Uitspraak 202001510/1/V2


Volledige tekst

202001510/1/V2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 4 februari 2020 in zaak nr. NL19.12862 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.

Bij uitspraak van 4 februari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder b, van de Vw 2000 te verlenen, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. U.H. Hansma, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.     De vreemdeling komt uit Sierra Leone. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en daarom bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Maar hij kan door zijn psychische aandoening niet worden gehoord over zijn asielmotieven. De staatssecretaris heeft het asielrelaas ongeloofwaardig geacht en vindt dat de vreemdeling kan terugkeren naar Sierra Leone, omdat hij zijn homoseksuele gerichtheid en de manier waarop hij die in Nederland heeft geuit volgens hem niet heeft onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. Tegen dat oordeel heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Deze uitspraak gaat daarover en dus over het onderzoeken en beoordelen van een asielaanvraag als een vreemdeling zelf niet of niet goed in staat is aan het onderzoek naar de onderbouwing van die aanvraag mee te werken.

2.    De staatssecretaris klaagt in het eerste deel van de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet van de vreemdeling mocht verwachten dat hij meer informatie aanleverde. Hij voert hiertoe aan dat het uitgangspunt bij de beoordeling van asielaanvragen is dat het aan een vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat de vreemdeling niet nader kan worden gehoord over zijn gestelde homoseksuele gerichtheid maakt niet dat moet worden afgeweken van dit uitgangspunt. Er is geen rechtsregel die hem daartoe dwingt. De staatssecretaris merkt daarbij op dat hij redelijke inspanningen heeft verricht om de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zijn gestelde homoseksuele gerichtheid op een andere manier aannemelijk te maken.

2.1    De staatssecretaris betoogt terecht dat uit artikel 14, derde lid, van de Procedurerichtlijn, geïmplementeerd in de artikelen 3.112 en 3.113 van het Vb 2000, volgt dat de omstandigheid dat een vreemdeling blijvend niet kan worden gehoord, op zichzelf niet in de weg staat aan het beslissen op een verzoek om internationale bescherming. Het uitgangspunt blijft dat het aan een vreemdeling is om zijn asielrelaas, en de elementen daarin zoals een bepaalde seksuele gerichtheid, aannemelijk te maken (zie artikel 31, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, waarin artikel 4, eerste lid, eerste zin, van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd en de paragrafen 195, 196 en 197 van het UNHCR Handbook). Daarbij zijn de verklaringen van een vreemdeling het uitgangspunt bij het onderzoek en de beoordeling van een asielaanvraag, maar er zijn ook andere manieren om asielmotieven aannemelijk te maken of een aanvraag te onderzoeken en te beoordelen (zie de arresten van het Hof van Justitie van 4 oktober 2018, Bahtiyar Fathi, ECLI:EU:C:2018:803, punten 84 t/m 87, en van 2 december 2014, A, B, en C, EU:C:2014:2406, punten 49 en 50, en vgl. de uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630, en van 20 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2420).

2.2    Er zijn ook situaties waarin het juist aan de staatssecretaris is om nader onderzoek naar een asielaanvraag te doen, in plaats van aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Dat is bijvoorbeeld het geval als van de vreemdeling redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij (een element van) zijn asielrelaas staaft (vgl. de uitspraak van 5 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3201 en de uitspraak van 9 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1914). De staatssecretaris moet, nadat een asielaanvraag is gedaan, nagaan of een vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen voor het onderzoek naar die aanvraag behoeft. Als dit het geval is, maar enige vorm van horen mogelijk is, moet de staatssecretaris gedurende het onderzoek passende steun bieden (zie artikel 3.108b van het Vb 2000 en Werkinstructie 2015/8).

2.3    In gevallen waarin de vreemdeling blijvend niet kan worden gehoord, biedt Werkinstructie 2010/13, paragraaf 4, de mogelijkheid gebruik te maken van alternatieve vormen van informatievergaring (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3234). Dit beleid vormt, via artikel 3:2 van de Awb, een uitwerking van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn (zie ook de paragrafen 207, 210 en 212 van het UNHCR Handbook). In paragraaf 4 van de werkinstructie staat dat bijvoorbeeld een behandelaar, Vluchtelingenwerk of een vertrouwenspersoon van de vreemdeling informatie over de asielmotieven van de vreemdeling kan verstrekken. Ook kan de staatssecretaris informatie verkrijgen via een individueel onderzoek bij de minister van Buitenlandse Zaken.

2.4     Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, heeft de staatssecretaris terecht als uitgangspunt genomen dat het in de eerste plaats aan een vreemdeling is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in dit geval niet zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij de gestelde homoseksuele gerichtheid en de daarmee samenhangende vrees ongeloofwaardig acht. Uit het dossier blijkt namelijk dat de vreemdeling een psychische aandoening heeft en daardoor blijvend niet kan worden gehoord. Verder blijkt uit het dossier dat de vreemdeling niet in staat is op andere manieren aan het onderzoek bij te dragen of zelfs maar zijn gemachtigde in staat te stellen dit te doen. Dit onvermogen bij de vreemdeling betekent dat de staatssecretaris niet kon volstaan met het aanbod aan de vreemdeling in zijn brief van 25 oktober 2018 om zijn asielrelaas via alternatieve vormen van informatievergaring aannemelijk te maken, zoals via het horen van eventuele partners of derden. De staatssecretaris had, met inachtneming van de psychische aandoening van de vreemdeling en zijn onvermogen zijn relaas toe te lichten en zijn aanvraag te onderbouwen, onderzoek moeten doen naar andere, passende vormen van informatievergaring. Hij had bijvoorbeeld het Bureau Medische Advisering kunnen inschakelen om samen met de vreemdeling de asielmotieven en de voor de beoordeling daarvan relevante gegevens te achterhalen (vgl. de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3234). Door dit na te laten heeft de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij de redelijke inspanningen heeft gedaan die in dit geval van hem gevraagd werden.

2.3    Dit deel van de grief faalt.

3.    In het tweede deel van de grief klaagt de staatssecretaris tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de vreemdeling zich bij terugkeer in het land van herkomst zal uiten op een manier waardoor hij een reëel risico loopt op ernstige schade. De staatssecretaris heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de vreemdeling zich bij terugkeer zal uiten op een manier waardoor hij een reëel risico loopt op ernstige schade, maar hij heeft daarbij niet beoordeeld welk risico de vreemdeling loopt, er van uitgaande dat hij zich in zijn land van herkomst op dezelfde manier zal gedragen als hij in Nederland deed. Verder heeft hij de situatie voor homoseksuelen in Sierra Leone in het geheel niet betrokken bij zijn beoordeling of het aannemelijk is dat de vreemdeling een reëel risico loopt op ernstige schade. De staatssecretaris heeft zijn standpunt alleen al daarom niet deugdelijk gemotiveerd.

3.1    Dit deel van de grief faalt ook.

4.    De staatssecretaris klaagt in het derde deel van de grief echter terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nader onderzoek naar de aanvraag niet mogelijk is en dat hij alleen al daarom aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 moet verlenen.

4.1    Dit deel van de grief slaagt.

5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en voor zover zij de staatssecretaris heeft opgedragen aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder b, van de Vw 2000 te verlenen. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris moet met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de aanvraag beslissen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 4 februari 2020 in zaak nr. NL19.12862, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en zij de staatssecretaris heeft opgedragen aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 te verlenen;

III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;

IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck, en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Prins
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020

572-939.