Uitspraak 201201687/14/R1


Volledige tekst

201201687/14/R1.
Datum uitspraak: 15 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Bergen aan Zee, gemeente Bergen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te Bergen aan Zee, gemeente Bergen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Duinbloem Beheer B.V., gevestigd te Wassenaar,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
7. [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B], wonend te Bergen, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 7])
8. [appellant sub 8], wonend te Bergen aan Zee, gemeente Bergen,

en

de raad van de gemeente Bergen, NH,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Bergen aan Zee - Dorpskern" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], Duinbloem, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Duinbloem en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, Duinbloem, vertegenwoordigd door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. I.W. Neleman, [appellant sub 7], vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.C.K.K. Fa-Sie-Oen en mr. D.E. Minkman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende B], vertegenwoordigd door ing. H.J.H.L. Souer, als partij gehoord.

De Afdeling heeft de behandeling van de beroepen van [4 belanghebbenden] afgesplitst en voortgezet onder zaak nr. 201201687/1/T1/R1.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1. De beroepen van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" voor het perceel aan de [locatie 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] steunen niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit zou het geval kunnen zijn indien het definitieve plan ten nadele is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan.

1.1. De beroepen richten zich tegen het verbod om woningen binnen de bestemmingen "Wonen - 1", "Wonen - 2" en "Wonen - Duinen" te gebruiken of te laten gebruiken als recreatiewoning, zoals opgenomen in artikel 17, lid 17.4.2, aanhef en onder e, artikel 18, lid 18.4.2, aanhef en onder e, en artikel 19, lid 19.3.2, aanhef en onder e, van de planregels. Betoogd wordt dat hiermee ten onrechte het gebruik van woningen als tweede woning wordt verboden.

1.2. In het definitieve plan zijn artikel 17, lid 17.4.2, aanhef en onder e, artikel 18, lid 18.4.2, aanhef en onder e, en artikel 19, lid 19.3.2, aanhef en onder e, van de planregels gewijzigd vastgesteld. Aan het in deze artikelen opgenomen verbod om woningen te gebruiken of te laten gebruiken als recreatiewoning, is toegevoegd dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede woning" het gebruik als tweede woning is toegestaan. Het ontwerpplan voorzag derhalve reeds in het verbod om de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] te gebruiken als recreatiewoning, onder welk verbod eveneens het gebruik van een woning als tweede woning valt. Door het opnemen van de uitzondering op dit verbod zijn zij niet in een nadeligere positie gekomen.

1.3. De omstandigheid dat het voor partijen niet duidelijk was dat onder het verbod om woningen te gebruiken als recreatiewoning eveneens het gebruik als tweede woning valt, biedt geen rechtvaardiging voor het niet indienen van een zienswijze. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen om zich deugdelijk op de hoogte te stellen omtrent de inhoud van een ter inzage gelegd ontwerpplan. Het had bij onduidelijkheid omtrent de reikwijdte van de planregels op de weg van partijen gelegen zich duidelijkheid te verschaffen omtrent de gevolgen van het plan voor hun percelen.

1.4. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het partijen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht. De beroepen van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" voor het perceel aan de [locatie 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] zijn niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 1]

2. Het beroep richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Tuin" voor de gronden naast het perceel [locatie 1].

[appellant sub 1] betoogt dat aan de gronden ten onrechte de bestemming "Tuin" is toegekend. Zij voert hiertoe aan dat binnen deze bestemming de aanleg van een parkeerterrein ten behoeve van het op het perceel Parkweg 12 gelegen hotel mogelijk is.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Tuin" recht doet aan de huidige feitelijke situatie, nu het terrein braak ligt en geheel opgaat in het duinlandschap. Voorts doet deze bestemming recht aan het uitgangspunt waarbij openheid en de doorkijk naar het Parnassiapark als waardevol wordt gezien. De raad heeft onderkend dat de bestemming de aanleg van een parkeerterrein mogelijk maakt, maar heeft hierin geen aanleiding gezien voor een andere bestemmingsregeling. Volgens de raad ligt een aanduiding "natuur- en landschapswaarden", waarbinnen een aanlegvergunningstelsel geldt, voor het stuk grond niet in de rede, omdat van dergelijke waarden geen sprake is.

