Uitspraak 201106108/1/A3


Volledige tekst

201106108/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011 in zaak nr. 10/4240 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Leiden,

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft de minister een aanvraag van [wederpartij] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers en plaatsing op de zogenoemde uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard), Nederlands-Arabisch (Irakees), Nederlands-Arabisch (Palestijns-Jordaans), Nederlands-Koerdisch (Kermandji) en Nederlands-Koerdisch (Bahdini) afgewezen.

Bij besluit van 10 september 2009 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 april 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 september 2009 vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol) heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan dat een staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.

Ingevolge het tweede lid is de minister verantwoordelijk voor het register en kan de minister een bewerker aanwijzen.

Ingevolge het derde lid kan de minister een lijst houden waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of de doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal. De minister kan een instelling aanwijzen die deze lijst bijhoudt.

Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:

- attitude van een tolk voor de tolk;

- attitude van een vertaler voor de vertaler;

- integriteit;

- taalvaardigheid in de brontaal;

- taalvaardigheid in de doeltaal;

- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;

- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;

- tolkvaardigheid voor de tolk;

- vertaalvaardigheid voor de vertaler.

Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.

Ingevolge artikel 37, aanhef en onder b, zijn de artikelen 3 en 5, aanhef en onder a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijke kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:

a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:

1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;

2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of

3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;

b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.

Ingevolge het tweede lid kan de minister onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.

Ingevolge het derde lid wordt een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de Wbtv van toepassing is, ingeschreven in het register.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Regeling) van 24 december 2008 (Stcrt. 2008, 250) heeft de minister de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aangewezen als de instelling die het register bewerkt, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wbtv.

Ingevolge het tweede lid heeft de minister de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aangewezen als de instelling die de lijst bijhoudt, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wbtv (hierna: de uitwijklijst).

De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld.

Volgens artikel 2 kan een tolk of vertaler, indien hij/zij niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, worden ingeschreven in het register na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de desbetreffende talencombinatie dan wel vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de raad voor rechtsbijstand vast te stellen dan wel vastgestelde kader voor toetsen.

Volgens artikel 3 kan de raad voor rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers indien voor een vaardigheid of talencombinatie dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is.

Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:

• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en

• te beschikken over taalvaardigheid in de desbetreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en

• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de desbetreffende vaardigheid en talencombinatie dan wel vertaalrichting en

• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.

Volgens artikel 4 neemt de raad voor rechtsbijstand een besluit op het verzoek tot inschrijving nadat de Commissie beëdigde tolken en vertalers advies heeft uitgebracht.

De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot plaatsing op de uitwijklijst het Besluit uitwijklijst Wbtv (Scrt. 2009, 102; hierna: het Besluit uitwijklijst) vastgesteld.

Volgens artikel 1, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de Raad voor Rechtsbijstand, indien hij een verzoek van een tolk of vertaler om te worden ingeschreven in het Register voor beëdigde tolken en vertalers afwijst, de tolk of vertaler voor de desbetreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) plaatsen op de uitwijklijst indien:

- in de desbetreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) geen door de raad voor rechtsbijstand erkende toets kan worden afgelegd;

- en de tolk of vertaler aantoonbaar beschikt over:

o aantoonbaar mbo-denk/werkniveau;

o en taalcompetenties in bron- en doeltaal op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen;

o en relevante werkervaring als tolk onderscheidenlijk vertaler;

- en de tolk of vertaler minimaal 8 punten scoort op de competentiematrix die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.

2. De minister heeft zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit op het standpunt gesteld dat [wederpartij] niet op grond van de overgangsregeling van artikel 37 van de Wbtv noch op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbtv in het register kan worden ingeschreven. Voorts heeft hij bezien of [wederpartij] anderszins heeft aangetoond te voldoen aan de wettelijke competenties als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv. In dat verband heeft hij gesteld dat voor de betrokken talen geen toetsen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit inschrijving beschikbaar zijn. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat de aanvraag van [wederpartij] voor te leggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers als bedoeld in artikel 3 van het Besluit inschrijving, omdat [wederpartij] niet heeft aangetoond te beschikken over taalvaardigheid op hbo-niveau in de betrokken talencombinaties en evenmin heeft aangetoond scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen. [wederpartij] voldoet daarom niet aan de vereisten voor inschrijving in het register, aldus de minister. Voorts heeft de minister geweigerd [wederpartij] op de uitwijklijst te plaatsen, omdat hij niet heeft aangetoond te beschikken over taalcompetenties op niveau B2 als bedoeld in artikel 1 van het Besluit uitwijklijst.

