneemt. In het verleden zijn al afspraken gemaakt over de hoeveelheid agrarische gronden waaraan een natuurbestemming zou worden toegekend.

Volgens [appellant sub 32] is niet duidelijk of op agrarische gronden zonder meer waterberging in bassins is toegestaan of dat daarvoor ontheffing nodig is. Ten slotte betoogt hij dat het appartement in zijn schuur ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

73.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak van [appellant sub 32] enigszins is verschoven omdat zo enige afstand is ontstaan tussen het bouwvlak en nabij gelegen woningen. Verder heeft het bouwvlak dezelfde oppervlakte als onder het voorgaande plan en heeft [appellant sub 32] daarbinnen nog ruimte voor verdere ontwikkeling van zijn bedrijf. Verplaatsing van het bouwvlak naar het perceel aan de Rommelpot is volgens de raad niet wenselijk omdat de Rommelpot dwars door een stuk zeer open landschap loopt.

Over de archeologische dubbelbestemmingen stelt de raad dat op grond van de Monumentenwet 1988 rekening moet worden gehouden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. De dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de Archeologische Beleidskaart die op 12 juni 2013 is vastgesteld. Hierdoor is niet voor elke ingreep in de bodem een aanlegvergunning nodig. Verder is een aantal werkzaamheden uitgezonderd van de vergunningplicht.

Voorts stelt de raad dat uit het gemeentelijk archief niet blijkt dat er op het perceel een bedrijfswoning is. [appellant sub 32] kan via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid de mogelijkheid van een bedrijfswoning aanvragen.

73.2. [appellant sub 32] woont op het perceel [locatie 52] te Den Hoorn, dat buiten het plangebied ligt. Aan dit perceel grenst het perceel binnen het plangebied waarop hij een bollenteeltbedrijf exploiteert. Verder heeft hij nog een perceel in eigendom aan de Rommelpot.

Aan het perceel van [appellant sub 32] achter het perceel [locatie 52] is de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en een bouwvlak van ongeveer 1 ha toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Binnenduinrand" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik en een agrarisch grondgebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

Ingevolge lid 3.4.4, onder e, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, in ieder geval gerekend het gebruik van bedrijfsgebouwen of vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

Ingevolge lid 3.5, onder e, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.4, onder e, in die zin dat inpandige verblijven gerealiseerd worden voor huisvesting van tijdelijk personeel van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf.

Ingevolge artikel 55, lid 55.1, zijn de voor "Waarde - Archeologie 2" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

Ingevolge lid 55.3.1 is het verboden om zonder omgevingsvergunning de aldaar genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

Ingevolge lid 55.3.2 is het in lid 55.3.1 vervatte verbod niet van toepassing op:

[…];

b. […]

4. cyclische en andere grondwerkzaamheden die normaal onderhoud of bodembewerking betreffen. Hieronder vallen werkzaamheden van dezelfde aard die wederkerend op dezelfde locatie(s) worden uitgevoerd zoals bodembewerking die vallen onder normaal agrarisch gebruik, of werkzaamheden die betrekking hebben op het onderhoud van terreinen en infrastructuur en het vervangen van kabels en leidingen. Deze werkzaamheden mogen dan echter niet gepaard gaan met een grotere of diepere ingreep in de bodem dan daarvoor al heeft plaatsgevonden.

73.3. In het deskundigenbericht staat dat op het perceel van [appellant sub 32] een bollenschuur staat met een oppervlakte van ongeveer 1.100 m². In de bollenschuur is een ruimte met een keuken en sanitaire voorzieningen aanwezig.

In de plantoelichting staat dat uit de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, die gevoegd is bij de gemeentelijke Archeologische Beleidsadvieskaart, blijkt dat in diverse gebieden op Texel een archeologische verwachtingswaarde aanwezig is. Deze archeologische waarden worden in het bestemmingsplan beschermd doordat op deze gronden een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is gelegd. Onderscheid is gemaakt tussen archeologische waarde, gematigde archeologische verwachting en hoge archeologische verwachting. Deze gronden zijn primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden, aldus de plantoelichting.

73.4. De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak van [appellant sub 32] op het perceel achter [locatie 52] ten opzichte van het voorgaande plan enigszins is verschoven. Voor zover [appellant sub 32] betoogt dat hij hierdoor in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt omdat een deel van het bouwvlak is toegekend aan gronden die hij pacht en hij met de verpachter heeft afgesproken dat hij deze gronden niet mag bebouwen, overweegt de Afdeling dat de raad aan deze privaatrechtelijke afspraak geen doorslaggevend belang hoefde toe te kennen. Verder volgt uit het deskundigenbericht dat [appellant sub 32] evenmin eigenaar was van gronden die in het voorgaande plan als agrarisch bouwvlak waren aangeduid. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid een groter belang mogen toekennen aan het tegengaan van overlast ten gevolge van het bedrijf van [appellant sub 32] bij de omliggende woningen dan aan het belang van [appellant sub 32] om het bouwvlak toe te kennen aan gronden die hij in eigendom heeft.

Het betoog faalt.

