Uitspraak 202005052/1/V2


Volledige tekst

202005052/1/V2.
Datum uitspraak: 15 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 september 2020 in zaak nr. NL20.7633 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2020, aangevuld bij brief van 15 juli 2020, heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.

Bij uitspraak van 8 september 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdeling en de staatssecretaris zich nader uitgelaten.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met de zaken ECLI:NL:RVS:2021:2792 en ECLI:NL:RVS:2021:2794 ter zitting behandeld op 8 juli 2021, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.L. Schuitemaker en mr. F.S. Schoot, zijn verschenen.

Bij brief van 15 november 2021 heeft de vreemdeling verzocht om heropening van het onderzoek.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 11 april 2019 heeft het leger van Soedan een staatsgreep gepleegd en de regering van Omar Al-Bashir (hierna: Al-Bashir) afgezet. Het land werd vanaf dat moment tijdelijk geregeerd door een militaire regering, de Transitional Military Council (TMC). Op 17 augustus 2019 heeft het leger met verschillende vakbonden, politieke oppositiepartijen en gewapende oppositiebewegingen een constitutioneel akkoord gesloten, waarmee een coalitieregering in het leven is geroepen. Deze regering, die in deze uitspraak verder ‘de transitieregering’ genoemd zal worden, bestaat uit een civiele tak en een militaire tak. In het constitutioneel akkoord is opgenomen dat de transitieregering aan de macht zal blijven tot in 2022 algemene verkiezingen zullen worden gehouden in Soedan. Deze uitspraak gaat over de risico's bij terugkeer voor Soedanese vreemdelingen die, zoals de vreemdeling in deze zaak, in Nederland hebben deelgenomen aan demonstraties gericht tegen de Soedanese machthebbers in het licht van de situatie onder de transitieregering in dat land. Vreemdelingen die in Nederland of in Soedan aan dergelijke activiteiten hebben deelgenomen zullen in deze uitspraak ‘politieke activisten’ genoemd worden.

1.1.    De volgende feiten en omstandigheden zijn tussen partijen niet in geschil. De vreemdeling, die sinds 2001 in Nederland verblijft, heeft sinds 2013 in Nederland deelgenomen aan verschillende demonstraties tegen de toenmalige regering van Al-Bashir. Deze demonstraties vonden onder andere plaats bij de Soedanese ambassade. In 2016 is hij lid geworden van de Nederlandse tak van de National Umma Party (NUP), een Soedanese politieke partij die onder de regering van Al-Bashir tot de oppositie behoorde. Ook is de vreemdeling aangesloten bij het Sudanese Democratic Forum (SDF), een in Nederland actief politiek-activistisch platform. Na de afzetting van de regering van Al-Bashir heeft de vreemdeling deelgenomen aan demonstraties bij de Soedanese ambassade tegen de transitieregering. Hij heeft daarbij onder meer gedemonstreerd vóór de strafrechtelijke vervolging van Mohamed Hamdan Dagalo, beter bekend als ‘Hemedti’, één van de leiders van de militaire tak van de transitieregering. De Soedanese ambassade is op de hoogte van voornoemde activiteiten van de vreemdeling en van zijn lidmaatschap van de NUP.

1.2.    De vreemdeling betoogt onder verwijzing naar verschillende bronnen dat hij door de onder 1.1 genoemde activiteiten bij terugkeer naar Soedan, ondanks de machtswisseling, nog steeds een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat risico’s voor terugkeerders onder de transitieregering weliswaar niet zijn uitgesloten, maar sinds de machtswisseling sterk zijn verminderd. De individuele situatie van de vreemdeling is volgens de staatssecretaris onvoldoende om in zijn geval een dergelijk risico aannemelijk te achten.

1.3.    De rechtbank heeft het besluit van 20 maart 2020 vernietigd, omdat de staatssecretaris zijn hierboven genoemde standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd aan de hand van bronnen over de situatie in Soedan na de afzetting van Al-Bashir. Zij heeft de rechtsgevolgen van het besluit echter in stand gelaten, omdat de staatssecretaris bij brief van 15 juli 2020 alsnog het besluit van een deugdelijke motivering heeft voorzien. Tegen dit oordeel van de rechtbank komt de vreemdeling op in hoger beroep.