2.2. Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor:

a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b. dakoverstekken van aan de bestemming grenzende gebouwen;

c. water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater, met bijbehorende voorzieningen, zoals bergbezinkbassins;

d. ter plaatse van de aanduiding "natuur- en landschapswaarden": natuur en landschapswaarden.

Ingevolge lid 13.2 zijn op de gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering van paardenbakken en zwembaden.

2.3. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, voorziet het plan binnen de bestemming "Tuin" niet in de aanleg van een parkeerterrein. In artikel 13, lid 13.1, van de planregels is niet geregeld dat deze gronden zijn bestemd voor de aanleg van of het gebruik als parkeervoorziening. Voorts kan de aanleg van een parkeerterrein niet worden aangemerkt als gebruik ten behoeve van de bestemming "Tuin". Voor zover de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat op deze gronden een parkeerterrein kan worden aangelegd, berust dit op een onjuiste lezing van de planregels. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd biedt gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan de desbetreffende gronden de bestemming "Tuin" heeft kunnen toekennen.

3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin" voor de gronden naast het perceel [locatie 1], strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

4. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" voor het perceel aan de Pier Panderweg 3 en het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" voor het perceel aan de Julianalaan 1. [appellant sub 3] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een verhoging van de maximale bouwhoogten op de percelen ten opzichte van het voorheen geldende plan. [appellant sub 3] voert hiertoe aan dat de raad het plan op dit punt onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd, nu de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat het voorheen geldende plan voorzag in bouwmogelijkheden tot maximaal 15 [appellant sub 3] betoogt voorts dat de verhoging van de maximale bouwmogelijkheden op de percelen leidt tot een aantasting van zijn woongenot op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2].

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Bergen aan Zee 1975" uitsluitend maximale goothoogtes waren opgenomen. Voor het perceel aan de Julianalaan gold op grond van dit plan een maximale goothoogte van 6 m en voor het perceel aan de Pier Panderweg 3 gold een maximale goothoogte van 3 m, welke goothoogten in het onderhavige plan zijn overgenomen. In het voorheen geldende plan waren volgens de raad geen maximale bouwhoogten opgenomen, zodat hiervoor de aanvullende werking van de bouwverordening gold. Volgens de raad is in de bouwverordening 2010 van de gemeente Bergen een maximale bouwhoogte van 15 m opgenomen. In het onderhavige plan is voor de percelen een maximale bouwhoogte van 10 m opgenomen. Volgens de raad worden de belangen van [appellant sub 3] hiermee niet aangetast.

4.2. [appellant sub 3] woont op het perceel aan de [locatie 2]. Het perceel aan de Pier Panderweg 3 ligt ten zuidwesten van het perceel van [appellant sub 3]. Op dit perceel staat een woning en de kortste afstand tussen deze woning en die van [appellant sub 3] is 25 m. Het perceel aan de Julianalaan 1 ligt ten zuiden van het perceel van [appellant sub 3]. Op dit perceel staat een gebouw en de kortste afstand tussen dit gebouw en de woning van [appellant sub 3] is 7 m. Het plan voorziet voor de percelen aan de Pier Panderweg 3 en de Julianalaan 1 in een maximale bouwhoogte van 10 m.

