Uitspraak 201100969/1/H3


Volledige tekst

201100969/1/H3.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 november 2010 in zaak nr. 10/1610 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Justitie (lees: de minister van Veiligheid en Justitie (voorheen: de minister van Justitie)).

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2009 heeft de minister de aanvraag van [appellante] tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als tolk Nederlands - Arabisch (Irakees), Nederlands - Arabisch (Algerijns), Nederlands - Arabisch (Egyptisch), Nederlands - Arabisch (Libisch), Nederlands - Arabisch (Golfstaten) en Nederlands - Arabisch (Marokkaans) afgewezen.

Bij besluit van 3 maart 2010 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 november 2010, verzonden op 29 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2011, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.A. van Harmelen, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Schuurman en mr. M. Ottevanger, beiden werkzaam bij de raad voor de rechtsbijstand, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) dient de tolk dan wel de vertaler om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:

- attitude van een tolk voor de tolk;

- attitude van een vertaler voor de vertaler;

- integriteit;

- taalvaardigheid in de brontaal;

- taalvaardigheid in de doeltaal;

- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;

- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;

- tolkvaardigheid voor de tolk;

- vertaalvaardigheid voor de vertaler.

Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.

Ingevolge artikel 37 zijn de artikelen 3 en 5, onderdeel a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:

a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of

b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de raad voor rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Besluit btv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de commissie).

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de wet.

De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register bij het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Scrt. 2009, 68; hierna: het Besluit Inschrijving) beleidsregels vastgesteld.

Volgens artikel 2 kan, indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, zij/hij worden ingeschreven in het register na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de raad voor rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.

Volgens artikel 3 kan de raad voor rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is.

Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:

- te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en

- te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en

- minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en

- scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.

Ingevolge artikel 1 van het Besluit Uitwijklijst Wbtv (hierna: het Besluit Uitwijklijst) kan de raad voor rechtsbijstand indien hij een verzoek van een tolk of vertaler om te worden ingeschreven in het register afwijst, de tolk of vertaler voor de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) plaatsen op de Uitwijklijst indien:

- in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) geen door de raad voor rechtsbijstand erkende toets kan worden afgelegd;

- en de tolk of vertaler aantoonbaar beschikt over aantoonbaar mbo-denk/werkniveau, taalcompetenties in bron- en doeltaal op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen en relevante werkervaring als tolk, respectievelijk vertaler;

- en de tolk of vertaler minimaal 8 punten scoort op de competentiematrix die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.

2.2. [appellante] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister terecht heeft besloten om haar niet in te schrijven in het register en niet te plaatsen op de Uitwijklijst. De rechtbank heeft bij de beoordeling of zij in aanmerking komt voor de overgangsregeling ten onrechte geen doorslaggevend belang gehecht aan het feit dat zij het laatste vereiste examen niet meer kon doen omdat de opleidingsmogelijkheden waren stopgezet. Voorts heeft zij aangevoerd dat de door haar overgelegde stukken moeten worden aangemerkt als een getuigschrift als bedoeld in artikel 2 van het Besluit Inschrijving. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat opleidingen in de talen waarin zij tolkt wel beschikbaar zijn.

2.3. Op het moment van de inwerkingtreding van artikel 2 van de Wbtv stond [appellante] met de status voorlopig ingeschreven in het aan het huidige register voorafgaande landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 37 van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 936, nr. 3, blz. 26) blijkt dat het voor deze personen niet mogelijk is via de overgangsbepaling in het register te worden opgenomen omdat hun kwaliteit op het moment van het opstellen van de overgangsregeling niet toetsbaar is. De Afdeling is derhalve met de rechtbank van oordeel dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat [appellante] niet kan worden ingeschreven op grond van de overgangsregeling. In de omstandigheid dat zij het examen en de praktijktoets, die zij nog moest doen ter voltooiing van haar opleiding, niet meer kon doen omdat de opleidingsmogelijkheden inmiddels waren beëindigd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de minister desalniettemin [appellante] in aanmerking had moeten laten komen voor inschrijving in het register. De Afdeling betrekt daarbij dat de minister op verscheidene wijze het stopzetten van de opleidingsmogelijkheden vooraf kenbaar heeft gemaakt, zodat ervan kan worden uitgegaan dat [appellante] daarvan tijdig op de hoogte was. Voorts is inschrijving in het register ook langs andere wegen mogelijk.