73.5. Verder is het beleid van de raad zoals neergelegd in de nota van uitgangspunten erop gericht om geen nieuwe agrarische bouwvlakken op te nemen in het buitengebied. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het toekennen van een bouwvlak aan het perceel van [appellant sub 32] aan de Rommelpot hiermee in strijd is. In hetgeen [appellant sub 32] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet aan dit beleid heeft kunnen vasthouden. Verder heeft de raad van belang mogen achten dat de Rommelpot in een open gebied ligt en dat bebouwing de openheid van het landschap zou aantasten en dat het voorgaande plan evenmin voorzag in een bouwvlak ter plaatse. [appellant sub 32] heeft in dit verband verwezen naar het perceel Rommelpot 15 waar volgens hem wel een nieuw agrarisch bouwvlak is toegekend. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze situatie anders is dan de situatie van [appellant sub 32], omdat voor het perceel Rommelpot 15 in het voorgaande plan reeds de mogelijkheid bestond om agrarische bedrijfsbebouwing op te richten. In hetgeen [appellant sub 32] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 32] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

73.6. [appellant sub 32] heeft ter zitting toegelicht dat hij geen bedrijfswoning wenst in zijn bollenschuur, maar dat hij slechts de mogelijkheid wenst om het appartement soms te gebruiken voor overnachting. Uit het verweerschrift volgt dat de raad niet bekend was met het in de bollenschuur gerealiseerde appartement. Verder heeft [appellant sub 32], mede gelet op de omstandigheid dat wonen in de bollenschuur op grond van het voorgaande plan niet was toegestaan, niet aannemelijk gemaakt dat het appartement legaal is gerealiseerd. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid niet bij recht hoeven voorzien in de mogelijkheid van het appartement. De raad heeft onder verwijzing naar artikel 3, lid 3.5, onder e, van de planregels, aangegeven dat het niet onmogelijk is om met een omgevingsvergunning een appartement voor de huisvesting van tijdelijk personeel in de bollenschuur toe te staan.

Het betoog faalt.

73.7. Verder overweegt de Afdeling dat ondergeschikte waterberging in de vorm van sloten, kolken en plassen op gronden met de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder g, van de planregels is toegestaan. Een bassin kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, lid 42, van de planregels. In artikel 3, lid 3.2.3, van de planregels zijn de regels weergegeven voor het bouwen van bouwwerken op de gronden met de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand". Dit is mogelijk op gronden binnen het bouwvlak, op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf" en buiten het bouwvlak en gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf" met dien verstande dat voor elk plandeel aan verschillende voorwaarden moet worden voldaan. In het niet nader gemotiveerde betoog van [appellant sub 32] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze planregeling tot onduidelijkheid kan leiden.

Het betoog faalt.

73.8. Ingevolge artikel 38a van de Monumentenwet 1988 houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Over de archeologische dubbelbestemming overweegt de Afdeling dat deze is toegekend omdat uit onderzoek door Buro Vestigia is gebleken dat voor de gronden van [appellant sub 32] de verwachting bestaat dat deze archeologische waarden kunnen bevatten. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vastgelegd op de Archeologische Beleidskaart die de raad op 12 juni 2013 heeft vastgesteld. [appellant sub 32] heeft deze Archeologische Beleidskaart niet gemotiveerd bestreden. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met in de grond te verwachten monumenten en heeft hij zich in redelijkheid kunnen baseren op Archeologische Beleidskaart. Nu uit de Archeologische Beleidskaart volgt dat de natuurgebieden op Texel een lage archeologische verwachtingswaarde hebben, heeft de raad er, gelet op de plansystematiek die alleen voorziet in bescherming van gronden met archeologische waarde, gematigde archeologische verwachting en hoge archeologische verwachting, in redelijkheid geen dubbelbestemming aan hoeven toekennen die de archeologische waarden in die gronden beschermt. De raad stelt zich voorts terecht op het standpunt dat de archeologische dubbelbestemming niet in de weg staat aan normaal agrarisch gebruik van de gronden, nu in artikel 55, lid 55.3.2, onder b, sub 4, van de planregels is geregeld dat cyclische en andere grondwerkzaamheden die normaal onderhoud of bodembewerking betreffen zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningenplicht voor het uitvoeren van werken. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant sub 32] in zoverre niet onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

Het betoog faalt.

73.9. In het deskundigenbericht staat dat in juli 2014 overeenstemming is bereikt over het teruggeven van ongeveer 17,5 ha natuurgrond aan de landbouw. De precieze begrenzing van deze percelen is nog niet vastgelegd, maar zal in het provinciale natuurbeheerplan 2016 worden vastgelegd, aldus het deskundigenbericht.

Gelet op de omstandigheid dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen duidelijkheid bestond over het teruggeven van 17,5 ha natuurgrond aan de landbouw en op de omstandigheid dat deze gronden in het provinciale natuurbeheerplan 2013 nog zijn aangewezen als EHS, heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Natuur" aan deze gronden kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

74. [appellant sub 32] betoogt verder dat het bestemmingsplan ten onrechte voorziet in kamperen bij voormalige agrarische bedrijven. Kamperen bij de boer is volgens hem voorbehouden aan boeren met een reëel agrarisch bedrijf. Daarom dient er volgens hem in het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen wat onder een agrarisch bedrijf wordt verstaan, met onder meer een inkomenstoets. Verder zou in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen hoe de handhaving van deze regeling zal geschieden. Ten onrechte is de mogelijkheid van kamperen bij de boer niet mogelijk op zijn perceel. Er is volgens hem sprake van willekeur omdat het wel mogelijk is op het naastgelegen agrarische bedrijf.