4.3. In het deskundigenbericht staat dat onder het voorheen geldende plan voor de percelen aan de Pier Panderweg 3 en de Julianalaan 1 geen bepaling was opgenomen ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken. De bouwverordening 2010 van de gemeente Bergen was van 1 oktober 2010 tot 1 april 2012 in werking. Artikel 2.5.24, lid 1, van die verordening bepaalde dat de hoogte van een bouwwerk niet meer mocht bedragen dan 15 m. De thans op de percelen aanwezige bebouwing heeft evenwel een feitelijke hoogte van minder dan 10 m. In vergelijking met de feitelijke situatie heeft de aanwezigheid van bebouwing met een bouwhoogte van 10 m een aantasting van het uitzicht van [appellant sub 3] tot gevolg. Het zicht vanuit de woonkamer, thans over de woning Pier Panderweg 3 op zee, zal door bebouwing met een hoogte van 10 m worden weggenomen. Het zicht richting het westen zal eveneens wijzigen. Het deel van de bebouwing aan de Julianalaan 1 dat uit meer dan een bouwlaag bestaat, bevindt zich thans op circa 18 m afstand van de woning van [appellant sub 3]. Deze afstand kan op grond van het plan afnemen tot 10 meter vanaf deze woning. In het deskundigenbericht staat voorts dat in vergelijking met de feitelijke situatie de aanwezigheid van bebouwing met een bouwhoogte van 10 m op een afstand van 25 m onderscheidenlijk 7 m tot de woning van [appellant sub 3] tot aantasting van de privacy van [appellant sub 3] zal leiden. Voorts zal bebouwing met een dergelijke hoogte enige beperking tot gevolg hebben voor de directe zonlichttoetreding in de avonduren in de lente- en herfstseizoenen.

4.4. Anders dan [appellant sub 3] betoogt, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat onder het voorheen geldende plan het bij recht mogelijk was om op de percelen aan de Pier Panderweg 3 en de Julianalaan 1 bebouwing met een maximale hoogte van 15 m te realiseren. Voor zover [appellant sub 3] verwijst naar artikel 2.5.23 van de bouwverordening 2010, in welk artikel de toegelaten bouwhoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen is geregeld, heeft de raad toegelicht dat dit artikel niet van toepassing was omdat in het plan bouwvlakken waren opgenomen en geen voor- en achtergevelrooilijn was bepaald. Dat het voorheen geldende plan op de percelen voorzag in ruimere bouwmogelijkheden betekent echter niet zonder meer dat de raad in redelijkheid tot de in het onderhavige plan opgenomen maximale bouwhoogte van 10 m heeft kunnen komen. De onder het voorheen geldende plan voorziene bouwmogelijkheden zijn niet volledig verwezenlijkt. De raad dient bij het vaststellen van het onderhavige plan te beoordelen wat thans de gevolgen zijn van de in het plan opgenomen maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden.

4.5. Anders dan [appellant sub 3] betoogt, heeft de raad in redelijkheid kunnen voorzien in een maximale bouwhoogte van 10 m voor de percelen aan de Pier Panderweg 3 en de Julianalaan 1. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat de maximale bouwhoogte van 10 m geldt voor alle percelen in de omgeving en dat reeds verschillende woningen, waaronder die van [appellant sub 3], met een vergelijkbare hoogte aanwezig zijn. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege de afstand van de woningen aan de Pier Panderweg 3 en de Julianalaan 1 tot de woning van [appellant sub 3] de aantasting van de privacy van [appellant sub 3] niet zodanig zal zijn dat hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. Nu uit het deskundigenbericht volgt dat de afname van zonlichttoetreding op het perceel van [appellant sub 3] beperkt zal zijn, heeft de raad hieraan eveneens in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht kunnen toekennen. Hoewel [appellant sub 3] terecht stelt dat realisering van de maximale bouwmogelijkheden op het perceel aan de Pier Panderweg 3 leidt tot aantasting van het uitzicht op zee vanuit zijn woonkamer, betekent dit ten slotte evenmin dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in de maximale bouwhoogte van 10 m. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 30 mei 2012, in zaaknummer 201110538/1/R1) bestaat geen blijvend recht op vrij uitzicht. De raad heeft daarbij voorts van belang kunnen achten dat realisering van voormelde maximale bouwmogelijkheden er niet toe leidt dat vanuit de woning van [appellant sub 3] in het geheel geen uitzicht op de zee meer bestaat.

5. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" voor het perceel aan de Pier Panderweg 3 en het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" voor het perceel aan de Julianalaan 1, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van Duinbloem

6. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemmingen "Wonen - Duinen" en "Tuin - Duinen" voor het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 7. Duinbloem betoogt dat de raad ten onrechte voor het perceel heeft voorzien in een maximale bouw- en goothoogte van 5 onderscheidenlijk 3 m. Duinbloem voert hiertoe aan dat onder het voorheen geldende plan het mogelijk was een woning te bouwen met een maximale bouwhoogte van 15 m. Volgens Duinbloem voorziet het plan voor de woningen aan de C.F. Zeilerboulevard 22 tot en met 38 in hogere maximale bouw- en goothoogten. Voor het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 1 geldt volgens Duinbloem zelfs een maximale bouw- en goothoogte van 12 onderscheidenlijk 9 m. Duinbloem betoogt voorts dat de raad ten onrechte voor zijn perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 7 heeft voorzien in een bouwvlak dat is beperkt tot de thans feitelijk aanwezige bebouwing. Duinbloem voert hiertoe aan dat het voorheen geldende plan voor het perceel voorzag in een ruimer bouwvlak. Duinbloem voert voorts aan dat het plan voor de panden aan de Verspyckweg voorziet een ruimer bouwvlak. Volgens Duinbloem is het bouwvlak bovendien vastgesteld in strijd met artikel 17, lid 17.2.2, van de planregels, waarin is bepaald dat de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen op het bouwperceel bij vrijstaande woningen ten hoogste 35% bedraagt. Ten slotte voert Duinbloem aan dat hij vanwege de in het plan voor zijn perceel opgenomen bestemmingsregeling geen uitbreidingsmogelijkheden heeft.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 7 ligt in het duinlandschap. In het voorheen geldende plan was volgens de raad geen maximale bouwhoogte opgenomen, zodat hiervoor de aanvullende werking van de bouwverordening gold waarin een maximale bouwhoogte van 15 m was opgenomen. De raad acht een dergelijke bouwhoogte in het duinlandschap niet meer aanvaardbaar. Om de waarden van dit duinlandschap niet aan te tasten, zijn de feitelijke bouw- en goothoogtes in het plan overgenomen en is het bouwvlak bepaald in overeenstemming met de feitelijk aanwezige bebouwing. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat ook voor het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 1 de feitelijk aanwezige bebouwing in het plan is overgenomen, zodat van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is. De door Duinbloem genoemde nabijgelegen woningen liggen voorts volgens de raad niet in het duingebied. Als gevolg hiervan geldt voor deze woningen een andere bestemmingsregeling met ruimere bouwmogelijkheden, aldus de raad.

6.2. In de plantoelichting staat dat de villa's in de duinen zijn bestemd als "Wonen - Duinen". Deze woningen zijn gelegen aan de Parkweg, Transvaal, aan de zuidzijde van de Zeeweg en tussen de Rehbockweg, de Julianastraat en de C.F. Zeilerboulevard. De woningen zijn hier geplaatst in het duinlandschap dat vanuit het omliggende natuurgebied de wijk binnenkomt. Om het landelijke karakter te behouden, mag op de percelen geen vrijstaande erfbebouwing worden gebouwd. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Om de open ruimte te waarborgen, is een beperkt bouwvlak op de kaart opgenomen waarbinnen zowel de hoofdgebouwen als de aan- en bijgebouwen moeten worden gerealiseerd. De gronden rondom het bouwvlak krijgen de specifieke bestemming "Tuin - Duinen" teneinde het duinlandschap te beschermen. De raad heeft voorts toegelicht dat de maximale bouw- en goothoogten zijn gebaseerd op de bestaande situatie.