1.4.    De Afdeling zal bij de beoordeling van het hoger beroep, behalve de door de partijen in deze zaak ingeroepen bronnen, ook de bronnen betrekken waarnaar de vreemdelingen in de andere - gelijktijdig met deze zaak - ter zitting behandelde zaken hebben verwezen, evenals bronnen die dateren van na de aangevallen uitspraak. Dit doet zij omwille van de rechtsontwikkeling, de rechtszekerheid en de actualiteitswaarde van de uitspraak voor de behandeling van asielzaken van vreemdelingen die zich beroepen op het actuele terugkeerrisico in Soedan. Deze toetsing beperkt zich, gelet op de artikelen 8:65, eerste lid, en 8:69, eerste lid, van de Awb, tot het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting bij de Afdeling op 8 juli 2021 (vergelijk r.o. 3.1 van de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200).

Grieven

2.       Wat de vreemdeling in zijn eerste grief aanvoert, over het betrekken door de rechtbank van de aanvullende motivering van het besluit zoals uiteengezet in de brief van de staatssecretaris van 15 juli 2020, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       In de tweede en vijfde grief, in samenhang bezien, klaagt de vreemdeling als volgt. De rechtbank heeft bij haar beslissing om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten overwogen dat uit de door de vreemdeling overgelegde stukken blijkt dat het in Soedan onrustig is. Zij heeft echter overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij door zijn lidmaatschap van de NUP en zijn verdere activiteiten in Nederland in de negatieve aandacht van de Soedanese autoriteiten staat. Daarom heeft de vreemdeling evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt. De vreemdeling stelt in zijn grieven dat hij dit wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt, en betoogt onder verwijzing naar verschillende door hem ingebrachte bronnen dat - anders dan de staatssecretaris stelt - het aantreden van de Soedanese transitieregering slechts een cosmetische verandering is. Politieke activisten worden nog steeds opgepakt, vastgezet en gemarteld of verdwijnen door toedoen van de Soedanese veiligheidsdiensten, aldus de vreemdeling.

Juridisch kader

3.1.    De Afdeling is met partijen van oordeel dat de algemene situatie in Soedan onder de transitieregering niet zodanig is dat een vreemdeling reeds op grond daarvan een gegronde vrees op vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar dat land (zie het arrest van het EHRM van 2 juni 2020, S.A. t. Nederland (ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD004977315), punt 65). In die situatie is het aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij behoort tot een groep die systematisch een reëel risico loopt als hierboven bedoeld, dan wel dat hij op individuele gronden in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Anderzijds rust op de staatssecretaris de plicht om zijn besluit op de asielaanvraag zorgvuldig voor te bereiden en van een deugdelijke motivering te voorzien (artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb). In een geval als dit, waarin de staatssecretaris de oppositionele activiteiten van de vreemdeling geloofwaardig acht, is onderwerp van toetsing of hij op deugdelijke wijze heeft beoordeeld of deze activiteiten kwalificeren als rechtsgrond voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2666, r.o. 1.1). Uit voormelde motiveringsplicht, en uit de in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 neergelegde samenwerkingsplicht, vloeit voort dat de staatssecretaris gehouden kan zijn om in voorkomend geval nader onderzoek te verrichten naar de situatie in een land van herkomst (vergelijk onder meer de uitspraken van 9 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1914, r.o. 3.3 en van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057, r.o. 2.2).

3.2.    Omdat de asielaanvraag van de vreemdeling in deze zaak, net als die van de vreemdelingen in de gelijktijdig op de zitting behandelde zaken, is gebaseerd op de vrees voor represailles van de transitieregering zodra zij terugkeren naar Soedan, zal hierna eerst worden ingegaan op de houding van de transitieregering ten opzichte van politieke activisten in het algemeen. Daarna zal worden ingegaan op de rol die de Soedanese veiligheidsdiensten spelen bij het onderdrukken van politieke oppositie.