Hangende beroep heeft de minister [wederpartij] alsnog op de uitwijklijst geplaatst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard).

3. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd omdat het Besluit inschrijving onbevoegdelijk door de raad voor rechtsbijstand is vastgesteld, zodat het niet bij de besluitvorming had mogen worden betrokken.

4. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag van [wederpartij] niet had mogen worden getoetst aan het Besluit inschrijving.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 24 augustus 2011 in zaken nrs. 201100163/1/H3 en 201100969/1/H3), behelst het in paragraaf 3 van de Regeling aan de raad voor rechtsbijstand gegeven mandaat voor wat betreft de Wbtv slechts de bevoegdheid tot het nemen van besluiten en niet tevens een mandaat voor de vaststelling van beleidsregels. Daarvoor is ingevolge afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gelezen in verbinding met artikel 4:81 van die wet een afzonderlijk mandaat vereist. Nu de minister eerst bij regelingen van 13 januari 2011 (Stcrt. 2011, 1029 en 1030) dit mandaat heeft verleend en het Besluit inschrijving heeft bekrachtigd, bevatte het Besluit inschrijving ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar geen bevoegdelijk vastgestelde beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraken en in de uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nr. 201104182/1/A3 heeft overwogen, betekent dit evenwel niet dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag het Besluit inschrijving niet mocht betrekken. De minister heeft het Besluit inschrijving sinds de vaststelling op 26 maart 2009 bij de beoordeling van alle aanvragen toegepast, zodat het dient te worden geduid als vaste gedragslijn die als zodanig bij de beoordeling mocht worden betrokken. Daarom heeft de rechtbank het besluit op bezwaar ten onrechte reeds op deze grond vernietigd en ten onrechte nagelaten de beroepsgronden van [wederpartij] te behandelen.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de minister van 10 september 2009 behandelen.

6. [wederpartij] heeft betoogd dat het verslag van de hoorzitting in bezwaar niet geheel volledig en correct is.

6.1. Ingevolge artikel 7:7 van de Awb dient van het horen een verslag te worden gemaakt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 september 2010 in zaak nr. 201001713/1/H2), behoeft dit verslag geen letterlijke weergave van het horen te bevatten. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verslag geen zakelijke weergave inhoudt van hetgeen partijen tijdens de hoorzitting naar voren hebben gebracht. Derhalve leidt dit betoog niet tot het daarmee door hem beoogde doel.

7. [wederpartij] heeft verder betoogd dat niet zorgvuldig is gehandeld, nu niet duidelijk is of de Commissie beëdigde tolken en vertalers bij het uitbrengen van een advies van 1 oktober 2009 beschikte over het volledige dossier.

7.1. Het door [wederpartij] genoemde advies heeft betrekking op een aanvraag van hem tot inschrijving in het register als tolk Nederlands-Russisch. Bij besluit van 15 oktober 2009 is deze aanvraag afgewezen en is [wederpartij] voor die talencombinatie op de uitwijklijst geplaatst. Dit besluit maakt geen onderdeel uit van dit geding. Voor het in dit geding aan de orde zijnde besluit heeft de Commissie beëdigde tolken en vertalers geen advies uitgebracht.

Dit betoog van [wederpartij] behoeft daarom geen verdere bespreking.

8. Voorts heeft [wederpartij] betoogd dat de Wbtv onverbindend moet worden verklaard, omdat de raad voor rechtsbijstand voor de thans aan de orde zijnde talen geen toetskaders heeft vastgesteld en geen toetsen heeft ontwikkeld waarmee [wederpartij] kan aantonen over de vereiste competenties te beschikken.