74.1. De raad stelt zich op het standpunt dat kamperen bij de boer in beginsel mogelijk is bij elk reëel agrarisch bedrijf, met uitzondering van bouwvlakken nabij of in dorpen en in het kwetsbare Hoge Berggebied. Verder geldt een quotum en worden voorwaarden gesteld voor de landschappelijke inpassing. De achterliggende reden voor het uitzonderen van de dorpsranden is dat het kamperen nabij de woonsituatie kan zorgen voor onevenredige overlast. Verder tast het de landschappelijke uitstraling van de dorpsranden aan.

74.2. Aan het perceel van [appellant sub 32] achter [locatie 52] is, naast de bestemming "Agrarisch - Binnenduinrand" de aanduiding "kampeerterrein uitgesloten" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.4.4, van de planregels wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in ieder geval gerekend:

d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:

- […]

- kamperen bij de boer na verlening van de omgevingsvergunning zoals vermeld in lid 3.5, sub c;

Ingevolge lid 3.5, onder c, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.4, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein uitgesloten", in die zin dat ten behoeve van verblijfsrecreatie in het kader van kamperen bij de boer maximaal 15 kampeermiddelen worden geplaatst.

Hierbij gelden de aldaar volgende voorwaarden.

Onder 4 is daarbij genoemd: de kampeermiddelen dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden of ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - erf".

Onder 7 is daarbij genoemd: de omvang van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf moet minimaal die van een reëel agrarisch bedrijf zijn.

74.3. Anders dan [appellant sub 32] betoogt, voorziet het bestemmingsplan niet in kamperen bij voormalige agrarische bedrijven. In artikel 3, lid 3.5, onder c, sub 7, van de planregels wordt immers de voorwaarde genoemd dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor kamperen bij de boer sprake moet zijn van een reëel agrarisch bedrijf. Wat onder een reëel agrarisch bedrijf wordt verstaan, is omschreven in artikel 1, lid 111, van de planregels. In zoverre bestaat derhalve geen onduidelijkheid over de planregeling. Voor zover [appellant sub 32] vreest dat naleving van deze regeling niet zal worden gehandhaafd, overweegt de Afdeling dat handhaving niet in deze procedure aan de orde kan komen.

Gelet op de ligging van het perceel van [appellant sub 32] in de dorpsrand nabij woningen, acht de Afdeling het toekennen van de aanduiding "kampeerterrein uitgesloten" aan het perceel van [appellant sub 32] niet onredelijk. In dit verband heeft de raad van belang mogen achten dat kamperen overlast kan geven bij omliggende woningen en dat het in het voorgaande plan ook niet was toegestaan. Weliswaar heeft de raad de aanduiding "kampeerterrein uitgesloten" niet aan het naastgelegen agrarisch bedrijfsperceel toegekend, maar omdat aan dit perceel niet de aanduidingen "bouwvlak" of "specifieke vorm van agrarisch - erf" zijn toegekend, is kamperen daar eveneens niet mogelijk. Er is derhalve geen sprake van willekeur.

Het betoog faalt.

75. [appellant sub 32] betoogt verder dat in het bestemmingsplan niet alle cultuurhistorische plaatsen en hun beschermingsregime worden vermeld. Hij wijst in dit verband in het bijzonder op de Oude Zeedijk bij Wagejot.

75.1. De oude zeedijk bij Wagejot heeft de bestemming "Natuur" met de aanduiding "cultuurhistorische waarden" gekregen.

Ingevolge artikel 31, lid 31.1, aanhef en onder a en d, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor landschaps- en natuurbescherming en ontwikkeling en cultuurhistorische waarden.

Het betoog van [appellant sub 32] omtrent de oude Zeedijk mist derhalve feitelijke grondslag.

Verder heeft [appellant sub 32] in zijn beroepschrift gewezen op het ontbreken van bescherming van de bunkers in de duinen. Nu hij noch in zijn beroepschrift noch ter zitting heeft gemotiveerd welke bunkers volgens hem bescherming behoeven en waarom, ziet de Afdeling in deze enkele stelling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre onzorgvuldig is vastgesteld.

Het betoog faalt derhalve.

75.2. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 32] ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 33]

76. [appellante sub 33] voert aan dat in het bestemmingsplan ten onrechte vrijwel geen rekening is gehouden met hetgeen in de inspraakfase door bewoners van het buitengebied aan de orde is gesteld. Verder betoogt zij dat het bestemmingsplan ten onrechte alleen digitaal ter inzage heeft gelegen. [appellante sub 33] heeft verder bezwaar tegen de manier waarop de raad haar ingediende zienswijzen over het ontwerpplan heeft behandeld. In dit verband voert zij aan dat niet expliciet op alle onderdelen van de zienswijze is ingegaan.

76.1. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 24 februari 2010 in zaak nr. 200905722/1/R3 heeft overwogen, maakt het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van deze verplichting - wat daarvan ook zij - heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure en het bestemmingsplan.