Houding van de transitieregering ten opzichte van politieke activisten

4.       De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke reactie onder meer verwezen naar het algemeen ambtsbericht Soedan van maart 2021, dat zich uitstrekt over de periode september 2019 tot en met januari 2021 (hierna: het ambtsbericht van 2021). Daaruit volgt dat er sinds de machtswisseling in Soedan meer ruimte is ontstaan voor vreedzame demonstraties en voor burgers om kritiek te leveren op de regering en dat de civiele tak van de transitieregering daartegen geen actie onderneemt. Wel kunnen personen die zich in het buitenland kritisch uitlaten over de transitieregering bij terugkeer problemen ondervinden van individuen die gelieerd zijn aan het voormalige regime van Al-Bashir. Kritiek op de militaire tak van de transitieregering kan ook leiden tot acties, zoals bedreigingen of strafrechtelijke vervolging wegens belediging. Ook blijkt uit het ambtsbericht van 2021 dat de transitieregering met excessief en soms dodelijk geweld optreedt tegen politieke activisten die aan demonstraties of verzetsacties deelnemen. Deze acties worden met name uitgevoerd door de Rapid Support Forces (RSF), een autonoom legeronderdeel dat deel uitmaakt van de militaire tak van de regering, en waarvan Hemedti de commandant is. Volgens het ambtsbericht van 2021 waren er eind 2020 verschillende berichten van illegale arrestaties, detentie en marteling van politieke activisten door de RSF. Daarmee bevestigt het ambtsbericht het beeld dat wordt geschetst in eerdere, door de vreemdelingen ingeroepen bronnen, zoals het Human Rights Watch Report 2020 inzake Soedan, een bericht van Amnesty International van 14 juli 2020, en een bericht van The African Center for Justice and Peace Studies van 14 mei 2020. Verschillende door de vreemdeling overgelegde bronnen, waaronder een opinie van Soedan-deskundige Eric Reeves van 17 mei 2020, onderstrepen ook de directe betrokkenheid van de RSF bij ernstige mensenrechtenschendingen onder Al-Bashir, waaronder de genocide in Darfur, en de leidende rol die Hemedti daarin als commandant had. Reeves uit in dat verband zijn zorgen over de centrale rol van Hemedti binnen de transitieregering en benoemt dat het geheel onduidelijk is bij welke tak van de regering nu de daadwerkelijke macht ligt. Het ambtsbericht van 2021 vermeldt dat de militaire tak veel macht binnen de transitieregering heeft en dat de coalitie vanwege onderlinge spanningen met de civiele tak fragiel is. De staatssecretaris heeft daarover ter zitting opgemerkt dat niet is gebleken dat Hemedti nu de transitieregering probeert te frustreren, maar heeft evenzeer erkend dat niet uitgesloten is dat kritiek op Hemedti kan leiden tot represailles.

4.1.    In conclusie komt uit de door partijen overgelegde bronnen geen eenduidig beeld naar voren over de houding van de transitieregering ten opzichte van politieke activisten. Hoewel er positieve signalen zijn dat met name de civiele tak van de transitieregering hervormingen op het gebied van politieke vrijheden steunt, zijn er evenzeer indicaties dat ernstige mensenrechtenschendingen jegens politieke activisten nog steeds plaatsvinden en dat de militaire tak nog steeds het leger aanstuurt om met geweld tegen hen op te treden, met name als deze politieke activisten kritisch zijn over de militaire tak. Gelet ook op de onduidelijke machtsverhoudingen in de transitieregering is niet duidelijk of en in welke mate de civiele tak invloed uitoefent op deze praktijken.

De actuele status van de Soedanese veiligheidsdiensten

5.       Onder de regering van Al-Bashir was de Soedanese veiligheidsdienst, de National Intelligence and Security Service (NISS), verantwoordelijk voor het ondervragen van terugkerende Soedanezen op het vliegveld van Khartoum. Dit blijkt uit door de vreemdeling ingeroepen bronnen, waaronder het algemeen ambtsbericht inzake Soedan van oktober 2019, een rapport van Amnesty International ‘Risico’s bij gedwongen terugkeer naar Soedan’ van 31 maart 2019, en artikelen uit NRC Handelsblad van 22 januari 2021 en van 31 mei 2021. De NISS heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan het detineren, martelen en laten verdwijnen van Soedanese politieke activisten die tegen de regering van Al-Bashir waren. Uit deze bronnen volgt verder dat onder Al-Bashir leden van de NISS werkzaam waren op ambassades en consulaten, waaronder de Soedanese ambassade in Nederland die de politieke activiteiten van de Soedanese diaspora in de gaten hielden. De NISS gebruikte deze informatie om terugkerende Soedanezen die zich tegen de regering hadden uitgesproken te identificeren en op het vliegveld van Khartoum te arresteren.