8.1. De Afdeling begrijpt dit betoog aldus, dat volgens [wederpartij] zijn aanvraag om inschrijving in het register voor alle gevraagde talencombinaties had moeten worden ingewilligd, omdat hem niet mag worden tegengeworpen dat de raad voor rechtsbijstand nalatig is geweest in het opstellen van kaders voor toetsen en het aanbieden van toetsen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit inschrijving.

Het afleggen van een toets die voldoet aan een door de raad voor rechtsbijstand vastgesteld kader, bedoeld in artikel 2 van het Besluit inschrijving, is een van de mogelijkheden om op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv anders dan door het overleggen van een getuigschrift van een opleiding tot tolk of vertaler aan te tonen te voldoen aan de wettelijke competenties. Anders dan [wederpartij] aanvoert, vloeit uit de betrokken regelgeving niet voort dat de raad voor rechtsbijstand dan wel de minister gehouden is dergelijke toetskaders vast te stellen en toetsen aan te bieden die voldoen aan dergelijke toetskaders. Indien zodanige toetskaders en toetsen niet beschikbaar zijn, biedt artikel 3 van het Besluit inschrijving bovendien een andere mogelijkheid om anderszins aan te tonen aan de wettelijke competenties te voldoen. In dat verband heeft de minister naar voren gebracht dat [wederpartij] na bijvoorbeeld het succesvol afronden van de opleiding 'Gerechtstolken in strafzaken Arabisch Midden-Oosten' van de Stichting Instituut Gerechtstolken en -Vertalers als tolk Nederlands-Arabisch (Irakees) en Nederlands-Arabisch (Palestijns-Jordaans) in het register kan worden ingeschreven. Verder wordt in aanmerking genomen dat de Wbtv tot doel heeft het waarborgen van de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers en dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201011478/1/H3), uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voortvloeit dat een tolk slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op hbo-niveau beheerst, waarbij het op de weg van de tolk ligt om dit aan te tonen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het ontbreken van toetskaders en toetsen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit inschrijving had moeten leiden tot inschrijving van [wederpartij] in het register voor de thans aan de orde zijnde talencombinaties.

Het betoog faalt.

9. Verder heeft [wederpartij] betoogd dat de minister bij de beoordeling of hij op de uitwijklijst kan worden geplaatst, ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen de onderscheiden talencombinaties, waardoor hij ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat Koerdisch (Kermandji) en Koerdisch (Bahdini) moedertalen van hem zijn. Verder zijn er volgens hem geen mogelijkheden om aan te tonen te beschikken over taalcompetenties op niveau B2.

9.1. De Afdeling ziet zich naar aanleiding van het betoog van [wederpartij] gesteld voor de vraag of het Besluit uitwijklijst de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.

Artikel 2, derde lid, van de Wbtv bevat een grondslag voor het bijhouden van een lijst van tolken en vertalers die niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties zoals onder meer de taalvaardigheid in de bron- of doeltaal als gevolg van het ontbreken van opleidingen en onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen. Deze bepaling verplicht de minister niet tot het bijhouden van een dergelijke lijst. Nu de minister evenwel met de totstandbrenging van de uitwijklijst toepassing heeft gegeven aan deze bepaling, dient het in elk geval voor de in die bepaling omschreven categorie tolken en vertalers daadwerkelijk mogelijk te zijn om op die lijst te worden geplaatst. Gezien het voormelde doel van de Wbtv, namelijk het waarborgen van de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers, is het op zichzelf niet kennelijk onredelijk dat de minister ook voor deze categorie tolken en vertalers eisen stelt aan de beheersing van bron- en doeltaal. Voor zover opleidingen in de betrokken bron- of doeltaal ontbreken en geen onafhankelijke deskundigen voorhanden zijn die het niveau van taalcompetenties in die taal kunnen toetsen, is het voor tolken of vertalers evenwel niet mogelijk om te voldoen aan het in artikel 1 van het Besluit uitwijklijst neergelegde vereiste dat men moet aantonen te beschikken over taalcompetenties op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen. Door ook in deze gevallen onverkort vast te houden aan dit vereiste, is plaatsing op de uitwijklijst in deze gevallen niet mogelijk. Voor zover het Besluit uitwijklijst voor deze gevallen niet voorziet in de mogelijkheid om op andere wijze aannemelijk te maken dat men de bron- of doeltaal beheerst, is het dan ook kennelijk onredelijk.