Over het betoog over de terinzageligging overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. De raad heeft niettemin ter zitting aangegeven dat ook een papieren versie van het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.

De Afdeling overweegt dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat zienswijzen samengevat worden weergegeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, vormt op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde argumenten niet in de besluitvorming zijn betrokken.

Het betoog faalt.

77. [appellante sub 33] heeft een landbouw-, loon- en mechanisatiebedrijf op het perceel [locatie 53] te Oosterend. Zij betoogt dat een ruimer bouwvlak moet worden toegekend voor de uitbreiding van haar bedrijf.

77.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak binnen de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" is uitgebreid aan de noordoostzijde en dat het bouwvlak binnen de bestemming "Bedrijf" is uitgebreid naar het noorden, grotendeels aansluitend aan het bouwvlak binnen de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf", en in oostelijke richting.

77.2. Aan het perceel van [appellante sub 33] is aan het zuidoostelijke deel de bestemming "Bedrijf" met een bouwvlak toegekend. Aan het noordwestelijke deel van haar perceel is de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" met een bouwvlak toegekend.

De Afdeling stelt vast dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de situering en de oppervlakte van de bouwvlakken van [appellante sub 33] is aangepast ten opzichte van het ontwerpplan. In het deskundigenbericht staat dat de totale oppervlakte van beide bouwvlakken iets groter is dan de oppervlakte van beide bouwvlakken in het voorgaande plan. Uit het deskundigenbericht volgt dat [appellante sub 33] heeft aangegeven dat deze toegekende bouwvlakken toereikend zijn voor haar bedrijfsvoering. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ruimere bouwvlakken had moeten toekennen.

Het betoog faalt derhalve.

78. [appellante sub 33] richt zich tegen het vergunningvereiste voor de uitvoering van diverse werken en werkzaamheden op gronden waaraan de verschillende archeologische dubbelbestemmingen zijn toegekend. Zij stelt zich op het standpunt dat dit vergunningvereiste ten koste gaat van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering op Texel. Zij voert aan dat in ieder geval drainage met behulp van een V-ploeg moet worden toegestaan, gelet op het feit dat de bodemverstoring ten gevolge van deze methode minimaal is.

78.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpplan ook op dit punt gewijzigd is vastgesteld. Dit in verband met de omstandigheid dat het ontwerpbestemmingsplan was gebaseerd op de Archeologische Beleidsadvieskaart uit 2007 en het vastgestelde bestemmingsplan op de Archeologische Beleidskaart die op 12 juni 2013 is vastgesteld. De Archeologische Beleidskaart uit 2013 biedt volgens de raad meer ruimte voor normaal agrarisch gebruik. De raad wijst in het bijzonder op de uitzonderingen van de vergunningenplicht voor het aanbrengen van drainages en andere lineaire grondwerken die niet breder zijn dan 1 m en waarvan het gezamenlijke oppervlak niet meer dan 5% van de kavel beslaat waarin de werken plaatsvinden en voor cyclische en andere grondwerkzaamheden die normaal onderhoud of bodembewerking betreffen, voor zover deze werkzaamheden niet dieper plaatsvinden dan daarvoor al het geval is geweest.

78.2. Aan het perceel van [appellante sub 33] zijn deels de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie 4" toegekend. Verder voert zij werkzaamheden uit op gronden waaraan de bestemming "Waarde - Archeologie 3" is toegekend.

78.3. Op de Archeologische Beleidskaart zijn de percelen van [appellante sub 33] die zij in eigendom heeft dan wel bewerkt aangeduid als percelen van de categorie 2, 3 en 4. In de toelichting op de kaart staat met betrekking tot percelen in de categorie 2 dat hieraan de oude dorpskernen en andere bekende historische nederzettingen van archeologische waarde zijn toegevoegd. Om de dorpskernen is een buffer van 50 m aangehouden waaraan eveneens een archeologische waarde wordt toegekend. Voor deze gebieden geldt dat door eeuwenlange bewoning bij bodemroerende activiteiten vrijwel altijd archeologische resten voor de dag zullen komen. In de toelichting staat voorts dat bij ruilverkaveling in de vorige eeuw grote gebieden zijn geëgaliseerd en ge(diep)ploegd. Deze bodembewerkingen hebben maar gedeeltelijk effect gehad op de archeologische waarden. Zo bleek uit het booronderzoek van P.J. Woltering in 1984-1989, dat allerwegen nog dikke tot zeer dikke ophogingspakketten uit verschillende archeologische perioden in de bodem aanwezig zijn. Ook de opgraving Den Burg-Beatrixlaan heeft aangetoond, dat ondanks dat het hoogste deel van het terrein was geëgaliseerd, het merendeel van de ophogingen bewaard is gebleven. Kortom, een groot deel van het Texelse bodemarchief ligt nog steeds onaangeroerd in de grond, aldus de toelichting op de Archeologische Beleidskaart.