6.3. In het deskundigenbericht staat dat het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 7 in het duingebied direct langs het strand ligt. Het perceel bestaat feitelijk uit een duin, waarop het pand van Duinbloem ligt. Onder het voorheen geldende plan had het perceel de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Duinerven", alsmede de aanduiding "geheel vrijstaand te bouwen". Dit plan voorzag voor het perceel niet in een maximale bouw- en goothoogte.

6.4. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft in redelijkheid een belangrijk gewicht kunnen toekennen aan het belang van het beschermen van het open karakter van het duinlandschap. De Afdeling acht het planuitgangspunt zoals weergegeven in 6.2, waarbij voor deze percelen wordt voorzien in een beperkt bouwvlak en beperkte bouwmogelijkheden gebaseerd op de bestaande situatie, niet onredelijk. Dit laat onverlet dat de raad in een concreet geval dient te beoordelen of zwaarwegende belangen bij het behoud van de uitbreidingsmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan zich verzetten tegen toepassing van dit planuitgangspunt

6.5. Hetgeen Duinbloem betoogt, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van zwaarwegende belangen op grond waarvan de raad had moeten afwijken van dit planuitgangspunt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het vergroten van de woning op het perceel met een extra bouwlaag ten koste gaat van het landelijke en natuurlijke karakter van het duinlandschap. De raad heeft zich voorts, anders dan Duinbloem betoogt, terecht op het standpunt gesteld dat het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 7 verschilt van de percelen met een hogere maximale bouw- en goothoogte aan de C.F. Zeilerboulevard 22 tot en met 38. Zoals volgt uit het deskundigenbericht ligt het perceel op een duin in het duingebied direct langs het strand, terwijl de percelen aan de C.F. Zeilerboulevard 22 tot en met 38 op een minder markante plaats liggen in een duinpan. Ditzelfde geldt voor de percelen met de bestemmingen "Wonen - 2" en "Tuin" aan de Verspyckweg, die buiten het duingebied zijn gelegen.

6.6. Ten aanzien van de door Duinbloem gemaakte vergelijking met het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 1 met de bestemmingen "Wonen - Duinen" en "Tuin - Duinen" wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is, nu de bestemmingsregeling voor dit perceel net als de bestemmingsregeling voor het perceel van Duinbloem is gebaseerd op de bestaande situatie. In hetgeen Duinbloem heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld.

6.7. Voor zover Duinbloem betoogt dat de bestemmingsregeling innerlijk tegenstrijdig is, omdat niet kan worden voldaan aan artikel 17, lid 17.2.2, van de planregels kan dit niet slagen. Het in dit artikel opgenomen vereiste dat de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen op het bouwperceel bij vrijstaande woningen ten hoogste 35% bedraagt, is van toepassing op percelen met de bestemming "Wonen - 1". Dit artikel is derhalve niet van toepassing op het perceel van Duinbloem aan de C.F. Zeilerboulevard 7.

7. Het beroep richt zich voorts tegen de aanduidingen "bouwvlak", "horeca tot en met horecacategorie 1" en "maximaal oppervlakte 250 m²" voor de gronden ten westen van het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 7. Duinbloem betoogt dat het plan ten onrechte op de gronden voorziet in een strandpaviljoen met een oppervlakte van maximaal 250 m². Duinbloem voert hiertoe aan dat een dergelijke ontwikkeling in strijd is met het consoliderende karakter van het plan. Duinbloem betoogt voorts dat sprake is van strijd met het beleid opgenomen in de Strandnota 2007. Voorts betoogt Duinbloem dat in het plan ten onrechte niet is geregeld welke horecacategorie ter plaatse is toegestaan. Verder heeft de raad volgens Duinbloem niet onderkend dat het voorzien in een strandpaviljoen zal leiden tot een toename van geluidoverlast en parkeerdruk. Het voorziene strandpaviljoen zal volgens Duinbloem voorts een negatieve invloed hebben op het omliggende Natura 2000-gebied.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van Duinbloem voor zover dit ziet op het voorziene strandpaviljoen niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. De raad heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ter plaatse reeds een strandtent legaal aanwezig is en dat hij heeft beoogd de feitelijke situatie als zodanig te bestemmen.

