Uitspraken
De Afdeling bestuursrechtspraak is de hoogste algemene bestuursrechter van het land. In dit onderdeel vindt u alle uitspraken die de Raad van State op zijn website publiceert. Meer informatie over de rechterlijke taak van de Afdeling bestuursrechtspraak vindt u in de rubriek Bestuursrechtspraak.
Toon overzicht van de actuele uitspraken:
Bij brief van 11 november 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant zijn standpunt over een klacht van [appellant] tegen een advocaat kenbaar gemaakt. In deze procedure heeft [appellant] een klacht ingediend over een advocaat bij de deken. Daarover heeft de deken op 11 november 2021 een zogeheten dekenstandpunt ingenomen. Volgens de deken is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de advocaat. De klacht van [appellant] is daarom ongegrond. Daarbij heeft de deken aan [appellant] medegedeeld dat hij de klacht kan voorleggen aan de Raad van Discipline als hij het niet eens is met het dekenstandpunt en dat hij daarvoor een bedrag van € 50,- aan griffierecht moet betalen, zoals in artikel 46e van de Advocatenwet is bepaald. [appellant] heeft tegen het dekenstandpunt bezwaar gemaakt, omdat volgens hem de deken uitgaat van onjuiste feiten. De deken heeft dit bezwaar bij het besluit van 6 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen bezwaar en beroep mogelijk is tegen het dekenstandpunt. De rechtbank heeft dit besluit rechtmatig geacht.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2059
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Rechtsbijstand
Bij besluiten van 16 januari 2020 en 1 december 2020 heeft het Instituut Mijnbouwschade Groningen de aanvragen van wijlen [erflater] en [appellante] om schadevergoeding voor mijnbouwschade afgewezen. [appellante] is eigenaar van de woning en garage aan [locatie] te Oudeschans. De woning is in 1980 gebouwd en de garage is in 1992 herbouwd, nadat deze in 1990 is afgebrand. Op 6 september 2017 heeft [appellante] schade aan de woning als gevolg van mijnbouwactiviteiten gemeld bij het Centrum Veilig Wonen. Het Instituut heeft de aanvragen van [appellante] om vergoeding van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten aan de woning en aan de garage afgewezen. De afwijzingen zijn gehandhaafd in bezwaar. In hoger beroep is in geschil of het Instituut de aanvragen mocht afwijzen, omdat op de schades aan de woning en de garage het bewijsvermoeden uit artikel 6:177a BW niet van toepassing is en [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schades in causaal verband staan tot aardbevingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Verder is in geschil of het Instituut in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2132
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Schadevergoeding
Bij brieven van 21, 23 en 26 juli 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant [appellant] medegedeeld dat het dossier over een klacht tegen een advocaat alleen aan de Raad van Discipline wordt voorgelegd na betaling van € 50,-. In deze procedure heeft [appellant] bij de deken een klacht ingediend tegen een advocaat. Daarover heeft de deken op 21 juli 2021 een zogeheten dekenstandpunt ingenomen. Volgens de deken is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de advocaat. De klacht van [appellant] is daarom ongegrond. Daarbij heeft de deken aan [appellant] medegedeeld dat hij de klacht kan voorleggen aan de Raad van Discipline als hij het niet eens is met het dekenstandpunt en dat hij daarvoor een bedrag van € 50,- aan griffierecht moet betalen, zoals in artikel 46e van de Advocatenwet is bepaald. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de deken het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hem wordt daarmee hem de toegang tot de rechter ontzegd. Daarnaast zijn de kosten voor de behandeling van de klacht door de Raad van Discipline onnodig hoog.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2060
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Rechtsbijstand
Bij brief van 17 augustus 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant een verzoek van [appellant] om hem vrij te stellen van de verplichting om € 50,- griffierecht te betalen niet-ontvankelijk verklaard. Bij datzelfde besluit heeft de deken een verzoek van [appellant] om het vrijstellingsverzoek door te sturen naar de Raad van Discipline afgewezen. In deze procedure heeft [appellant] bij de deken een klacht ingediend tegen een advocaat. Daarover heeft de deken op 21 juli 2021 een zogeheten dekenstandpunt ingenomen. Volgens de deken is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de advocaat. De klacht van [appellant] is daarom ongegrond. Daarbij heeft de deken aan [appellant] medegedeeld dat hij de klacht kan voorleggen aan de Raad van Discipline als hij het niet eens is met het dekenstandpunt en dat hij daarvoor een bedrag van € 50,- aan griffierecht moet betalen, zoals in artikel 46e van de Advocatenwet is bepaald. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Volgens hem wordt daarmee hem de toegang tot de rechter ontzegd.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2061
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Geld
- Rechtsbijstand
Bij besluit van 19 maart 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een steiger op het perceel [locatie] in Wormerveer. Het perceel van [appellant] ligt op het voormalig bedrijventerrein Brokking. Dit voormalige bedrijventerrein is getransformeerd naar een woongebied aan de Zaan. De woningbouwontwikkeling Brokking bestaat uit de deelplannen ‘De Tuin’, ‘De Pijl’ en ‘Het Arsenaal’. Het perceel maakt deel uit van het deelplan ‘De Tuin’. ‘De Tuin’ is omgeven door water. Aan de noordzijde van ‘De Tuin’ ligt de Zaan. Het perceel van [appellant] ligt direct aan en gedeeltelijk in de Zaan. Voor het deel van het perceel met de woning en de tuin van [appellant] geldt het bestemmingsplan "Zaans Pijl" met de bestemming "Woongebied". Voor het deel van het perceel dat in het water ligt, geldt het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Noorderveld" met de bestemming "Water-1". [appellant] wil op dit deel van het perceel een steiger van 18 m bij 2 m aanleggen. Hij heeft daarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd. Het college heeft de gevraagde vergunning geweigerd.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2121