78.4. Hetgeen [appellante sub 33] heeft aangevoerd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid, onder verwijzing naar de Archeologische Beleidskaart, heeft kunnen voorzien in de archeologische dubbelbestemmingen op haar percelen. Dat de gronden volgens [appellante sub 33] actief zijn bewerkt, leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de toelichting op de Beleidskaart volgt dat uit onderzoek is gebleken dat ondanks bodembewerking een groot deel van de archeologische waarden bewaard zijn gebleven. Verder is aan de gronden aan de voorzijde van haar perceel geen archeologische dubbelbestemming toegekend omdat daar, mede in verband met de dijkverzwaring en verlegging van de weg, de bodem reeds volop is geroerd. [appellante sub 33] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor het overige deel van haar perceel ook het geval is. Verder staat in het deskundigenbericht dat [appellante sub 33] grotendeels uit de voeten kan met de bij de vaststelling van het bestemmingsplan aangebrachte versoepelingen van de vergunningenplicht. Voor zover zij nog betoogt dat ten onrechte het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 50 cm onder het maaiveld in beginsel vergunningplichtig zijn, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat deze bestemmingen niet in de weg staan aan normaal agrarisch gebruik van de gronden, nu in de artikelen 55, lid 55.3.2, onder b, sub 4, 56, lid 56.3.2, onder b, sub 4 en 57, lid 57.3.2, onder b, sub 4, van de planregels is geregeld dat cyclische en andere grondwerkzaamheden die normaal onderhoud of bodembewerking betreffen zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken.

Het betoog faalt.

79. [appellante sub 33] betoogt dat zij in het kader van verbrede landbouw een herberg, die vroeger in het buurtschap Nieuweschild stond, wil realiseren.

79.1. De raad stelt zich op het standpunt dat zijn beleid geen nieuwvestiging van horeca in het buitengebied toestaat.

79.2. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan niet voorziet in de mogelijkheid om op het perceel van [appellante sub 33] horeca te vestigen.

In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

Op grond van hetgeen [appellante sub 33] naar voren heeft gebracht kan de Afdeling niet vaststellen dat het initiatief van [appellante sub 33] voldoende concreet is, hetgeen ook volgt uit het gespreksverslag van de deskundige met [appellante sub 33] zoals vastgelegd in het deskundigenbericht. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid niet hoeven voorzien in een planregeling voor de door [appellante sub 33] gewenste horecabestemming.

Het betoog faalt.

79.3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 33] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 34]

80. [appellant sub 34] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" voor het perceel [locatie 54] te Den Burg omdat zijn woning en de recreatieve opstal op dat perceel ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd.

Wat betreft de woning voert hij aan dat hij deze reeds lange tijd als reguliere woning bewoont en dat een dergelijke bestemming derhalve aansluit bij de feitelijke situatie. Hij wijst erop dat dit ook in de omgeving past omdat in de directe omgeving diverse burgerwoningen staan. Verder staat de woning niet op het [vakantiepark], maar is deze daarvan fysiek afgescheiden en heeft de woning als dienstwoning geen functie meer. Voorts betoogt [appellant sub 34] dat geen bezwaren bestaan tegen het als zodanig bestemmen van zijn woning, maar dat wordt gevreesd voor de aanvraag van een extra dienstwoning op het [vakantiepark]. Deze vrees is, gelet op het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in nota ‘Bedrijfswoningen en personeelsverblijven’ en de ontbrekende noodzaak, volgens [appellant sub 34] ongegrond. De door de raad voorgestelde wijziging naar recreatiewoning, is volgens [appellant sub 34] niet mogelijk nu het maximale aantal recreatieve slaapplaatsen ingevolge het plan ten volle is benut door het [vakantiepark].

[appellant sub 34] stelt over de recreatieve opstal dat deze al decennialang als zodanig is ingericht en ook als zodanig wordt gebruikt. Het gebruik viel volgens hem onder het overgangsrecht van het voorgaande plan en dient in het voorliggende plan te worden gelegaliseerd. Ter motivering van zijn stelling dat het gebruik van de opstal voor recreatieve doeleinden reeds lange tijd plaatsvindt, heeft hij verschillende stukken overgelegd.

80.1. De raad stelt zich wat betreft de woning op het standpunt dat het verkopen van het terrein, zonder de bedrijfswoning, geen reden is om de bestemming van de woning te wijzigen. De raad hanteert terughoudend beleid voor het toekennen van nieuwe woonfuncties in het buitengebied en acht het niet passend om aan een dienstwoning op een recreatieterrein een reguliere woonfunctie toe te kennen. Wel kan onder voorwaarden de woning worden aangemerkt als recreatiewoning en heeft de raad zich bereid verklaard om een persoonsgebonden gedoogbeschikking aan [appellant sub 34] te verlenen.

Over de recreatieve opstal stelt de raad dat niet is aangetoond dat deze voor de inwerkingtreding van het voorgaande plan al als recreatieve opstal werd gebruikt.

80.2. Aan het perceel van [appellant sub 34] is tezamen met de gronden van [vakantiepark] de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" met de aanduidingen "bouwvlak", en "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 705" toegekend.

Ingevolge artikel 37, lid 37.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. recreatief verblijf in de vorm van een terrein voor campers, stacaravans,

caravans, blokhutten, tenten, zomerhuizen en familiehuizen;

b. wonen ten behoeve van de recreatieve bestemming;

[…].