9.2. Voor zover het de talen Arabisch (Irakees) en Arabisch (Palestijns-Jordaans) betreft, heeft [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt dat er geen mogelijkheden zijn om aan te tonen dat hij beschikt over taalcompetenties op niveau B2. Voorts heeft de minister, zoals hiervoor onder 8.1 is overwogen, gewezen op opleidingsmogelijkheden voor die talen. De minister heeft daarom de besluitvorming over de aanvraag tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk Arabisch (Irakees) en Arabisch (Palestijns-Jordaans) mogen baseren op het Besluit uitwijklijst. Nu [wederpartij] niet heeft aangetoond te beschikken over taalcompetenties op B2-niveau in die talen, heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat [wederpartij] voor die talen niet voldoet aan de vereisten voor plaatsing op de uitwijklijst.

9.3. Voor zover het de talen Koerdisch (Kermandji) en Koerdisch (Bahdini) betreft, heeft de minister ter zitting bij de Afdeling erkend dat er, in elk geval ten tijde van het besluit op bezwaar, geen mogelijkheden waren om het niveau van taalcompetenties te toetsen. Voor zover het die talen betreft, dient er daarom van te worden uitgegaan dat het voor [wederpartij] niet mogelijk is om aan te tonen dat hij beschikt over taalcompetenties op niveau B2. De ter zitting door de minister naar voren gebrachte stelling dat er, hoewel bij hem niet bekend, buiten Nederland wellicht mogelijkheden zijn om dat niveau te bepalen, is te onbepaald om een ander uitgangspunt te hanteren. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9.1 is overwogen, heeft de minister, voor zover het de aanvraag tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk Koerdisch (Kermandji) en Koerdisch (Bahdini) betreft, dan ook ten onrechte het Besluit uitwijklijst aan de besluitvorming ten grondslag gelegd.

Het betoog slaagt.

10. Voorts heeft [wederpartij] betoogd dat de minister heeft gehandeld in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol. De weigering hem in het register in te schrijven dan wel op de uitwijklijst te plaatsen, heeft een sterke daling van het aantal door hem verkregen tolkopdrachten en daarmee van zijn inkomsten tot gevolg, aldus [wederpartij].

10.1. Daargelaten dat [wederpartij] de gestelde daling niet heeft gespecificeerd, zijn toekomstige te ontvangen tolkopdrachten en inkomsten dermate onzeker, dat deze niet kunnen worden aangemerkt als eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. De weigering van de minister is dan ook geen inmenging in het door deze bepaling beschermde recht op het ongestoord genot van eigendom.

Het betoog faalt.

11. Niet in geschil is dat de minister ten onrechte aanvankelijk heeft geweigerd [wederpartij] op de uitwijklijst te plaatsen als tolk Nederlands-Arabisch (standaard).

12. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 10 september 2009 gegrond verklaren. Dat besluit komt, voor zover het ziet op de weigering tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard), Nederlands-Koerdisch (Kermandji) en Nederlands-Koerdisch (Bahdini), voor vernietiging in aanmerking. De minister dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [wederpartij], voor zover dat betrekking heeft op de weigering tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Koerdisch (Kermandji) en Nederlands-Koerdisch (Bahdini). Bij dat besluit dient de minister te betrekken dat het Besluit uitwijklijst, in het bijzonder de in de bijbehorende bijlage opgenomen competentiematrix, inmiddels is gewijzigd (Stcrt. 2012, 2640). Het besluit van 11 augustus 2009 zal worden herroepen voor zover daarbij de aanvraag tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard) is afgewezen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 10 september 2009.

13. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011 in zaak nr. 10/4240;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister van 10 september 2009 betreffende bezwaarnr. K-0028-09, voor zover dat ziet op de weigering tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard), Nederlands-Koerdisch (Kermandji) en Nederlands-Koerdisch (Bahdini);

V. herroept het besluit van de minister van 11 augustus 2009 betreffende Wbtv-nr. 2849, voor zover daarbij de aanvraag tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (standaard) is afgewezen;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van de minister van 10 september 2009;

VII. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.966,50 (zegge: negentienhonderdzesenzestig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [wederpartij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012

640.