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Bouwen
Bij brief van 19 augustus 2022 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg [appellant] in de gelegenheid gesteld om zijn oplegger, die werd bewaard op het depot van de provincie Limburg in Sittard, daar op te halen. In deze brief werd ook aangegeven waarom deze oplegger in opdracht van de provincie daarheen was weggesleept. Het college heeft verder - aanvullend - aangeboden de oplegger te verplaatsen naar het (woon- of bedrijfs)adres van [appellant]. Daarnaast heeft het college in deze brief aangegeven dat de oplegger zou worden getaxeerd en vernietigd en dat de getaxeerde waarde van de oplegger aan [appellant] zou worden vergoed met aftrek van de eventuele kosten indien [appellant] van het aanbod geen gebruik maakt. De oplegger van [appellant] stond geparkeerd langs de provinciale weg N271 bij Milsbeek. De oplegger heeft in de avond van 11 mei 2021 in brand gestaan. Op 11 mei 2021 heeft de politie Limburg dat incident gemeld bij het Centraal Meldpunt Vrachtautoberging. In het kader van het Incident Management is aan een bergingsbedrijf de opdracht gegeven de oplegger weg te slepen en naar een depot te brengen.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2140
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Hoger Beroep - Overige
Bij besluit van 3 mei 2021 heeft het bestuur van de raad voor rechtsbijstand de aanvraag van [appellante] om de toevoeging met kenmerk 3LE2770 afgewezen. [appellante] heeft de toevoeging met kenmerk 3LE2770 aangevraagd voor een beroepsprocedure tegen de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor een civiele procedure met kenmerk 3KU1538. [appellante] heeft in die civiele procedure een schadevergoeding van € 70.000,00 gevorderd van de verhuurder van het pand waarin haar brasserie gehuisvest was. De raad heeft de aanvraag om de toevoeging met kenmerk 3KU1538 bij besluit van 6 augustus 2020 afgewezen omdat het een bedrijfsmatig rechtsbelang betreft en de uitzonderingen van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, 1o en 2o, van de Wrb niet van toepassing zijn. Bij uitspraak van 21 april 2021 (in zaak nr. 20/6054) heeft de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil is dat sprake is van een bedrijfsmatig rechtsbelang en geoordeeld dat de raad zijn besluit van 6 augustus 2020 onvoldoende heeft gemotiveerd wat betreft de uitzondering onder 1o (hierna: de uitspraak van 21 april 2021). Daarna heeft de raad bij besluit van 7 juni 2021 alsnog de toevoeging met kenmerk 3KU1538 verleend.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2120
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Rechtsbijstand
Bij besluit van 23 augustus 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het Nederlanderschap van [appellant] ingetrokken. Op 27 maart 2008 is ten behoeve van [appellant] een machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd met als doel "verblijf bij partner". [appellant] heeft een Nigeriaans paspoort overgelegd op naam van [voornaam] [appellant], geboren op [geboortedatum] 1982 in Nigeria. Bij een besluit van 1 juli 2008 heeft de staatssecretaris aan [appellant] een verblijfsvergunning regulier verleend. [appellant] heeft op 15 juni 2011 een verzoek om verlening van het Nederlanderschap ingediend. Hij heeft daarbij verklaard dat hij alle gegevens naar waarheid heeft verstrekt en geen voor de beoordeling van het verzoek relevante gegevens heeft verzwegen. Ook heeft hij verklaard dat hij zich ervan bewust is dat het verstrekken van onjuiste gegevens of het verzwijgen van een relevant gegeven ertoe kan leiden dat de Nederlandse nationaliteit wordt ingetrokken, zelfs als dit tot staatloosheid leidt. Bij een Koninklijk Besluit van 7 februari 2012 is het Nederlanderschap verleend aan [appellant].
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2126
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Nederlanderschap
Bij brief van 25 mei 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten Gelderland gereageerd op een verzoek van [appellant] om het verzoek om vrijstelling van een betalingsverplichting door te sturen naar de Raad van Discipline. Bij besluit van 6 juli 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten Gelderland het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Een hoger beroep wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard als betaling van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op het moeten betalen van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2137
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Geld
Bij besluit van 15 oktober 2021 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming verleend aan maatschap [vergunninghouder] voor de wijziging van een geitenmelkveehouderij aan de [locatie] in Sibrandahûs. Op 15 oktober 2021 heeft het college een natuurvergunning verleend aan maatschap [maatschap] voor het houden van geiten, zoogkoeien en jongvee. In overwegingen 6 tot en met 6.3 komt de rechtbank tot het oordeel dat het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a van de Awb) in de weg staat aan vernietiging van de natuurvergunning. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Waddenzee" ligt op ongeveer 7,8 km van de woning van [appellant]. Hierdoor is volgens de rechtbank het belang van [appellant], dat is gelegen in het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving, onvoldoende verweven met de belangen die de Wnb beoogt te beschermen. [appellant] betoogt dat zijn belangen voldoende verweven zijn met het algemeen belang, omdat hij een gebruiker is van de Waddenzee en vaak bij de Waddenzee is voor wandelingen en regelmatig naar de Waddeneilanden gaat.
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2148
- Datum uitspraak
- 22 mei 2024
- Hoger beroep
- Natuurbescherming
- Vee e.a. dieren