5.1.    Volgens het door de vreemdeling ingebrachte rapport van Human Rights Watch van 26 juni 2019 is na de machtswisseling de repressie die door de NISS werd uitgevoerd in de praktijk niet gestopt, maar wordt deze voortgezet door (met name) de RSF. De staatssecretaris heeft er onder verwijzing naar het ambtsbericht van 2021 op gewezen dat de operationele tak van de NISS in juli 2019 is opgeheven, en dat haar taken, waaronder de controles op het vliegveld van Khartoum, zijn overgenomen door de General Intelligence Service (GIS). Hoewel uit het ambtsbericht van 2021 volgt dat de GIS niet dezelfde bevoegdheden heeft als de NISS had onder Al-Bashir, volgt uit het door de vreemdeling overgelegde rapport van de UK Home Office Border Agency van mei 2021 dat onduidelijk is of in de praktijk de bevoegdheden van de GIS daadwerkelijk zijn ingeperkt. Uit door de vreemdeling overgelegde Soedanese nieuwsartikelen van 24 en 25 april 2021 volgt dat de transitieregering een wetsvoorstel heeft opgesteld dat de veiligheidsdiensten weer dezelfde bevoegdheden van arrestatie en detentie toekent als onder Al-Bashir. Het ambtsbericht van 2021 vermeldt tot slot dat niet duidelijk is of de omstandigheden op het vliegveld van Khartoum zijn veranderd en evenmin of het optreden van de GIS op het vliegveld afwijkt van dat van de NISS in het verleden.

5.2.    De staatssecretaris heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de United Kingdom Upper Tribunal van 1 september 2020 gesteld dat er geen actueel bewijs is dat de GIS terugkerende Soedanezen heeft blootgesteld aan ernstige mishandeling. De Afdeling constateert dat er in feite vrijwel geen bronnen of onderzoeken beschikbaar zijn die de huidige situatie rondom terugkeer beschrijven. Daar heeft de vreemdeling ter zitting ook op gewezen. Ook het ambtsbericht van 2021 bevestigt dat er een gebrek is aan onderzoek naar de omstandigheden rondom terugkeer en dat, hoewel meldingen van ernstige misstanden in de verslagperiode niet of nauwelijks werden gesignaleerd, dit niet wil zeggen dat terugkeerders geen problemen kunnen ondervinden. Daar komt bij dat de laatste gedwongen uitzetting naar Soedan volgens door de staatssecretaris overgelegde gegevens plaatsvond in januari 2019, dus nog vóór het aantreden van de transitieregering. Weliswaar heeft de staatssecretaris erop gewezen dat er vanuit Nederland verschillende Soedanezen vrijwillig zijn teruggekeerd na het aantreden van de transitieregering, maar niet is gesteld en onderbouwd dat deze personen politieke activisten waren, zoals in deze zaak het geval is. Datzelfde geldt voor de door de staatssecretaris aangehaalde voorbeelden van vrijwillige of gedwongen terugkeer van Soedanese vreemdelingen vanuit Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Het ambtsbericht van 2021 noemt wel een geval van een uit Frankrijk teruggekeerde Soedanees die bij terugkeer is gearresteerd, gedetineerd en vervolgens is verdwenen. Overigens blijkt uit dit ambtsbericht dat openbare cijfers over gedwongen en vrijwillige terugkeer vanuit andere landen ontbreken.

5.3.    Over de monitoring van de diaspora door de veiligheidsdiensten op ambassades vermeldt het ambtsbericht van 2021 dat het onduidelijk is of dit nog steeds plaatsvindt, en zo ja, of er nog iets met de verzamelde informatie wordt gedaan. Verder staat vermeld dat veel van de voormalige medewerkers van de NISS die werkzaam waren op de ambassades niet zijn vervangen of opnieuw zijn aangesteld, en dat het waarschijnlijk is dat deze medewerkers nog steeds informatie verzamelen.

5.4.    In conclusie scheppen de door partijen overgelegde bronnen ook geen eenduidig beeld van de actuele status van de Soedanese veiligheidsdiensten, wat hun rol en bevoegdheden zijn bij de uitvoering van politieke repressie, en met name welk risico een terugkerend politiek activist loopt indien hij als zodanig door de veiligheidsdiensten wordt herkend. Gelet op de onder 5. genoemde praktijken van monitoring, detenties en marteling door de veiligheidsdiensten in de tijd onder Al-Bashir en het gebrek aan bronnen over de actuele situatie, geeft de overlegde informatie in ieder geval onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat die praktijken onder de transitieregering zijn gestopt.