Ingevolge lid 37.2.1, onder a, mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

Ingevolge lid 37.2.1, onder c en d, moeten de bedrijfswoning en de daarbij behorende bouwwerken voldoen aan de bouwregels genoemd in de bestemming "Wonen" en mag per bestemmings- dan wel bouwvlak maximaal één bedrijfswoning aanwezig zijn, indien het bestemmingsvlak minimaal een oppervlakte van 2 ha heeft.

Ingevolge lid 37.3, onder a, kan onder aldaar genoemde voorwaarden met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 37 2.1, sub d, in die zin dat een tweede bedrijfswoning met de daarbij behorende bouwwerken wordt gebouwd.

Ingevolge lid 37.4.1 gelden voor het gebruik van gronden en bebouwing de volgende regels:

a. het aantal recreatieve slaapplaatsen binnen een bestemmingsvlak bedraagt maximaal het op de verbeelding in de maatvoering "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen" aangeduide aantal;

b. voor het bepalen van het aantal aanwezige recreatieve slaapplaatsen geldt de volgende normtelling:

- 4 recreatieve slaapplaatsen per stacaravan;

- 5 recreatieve slaapplaatsen per zomerhuis.

Ingevolge artikel 64, lid 64.4, geldt het volgende.

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 64.4, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 64.4, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d. Lid 64.4, onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

80.3. In het deskundigenbericht staat dat [appellant sub 34] tot 2007 mede-eigenaar was van het [vakantiepark]. In 1984 is ten behoeve van dit vakantiepark op het perceel [locatie 54] de tweede dienstwoning, thans de woning van [appellant sub 34], opgericht.

Het perceel [locatie 54] ligt in de zuidhoek van het vakantiepark. In het deskundigenbericht staat verder dat het perceel fysiek is afgesneden van het vakantiepark door deels een (lage) haag en deels een hekwerk. Het perceel heeft een eigen in- en uitrit op de Grensweg. Op het perceel staat de woning en het tegelijkertijd, als garage, opgerichte gebouw. Dit laatste gebouw is volgens het deskundigenbericht ingericht als een volwaardige vakantiewoning en heeft een eigen tuin en hekwerk waardoor een scheiding bestaat tussen deze opstal en de woning op het perceel.

80.4. Het uitgangspunt van de raad is dat geen nieuwe woonfuncties worden mogelijk gemaakt in het buitengebied. De woning van [appellant sub 34] is als bedrijfswoning bestemd. De Afdeling stelt vast dat het gebruik van de woning als reguliere woning is aangevangen onder de werking van het voorgaande plan en dat dit bestemmingsplan, gelet op artikel 8 van de voorschriften van dat bestemmingsplan, niet voorzag in een dergelijk gebruik. Het gebruik als reguliere woning is derhalve in strijd met het voorgaande plan aangevangen en is daarmee in onderhavig bestemmingsplan illegaal. Anders dan [appellant sub 34] betoogt kan aan gebruik in strijd met een voorheen geldende bestemming niet de gerechtvaardigde verwachting kan worden ontleend dat dit gebruik in een volgend plan als zodanig zal worden bestemd, ook niet wanneer dit gebruik reeds lange tijd heeft plaatsgevonden zoals [appellant sub 34] stelt. De Afdeling wijst in dit verband ook op haar uitspraak van 30 januari 2013, in zaak nr. 201205651/1/A1 waar de rechtsgevolgen in stand worden gelaten van de beslissing op bezwaar waarin het college van burgemeester en wethouders afwijzend heeft beslist op het verzoek van [appellant sub 34] om op zijn perceel door middel van het verlenen van een vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming te wijzigen in een reguliere woonbestemming. Ook de omstandigheid dat in de omgeving een aantal reguliere woonbestemmingen is toegekend, leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband acht de Afdeling van belang dat de raad in de zienswijzenota heeft aangegeven dat dit andere situaties betreffen omdat sprake was van gebruik dat onder het overgangsrecht viel, de woningen de status van tweede woning hadden dan wel een ander planologisch regime kenden. [appellant sub 34] heeft dit in zijn beroepschrift niet gemotiveerd bestreden.

Evenmin kan het betoog van [appellant sub 34] over de volgens hem ongegronde vrees voor een nieuwe tweede bedrijfswoning op Dennenoord slagen. Binnen de planperiode kunnen immers de omstandigheden wijzigen in die zin dat wel noodzaak ontstaat voor een tweede bedrijfswoning of dat de exploitant wel behoefte krijgt aan een tweede bedrijfswoning. Ook de enkele omstandigheid dat de woning fysiek afgescheiden ligt van de rest van het vakantiepark leidt niet tot het oordeel dat de raad in redelijkheid geen reguliere woonbestemming aan de woning van [appellant sub 34] kon toekennen.

Over het betoog dat geen reële functie resteert voor de bedrijfswoning, overweegt de Afdeling dat zij reeds in voornoemde uitspraak heeft geoordeeld dat ook bij handhaving van de recreatieve bestemming nog een reële functie voor de voormalige bedrijfswoning bestaat. [appellant sub 34] heeft niet gemotiveerd waarom thans aanleiding bestaat voor een ander oordeel.

In hetgeen [appellant sub 34] heeft aangevoerd, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van zijn uitgangspunt om geen nieuwe woonfuncties mogelijk te maken in het buitengebied. De raad heeft hierbij ook in redelijkheid mogen betrekken dat een reguliere woonbestemming ter plaatse niet wenselijk is in verband met overlast ten gevolge van het recreatieterrein.