2.3.1. Paragraaf 3 van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers van 24 december 2008 (Stb. 2008, 250) bevat de verlening van mandaat en machtiging van de minister aan de raad voor rechtsbijstand. Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover van belang, wordt aan de raad voor rechtsbijstand mandaat en machtiging verleend ten aanzien van de aan de minister toekomende bevoegdheden en handelingen betreffende de aangelegenheden, bedoeld in de Wbtv en het Besluit btv. Artikel 4 geeft de minister mandaat en machtiging om bezwaar, beroep en klachten te behandelen. Artikel 5 bepaalt dat aan de raad mandaat en machtiging wordt verleend om besluiten te nemen betreffende verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet bescherming persoonsgegevens. Anders dan de minister betoogt, behelst het in deze paragraaf gegeven mandaat voor wat betreft de Wbtv slechts de bevoegdheid tot het nemen van de besluiten en niet tevens een mandaat voor de vaststelling van beleidsregels. Daarvoor is ingevolge afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 4:81 van die wet een afzonderlijk mandaat vereist. Nu dit mandaat pas op 13 januari 2011 is verleend en het Besluit Inschrijving per die datum door de minister met terugwerkende kracht is bekrachtigd, bevatte het Besluit Inschrijving ten tijde van de behandeling van het beroep bij de voorzieningenrechter geen bevoegdelijk vastgestelde beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent echter niet dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag de in het Besluit Inschrijving opgenomen beleidsregels niet mocht betrekken. Zoals de vertegenwoordiger van de minister ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, heeft hij het Besluit Inschrijving sinds de vaststelling op 25 mei 2009 bij de beoordeling van alle aanvragen toegepast. Het Besluit Inschrijving dient daarom te worden geduid als een vaste gedragslijn. Anders dan [appellante] ter zitting heeft betoogd, is een dergelijke handelswijze niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Evenmin is zij in strijd met het motiveringsbeginsel, nu de minister in het besluit van 3 maart 2010 niet heeft volstaan met een verwijzing naar het Besluit Inschrijving, maar heeft uiteengezet welke criteria hij hanteert en waarom deze tot afwijzing van het verzoek van [appellante] leiden.

2.4. [appellante] is zowel in bezwaar als beroep opgekomen tegen het standpunt van de minister dat zij niet op grond van artikel 2 van het Besluit Inschrijving in aanmerking komt voor inschrijving in het register omdat het toetsingskader waaraan een getuigschrift moet voldoen nog niet was vastgesteld. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding om de door [appellante] in hoger beroep ter ondersteuning van dit betoog overgelegde stukken buiten beschouwing te laten. Ter zitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de minister verklaard dat ten tijde van het besluit op bezwaar een dergelijk toetsingskader nog niet was vastgesteld. In zoverre heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat een dergelijk toetsingskader bestaat. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Zij betrekt daarbij dat de vertegenwoordiger van de minister ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat dat toetsingskader inmiddels is vastgesteld en voorziet in een verkorte opleiding aan de door de minister erkende opleidingsinstantie Stichting Instituut van Gerechtstolken en -vertalers (hierna: de SIGV). De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellante] overgelegde certificaten, bewijs van deelname en verklaringen van gevolgde cursussen noch als getuigschrift, als bedoeld in artikel 2 van het Besluit Inschrijving, kunnen worden aangemerkt noch daarmee kunnen worden gelijkgesteld.

De minister heeft gesteld dat het met succes afronden van de opleidingen 'Gerechtstolken in strafzaken: Arabisch (Midden-Oosten)' en 'Gerechtstolken in strafzaken: Arabisch (Marokkaans)' van de SIGV recht geeft op inschrijving in het register voor de dialecten Arabisch (Irakees), Arabisch (Egyptisch), Arabisch (Algerijns), Arabisch (Syrisch-Libanees) en Arabisch (Marokkaans). De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze opleidingen niet bestaan. Gelet hierop was de minister niet gehouden het verzoek tot inschrijving als tolk voor te leggen aan de commissie als bedoeld in artikel 3 van het Besluit Inschrijving. In de omstandigheid dat het zou gaan om een in de ogen van [appellante] omvangrijke cursus, heeft de minister in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van zijn vaste gedragslijn af te wijken.

Nu ook voor de plaatsing op de Uitwijklijst is vereist dat geen toets bestaat en genoegzaam is komen vast te staan dat in dit geval een dergelijke toets wel bestaat, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de minister terecht het verzoek om plaatsing op de Uitwijklijst als tolk heeft afgewezen.

Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister de door [appellante] ingediende aanvraag om te worden ingeschreven in het register in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011

290.