Heeft de staatssecretaris zijn standpunt deugdelijk gemotiveerd?

5.5.    Uit het voorgaande volgt dat met betrekking tot de vraag of de transitieregering en meer in het bijzonder de veiligheidsdiensten een actuele dreiging vormen voor terugkerende politieke activisten, de door partijen overgelegde bronnen verschillende richtingen op wijzen. Bovenal valt op dat er een gebrek aan duidelijke informatie is rondom omstandigheden die van belang zijn om het terugkeerrisico voor politieke activisten als de vreemdeling te duiden. Dit geldt voor de wijze waarop de veiligheidsdiensten optreden, welke bevoegdheden zij hebben, en in welke mate zij in het buitenland nog steeds de diaspora monitoren. Evenzeer blijft onduidelijk wat de houding van de militaire tak van de transitieregering is ten opzichte van politieke activisten die in het buitenland kritiek op de militaire tak hebben geleverd, en in hoeverre dat zich vertaalt in een risico bij terugkeer.

5.6.    Door deze onduidelijkheden kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat de vreemdeling voldoende heeft overgelegd om een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aannemelijk te maken. Echter heeft hij met de door hem overgelegde bronnen dusdanige twijfel gezaaid over het standpunt van de staatssecretaris over de situatie in Soedan, dat het gelet op de samenwerkingsplicht aan de staatssecretaris is om deze twijfel weg te nemen (zie het onder 3.1 geschetste kader en vergelijk bijvoorbeeld ook de uitspraken van 5 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3201, van 15 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3268 en van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:632, r.o. 4.2.). Zoals blijkt uit het voorgaande, is de staatssecretaris in zijn schriftelijke reactie en ter zitting daar onvoldoende in geslaagd. De Afdeling komt dan ook tot het oordeel dat de staatssecretaris zich zonder nader onderzoek naar de situatie in Soedan niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aannemelijk heeft gemaakt.

5.7.    De grieven slagen.

Gelijkheidsbeginsel

6.       In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Hij heeft in beroep namelijk gewezen op een andere zaak van een Soedanese vreemdeling die ook deelnam aan demonstraties bij de Soedanese ambassade aan wie de staatssecretaris wel een verblijfsvergunning asiel heeft verleend.

6.1.    De staatssecretaris heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen gewezen op de omstandigheden dat in de aangehaalde zaak de fundamentele politieke overtuiging van de desbetreffende vreemdeling geloofwaardig is geacht, dat deze vreemdeling een leidende rol aannam binnen de protesten en dat deze vreemdeling lid was van de Sudanese Democratic Forum (SDF). Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan deze motivering zonder nadere toelichting niet gevolgd worden. De vreemdeling heeft namelijk met stukken onderbouwd aangevoerd dat ook hij lid is van de SDF. Verder is niet in geschil dat de vreemdeling al jarenlang deelneemt aan demonstraties in Nederland en dat de Soedanese autoriteiten op de hoogte zijn van zijn activiteiten. Daar komt bij dat in het licht van de hiervoor onder 5.5. gesignaleerde onduidelijkheden ook niet duidelijk is of de door de staatssecretaris aangegeven verschillen relevant zijn voor de inschatting van de risico’s bij terugkeer. De staatssecretaris zal, als hij zijn standpunt handhaaft, ook dit nader moeten motiveren in een nieuw besluit.

6.2.    De grief slaagt.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 20 maart 2020 in stand zijn gelaten. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag en, als hij zijn standpunt handhaaft, dit nader moeten motiveren aan de hand van onderzoek naar de actuele situatie in Soedan. Daarbij zal hij ook de ontwikkelingen moeten betrekken die zich na de sluiting van het onderzoek in deze zaak hebben voorgedaan. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om het verzoek van de vreemdeling om heropening van het onderzoek toe te wijzen. Omdat de staatssecretaris eerst nader onderzoek zal moeten doen, komt de Afdeling niet toe aan een verdere beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling. De staatssecretaris moet de proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 september 2020 in zaak nr. NL20.7633 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 maart 2020 in stand zijn gelaten;

III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.870,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

363-936