Uitspraak 201309906/1/A1


Volledige tekst

201309906/1/A1.
Datum uitspraak: 15 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F], allen wonend te Den Hoorn, gemeente Texel, en [appellant G] en A. [appellant H], beiden wonend te Den Burg, gemeente Texel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2013 in zaak nr. 12/2010 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Texel.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2012 heeft het college het verzoek van onder meer [appellant] om handhavend op te treden tegen de aan de Bakkenweg tussen de Westerweg en de Bakkenweg 10 in Den Hoorn aangelegde parkeerplaatsen, afgewezen.

Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college, voor zover thans van belang, het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met het hoger beroep in zaak nr. 201309891/1/A1, ter zitting behandeld op 24 juni 2014, waar [appellant A], vergezeld door [appellant H], [appellant B] en [appellant F], bijgestaan door Mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij], bijgestaan door mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht, gehoord.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:65 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb heropend en het college in zaak nr. 201309891/1/A1 verzocht het correctiebesluit op het op 29 november 2012 genomen projectbesluit, alsmede de publicatie daarvan, aan de Afdeling toe te zenden.

Het college heeft bij brief van 2 juli 2014 aan dit verzoek voldaan.

[appellant] heeft daarop zijn zienswijze gegeven.

Huisman heeft daarop een schriftelijke reactie gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met het hoger beroep in zaak nr. 201309891/1/A1, en de beroepen in zaak nr. 201309926/1/R1 inzake het bestemmingsplan "Buitengebied Texel", opnieuw ter zitting behandeld op 3 december 2014, waar [appellant A], vergezeld door [appellant B] en [appellant F], bijgestaan door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, A.P. Vlas en E.H.D. Lindenbergh, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij], bijgestaan door mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht, gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat de vijf parkeerplaatsen waarop het verzoek om handhaving ziet, zijn aangelegd op gronden waarop ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" de bestemming "Agrarisch gebied klasse 3" rust. Evenmin is in geschil dat de parkeerplaatsen met die bestemming in strijd zijn. Het college was daarom bevoegd om handhavend op te treden.

2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte heeft gevolgd in het standpunt dat voor de overtreding concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert daartoe aan dat de aanvraag om bouwvergunning van [partij] van 26 oktober 2009 ten behoeve van de renovatie van "de Anjahoeve" en het bouwen van een recreatiewoning, waarop het college heeft gewezen ter onderbouwing van het standpunt dat concreet zicht op legalisering bestaat, niet ziet op legalisering van de vijf parkeerplaatsen ten aanzien waarvan hij om handhaving heeft verzocht.

Ook het projectbesluit dat naar aanleiding van deze aanvraag ter inzage is gelegd, ziet volgens [appellant] niet op deze parkeerplaatsen, nu deze niet op de bij dit besluit behorende verbeelding zijn ingetekend.

3.1. De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van belang concreet zicht op legalisering van de overtreding bestond, zodat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van handhavend optreden. Daarbij is van belang dat ten tijde van de besluiten van 21 februari 2012 en 26 juni 2012 Huisman zijn aanvraag om bouwvergunning voor de renovatie van "de Anjahoeve", de nieuwbouw van een recreatiewoning en de legalisering van 5 parkeerplaatsen, alsmede het realiseren van 2 nieuwe, reeds had ingediend en dat het ontwerpprojectbesluit ten behoeve van dit project van 19 december 2011 tot en met 30 januari 2012 ter inzage heeft gelegen.

Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag niet in legalisering van de vijf parkeerplaatsen voorziet en ook het ter inzage gelegde ontwerpprojectbesluit daarop geen betrekking had, wordt niet gevolgd. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen daarover in rechtsoverweging 7.1 van de tussen partijen gewezen uitspraak van de Afdeling van heden, in zaak nr. 201309891/1/A1), is overwogen.

Het betoog faalt.

4. Wat betreft de grief van [appellant], dat de rechtbank zijn beroepsgrond inzake de volgens hem onjuist gekozen locatie van de parkeerplaatsen ten onrechte onbesproken heeft gelaten, wordt overwogen dat die beroepsgrond geen betrekking heeft op het besluit dat in deze procedure ter beoordeling voorligt. Dit betreft het in bezwaar gehandhaafde besluit van het college om af te zien van handhavend op treden tegen de parkeerplaatsen.

Het betoog dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond over de situering van die parkeerplaatsen, slaagt reeds daarom niet.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Hagen w.g. Bolleboom
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015

641.