7.2. Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Dagrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor strand, dagrecreatie, verhuur van strandartikelen, ter plaatse van de aanduiding 'sportveld' uitsluitend sportvelden en ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1' een jaarrond strandpaviljoen uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten.

7.3. Het beroep van Duinbloem voor zover gericht tegen de vaststelling van voormeld plandeel steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals deze luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit zou het geval kunnen zijn indien het definitieve plan ten nadele van Duinbloem is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Dit is het geval. In het definitieve plan is het plandeel gewijzigd in die zin dat hieraan de aanduidingen "bouwvlak", "horeca tot en met horecacategorie 1" en "maximaal oppervlakte 250 m²" zijn toegekend. Het definitieve plan voorziet hiermee in een strandpaviljoen op een afstand van ongeveer 60 m van de woning van Duinbloem. Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding voor het oordeel dat het niet naar voren brengen van een zienswijze tegen voormeld plandeel Duinbloem niet kan worden verweten.

7.4. In het deskundigenbericht staat dat op het plandeel al vanaf 2002 een vrijstaand verkooppunt aanwezig is. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan is door het opnemen van de aanduidingen "bouwvlak", "horeca tot en met horecacategorie 1" en "maximaal oppervlakte 250 m²" recht gedaan aan de feitelijke en vergunde situatie.

7.5. De raad dient gelet op de rechtszekerheid in beginsel legale bouwwerken als zodanig te bestemmen. Anders dan Duinbloem betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het voorziene strandpaviljoen in strijd is met het consoliderende karakter van het plan, nu uit het deskundigenbericht volgt dat ter plaatse reeds een legaal opgericht strandpaviljoen aanwezig is dat in het plan als zodanig is bestemd. Anders dan Duinbloem voorts betoogt is in artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder d, van de planregels geregeld dat ter plaatse slechts een strandpaviljoen uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten is toegestaan. Nu het strandpaviljoen reeds feitelijk aanwezig is, bestaat, anders dan Duinbloem verder betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een toename van geluidoverlast en parkeerdruk.

7.6. In de plantoelichting staat voorts dat de raad onderzoek heeft laten verrichten naar de gevolgen van het voorziene strandpaviljoen op het Natura 2000-gebied 'Hollands Duinreservaat'. De conclusie van dit onderzoek is dat negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn uitgesloten en dat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Duinbloem heeft de wijze van totstandkoming en de uitkomst van dit onderzoek niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop kan de enkele stelling dat de in het plan voorziene ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op het Natura 2000-gebied niet slagen.

7.7. Anders dan Duinbloem voorts betoogt, is van strijd met het beleid zoals opgenomen in de Strandnota 2007 evenmin sprake. Voor zover Duinbloem betoogt dat hierin is opgenomen dat in Bergen aan Zee geen nieuwe strandpaviljoens mogen komen, kan dit niet slagen. Zoals volgt uit 7.4 is geen sprake van een nieuw strandpaviljoen, maar is ter plaatse van het plandeel reeds een legaal opgericht strandpaviljoen aanwezig. Uit de Strandnota 2007 volgt dat met de aanwezigheid van dit strandpaviljoen bij het opstellen van het beleid rekening is gehouden. Voorts staat in de Strandnota 2007 dat de onderlinge afstand tussen de strandpaviljoens 25 m dient te bedragen. Indien in overleg met de brandweer brandwerende maatregelen zijn genomen, zijn er geen beperkingen met betrekking tot de onderlinge afstand, aldus de Strandnota 2007. De raad heeft toegelicht dat voor het strandpaviljoen dergelijke maatregelen zijn getroffen en dat de brandweer heeft vastgesteld dat de brandveiligheid niet in het geding is. Dat de afstand tussen het strandpaviljoen op het door Duinbloem bestreden plandeel en het ernaast gelegen strandpaviljoen minder dan 20 m betreft, leidt derhalve evenmin tot het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het beleid opgenomen in de Strandnota 2007.