Het betoog faalt.

80.5. De Afdeling overweegt over de recreatieve opstal dat niet in geschil is dat de toegekende bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" in beginsel in overeenstemming is met het gewenste en feitelijke gebruik als recreatiewoning. Evenmin is in geschil dat thans op het [vakantiepark] reeds 705 slaapplaatsen zijn gerealiseerd en dat de recreatiewoning van [appellant sub 34] daar niet bij is meegeteld. Dit heeft tot gevolg dat de recreatiewoning van [appellant sub 34] niet gebruikt kan worden voor recreatieve slaapplaatsen. [appellant sub 34] heeft ter zitting toegelicht dat hij daarom betoogt dat zijn perceel niet in samenhang met Dennenoord moet worden bezien, maar als een afzonderlijk perceel waaraan slaapplaatsen voor de recreatiewoning moeten worden toegekend.

Hierover overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het perceel van [appellant sub 34] ruimtelijk gezien deel uitmaakt van het [vakantiepark]. Dat [appellant sub 34] het vakantiepark heeft verkocht zonder de tweede dienstwoning en het bijgebouw, leidt niet tot het oordeel dat het daarmee planologisch geen deel meer uitmaakt van het vakantiepark. Het betoog faalt in zoverre.

Dit neemt echter niet weg dat het gebruik van het bijgebouw als recreatiewoning wederom onder het overgangsrecht is gebracht. In dit verband overweegt de Afdeling dat [appellant sub 34] heeft aangetoond dat het gebruik als recreatiewoning is aangevangen voor de inwerkingtreding van het voorgaande plan.

Ingevolge artikel 31, derde lid, van de voorschriften van het voorgaande plan mocht het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen dat bestond op het moment van rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan, geheel of gedeeltelijk worden voortgezet, met dien verstande dat de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot. Gelet hierop is gebruik als recreatiewoning onder het overgangsrecht van het voorgaande plan gebracht en gelet op artikel 64, lid 64.4, van de planregels is dat in dit bestemmingsplan wederom het geval. Nog daargelaten dat de raad zijn betoog niet heeft gemotiveerd, slaagt het verweer dat het gebruik niet onafgebroken heeft plaatsgevonden niet, omdat het aan een gebruik als recreatiewoning inherent is dat het niet onafgebroken plaatsvindt.

Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 22 augustus 2012, in zaak nr. 201101467/1/R2, heeft overwogen, kan het opnieuw onder het algemene overgangsrecht brengen van gebruik onder omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is in gevallen als de onderhavige in ieder geval vereist dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat het bestaande gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Gelet op de omstandigheid dat het gebruik van de gronden onder de werking van het overgangsrecht valt, zal het gemeentebestuur tegen een dergelijk gebruik niet handhavend kunnen optreden. Niet is gebleken dat [appellant sub 34] het gebruik binnen de planperiode zal beëindigen, noch dat het gemeentebestuur voornemens is het perceel te verwerven of te onteigenen om daarmee het gebruik te doen beëindigen. Gelet hierop heeft de raad niet in redelijkheid het gebruik opnieuw onder het overgangsrecht kunnen brengen. Het had op de weg van de raad gelegen om te bezien op welke wijze het bestaande gebruik van het gebouw in het plan had kunnen worden opgenomen. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft de raad gehandeld in strijd met de bij een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Voor zover de raad ter zitting nog heeft aangegeven dat gebruik overeenkomstig de bestemming nog mogelijk is als bijvoorbeeld algemene voorziening bij het [vakantiepark], overweegt de Afdeling dat dit op zich niet is uitgesloten, maar dat de raad, nu [appellant sub 34] eigenaar is van het bijgebouw, het niet in zijn macht heeft om dat gebruik te realiseren.

Het betoog slaagt.

80.6. In hetgeen [appellant sub 34] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" ter plaatse van het bijgebouw op het perceel [locatie 54] te Den Burg is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 34] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Proceskosten

81. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [rechtsopvolger], [appellante sub 4], [appellante sub 5], De Luwe Hoek, [appellant sub 7], [appellanten sub 8], [appellant sub 34], [appellante sub 18] en anderen, de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel, [appellant sub 22], Villapark de Ruyterplaats en [appellant sub 21A], [appellante sub 20] en anderen en [appellant sub 17] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 30] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Ten aanzien van de overige appellanten bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Opdracht

82. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep [appellant sub 15A] en [appellant sub 15B], voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel aan de [locatie 34] te De Koog, en het beroep van [appellant sub 25], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel [locatie 43] te Den Hoorn, niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [rechtsopvolger], [appellante sub 4], [appellante sub 5], de vereniging Vereniging van Eigenaren de Luwe Hoek, [appellant sub 7], [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], [appellant sub 17], [appellante sub 18] en anderen, [appellante sub 20] en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Villapark de Ruyterplaats B.V. en [appellant sub 21A], [appellant sub 22A]-Boerhorst en [appellante sub 22B], de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel, [appellant sub 30] en [appellant sub 34] gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Texel van 12 juni 2013, voor zover het betreft:

a. het niet toekennen van een horecabestemming aan het perceel [locatie 1] te Den Hoorn overeenkomstig de op 29 mei 2013 verleende omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een restaurant en de aanleg van een uitrit/inrit;

b. het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Opslag" voor het perceel [locatie 4] te De Cocksdorp;

c. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" voor de gronden aan de [locatie 5]-[locatie 6] te De Cocksdorp;

d. het plandeel voor het perceel [locatie 9] te Den Burg voor zover daaraan een bouwvlak met een oppervlakte van 0,16 ha is toegekend;

e. het plandeel met de bestemming "Wonen - Tweede woning" voor het perceel Monnikenweg 5 te Den Burg;

f. artikel 37, lid 37.2.8, aanhef en onder c, van de planregels;

g. het plandeel voor het perceel [locatie 11] te Den Hoorn, zover daarin de op 2 juli 2010 verleende vrijstelling voor het realiseren van personeelsverblijven in de veldschuur niet is opgenomen;

h. artikel 50, lid 50.4.4, aanhef en onder d, van de planregels voor zover daarin niet is voorzien in een uitzondering voor het geval op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding met een maximum aantal wooneenheden van 2 of meer is gegeven;

i de plandelen met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "verkoop motorbrandstoffen zonder lpg" voor de percelen aan de Pontweg 17 te Den Hoorn;

j. het niet voorzien in twee legaal aanwezige loodsen op het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel aan de [locatie 36]-[locatie 37] te De Waal;

k. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel aan de [locatie 35] te De Waal voor zover daaraan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" is toegekend;

l. het niet voorzien in tien kampeermiddelen op het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel aan de [locatie 36] te De Waal;

m. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" voor het perceel aan de Randweg 1 te De Koog, voor zover het betreft de aanduiding "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 92";

n. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" voor het perceel aan de [locatie 42] te Den Burg, voor zover niet is voorzien in het legaal aanwezige groepsverblijf;

o. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude land" voor het perceel aan de [locatie 42] te Den Burg, voor zover niet is voorzien in vier recreatieve appartementen;

p. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Oude Land" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het westelijke deel van het perceel aan de [locatie 35] te De Waal;

q. het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" en onder meer de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel aan de Zeshonderd 9 te Oudeschild;

r. het plandeel met de bestemming "Bos" voor het perceel aan de Boodtlaan 57 te De Koog;

s. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Strandpolders" ter plaatse van het buitenprivaat op het perceel [locatie 51] te De Cocksdorp;

t. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" ter plaatse van het bijgebouw op het perceel [locatie 54] te Den Burg;

IV. draagt de raad van de gemeente Texel op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de hiervoor onder III genoemde punten a., g., h., j., l., m., n. en o. van deze beslissing en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V. treft de voorlopige voorziening dat de aanduiding "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen = 92" voor het perceel aan de Randweg 1 te De Koog blijft gelden tot het tijdstip van inwerkingtreding van het nieuwe besluit zoals bedoeld onder IV;

VI. verklaart de beroepen van [appellante sub 9] en anderen, [appellante sub 10] en anderen, [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12], [appellant sub 13A] en [appellante sub 13B], [appellant sub 14], [appellant sub 15A] en [appellant sub 15B] voor zover ontvankelijk, de naamloze vennootschap Exploitatiemaatschappij de Krim N.V., [appellant sub 19], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Waddengarnaal Texel B.V., [appellant sub 25] voor zover ontvankelijk, [appellant sub 26A] en [appellante sub 26B], [appellant sub 27], [appellant sub 28A] en [appellant sub 28B], [appellant sub 32], [appellant sub 29], [appellant sub 31A] en [appellant sub 31B] en [appellante sub 33] ongegrond;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Texel tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a. [appellant sub 1] tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. [appellant sub 2] tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. [rechtsopvolger] tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

d. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 4] B.V. tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

e. [appellante sub 5] tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

f. de vereniging Vereniging van Eigenaren de Luwe Hoek tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

g. [appellant sub 7] tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

h. [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B] tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

i. [appellant sub 17] tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

j. [appellante sub 18] en anderen tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

k. [appellante sub 20] en anderen tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

l. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Villapark de Ruyterplaats B.V. en [appellant sub 21A] tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

m. [appellant sub 22A] en [appellante sub 22B] tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

n. de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

o. [appellant sub 34] tot een bedrag van € 1272,94 (zegge: twaalfhonderdtweeënzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Texel aan de hierna te noemen appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1];

b. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2];

c. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [rechtsopvolger];

d. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 4];

e. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 5], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

f. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de vereniging Vereniging van Eigenaren de Luwe Hoek;

g. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 7];

h. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

i. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 17];

j. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 18] en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

k. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 20] en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

l. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Villapark de Ruyterplaats B.V. en [appellant sub 21A], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

m. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 22A] en [appellante sub 22B], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

n. € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

o. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 30];

p. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 34];

IX. draagt de raad van de gemeente Texel op om binnen vier weken na verzending van deze beslissing ervoor zorg te dragen dat de hiervoor onder III vermelde punten b., c., d., e., f., i., k., p., q., r., s. en t. van deze beslissing worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.

w.g. Hagen w.g. Schaaf
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015

533.