8. Duinbloem betoogt voorts dat de planregels met betrekking tot strandpaviljoens onduidelijkheden bevatten. Duinbloem voert hiertoe aan dat onduidelijk is wat wordt bedoeld met het vereiste dat een terras op het dak van een hoofdgebouw niet zichtbaar mag zijn vanaf 2 m boven de hoogte van de C.F. Zeilerboulevard, zoals opgenomen in artikel 11, lid 11.3, aanhef en onder a, van de planregels. Voorts is volgens Duinbloem onduidelijk wat wordt bedoeld met de diepte van een strandpaviljoen en zijn de regels met betrekking tot terrassen onduidelijk.

8.1. Ingevolge artikel 11, lid 11.2, van de planregels mag op de voor "Recreatie - Dagrecreatie" aangewezen gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. gebouwen, overkappingen en terrassen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goot- en bouwhoogte; indien geen maatvoeringaanduiding is opgenomen, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 1 bouwlaag;

c. de totale oppervlakte van gebouwen, overkappingen en gebouwde terrassen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingsoppervlakte, indien er geen maximale bebouwingsoppervlakte is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;

d. de diepte van een strandpaviljoen bedraagt ten hoogste 25 m;

Ingevolge lid 11.3, aanhef en onder a, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.2, onder i, van de planregels om ter plaatse van de aanduidingen "horeca tot en met horecacategorie 1" en "specifieke vorm van recreatie - 1" een terras toe te staan op het dak van het hoofdgebouw, met dien verstande dat het terras niet zichtbaar is vanaf 2 m boven de hoogte van de C.F. Zeilerboulevard, Van der Wijckplein en de Parkweg.

8.2. De raad heeft toegelicht dat met het vereiste in artikel 11, lid 11.3, aanhef en onder a, van de planregels wordt bedoeld dat het dakterras niet waarneembaar mag zijn vanaf de dichtstbijzijnde weg. De diepte van een strandpaviljoen bedraagt volgens de raad de afstand tussen de voorzijde en de achterzijde van het strandpaviljoen, in het onderhavige geval 25 m. De breedte van het strandpaviljoen is volgens de raad de gehele breedte, waar zowel het gebouw als het terras deel van uitmaken. Bij een eventueel dakterras is het hoofdgebouw de binnenruimte van het strandpaviljoen, aldus de raad. Anders dan Duinbloem betoogt, bestaat gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de planregels onduidelijk zijn.

8.3. Het door Duinbloem bestreden plandeel voorziet niet in maximale bouw- en goothoogtes, zodat het hier voorziene strandpaviljoen ingevolge artikel 11, lid 11.2, aanhef en onder b, van de planregels maximaal een bouwlaag mag hebben. Duinbloem betoogt terecht dat in het plan niet is geregeld wat de maximale hoogte van een bouwlaag is, zodat bouwhoogte van de strandtent niet is begrensd. De raad stelt evenwel terecht dat niet meerdere verdiepingen kunnen worden gerealiseerd, omdat de strandtent slechts één bouwlaag mag hebben. Voorts dient de strandtent demontabel te zijn en geldt de in artikel 11, lid 11.3, aanhef en onder a, van de planregels opgenomen beperking in hoogte indien een dakterras op het strandpaviljoen wordt gerealiseerd. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen gevaar bestaat dat de strandtent excessief hoog zal worden.

8.4. In hetgeen Duinbloem heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemmingen "Wonen - Duinen" en "Tuin - Duinen" voor het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 7 en de aanduidingen "bouwvlak", "horeca tot en met horecacategorie 1" en "maximaal oppervlakte 250 m²" voor de gronden ten westen van het perceel aan de C.F. Zeilerboulevard 7, strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" voor het perceel aan de [locatie 1], niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], voor het overige, [appellant sub 2], [appellant sub 3], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Duinbloem Beheer B.V., [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] en [appellant sub 8] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013

523.