Uitspraak 201205424/1/A3


Volledige tekst

201205424/1/A3.
Datum uitspraak: 29 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 april 2012 in zaak nr. 11/358 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2010 heeft het Faunafonds de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door reeën aangerichte schade aan chrysanten op een bij hem in gebruik zijnd perceel afgewezen.

Bij besluit van 4 maart 2011 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door zijn [vader], en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Ter invulling van de beoordelingsruimte die het Faunafonds op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw toekomt, heeft het de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) vastgesteld.

Volgens artikel 2, aanhef, van de Regeling kan het bestuur de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade.

Volgens artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

Volgens het tweede lid zijn voor kwetsbare gewassen maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, de inzet van zowel visuele en akoestische middelen in voldoende aantallen. In plaats van deze middelen kan ter bescherming van kwetsbare gewassen ook een deugdelijk raster worden geplaatst als de schade wordt aangericht door diersoorten die staan vermeld onder artikel 4, eerste lid, onder a, van de wet.

2. Het Faunafonds heeft ter voorlichting van grondgebruikers de Handreiking Faunaschade (hierna: de Handreiking) vastgesteld. Op pagina 38 van de Handreiking wordt verwezen naar de website van het Faunafonds, www.faunafonds.nl. Hier zijn voor de verschillende schadeveroorzakende dieren per gewas maatregelen opgesomd die de grondgebruiker kan treffen om de schade zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Om vraatschade aan bloemen door reeën te voorkomen of te beperken zijn op de website de volgende maatregelen vermeld: vlaggen, geurgordijnen, knalapparaten, elektrische geluidsgolven, raster (elektrisch draadraster of elektrisch netwerk) en afschot/regulering stand.

3. Het Faunafonds heeft aan het besluit van 4 maart 2011 onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] onvoldoende maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen en te beperken.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen preventieve maatregelen heeft genomen ter voorkoming van reeënschade en dat het Faunafonds op goede gronden heeft geconcludeerd dat hij niet heeft voldaan aan artikel 7 van de Regeling. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geen betekenis toegekend aan de omstandigheid dat hij niet eerder schade van reeën heeft ondervonden en ten onrechte niet aannemelijk geacht dat het Apeldoorns Kanaal en de A50 voor reeën een dusdanige belemmering vormen om het perceel te bereiken dat reeënbezoek niet voorzienbaar was. De rechtbank heeft daarnaast miskend dat het Faunafonds de plaatsing van een raster ter wering van reeën niet van hem mocht verlangen, daar de kosten voor het plaatsen van een raster niet opwegen tegen de baten ervan, aldus [appellant] . [appellant] wijst voorts op uitlatingen die de plaatselijke wildbeheereenheid (hierna: Wbe) volgens hem heeft gedaan.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200801317/1, is de Regeling niet onredelijk. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 27 februari 2008, in zaak nr. 200705729/1), impliceert het vereiste dat de grondgebruiker naar redelijkheid en billijkheid maatregelen treft ter voorkoming en beperking van de schade dat deze maatregelen preventief, dat wil zeggen voor het ontstaan van de schade, worden getroffen, of, ter beperking van verdere schade, uiterlijk op de dag waarop de schade is geconstateerd.

Voor zover [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft gesteld dat hij reeds ten tijde van de aanvraag een deugdelijk raster ter wering van reeën had geplaatst, heeft hij die stelling niet aannemelijk gemaakt, nu hij hiervan niet eerder gewag heeft gemaakt. Zoals valt af te leiden uit de aanvraag, het bezwaarschrift en het beroepschrift heeft [appellant] als preventieve maatregel alleen een raster geplaatst om schade door hazen te voorkomen. Een zodanig raster is niet geschikt ter voorkoming van vraatschade aan gewassen door reeën. De Afdeling is, onder verwijzing naar haar uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr. 201103944/1/H3, van oordeel dat [appellant] met het nemen van die maatregel niet heeft voldaan aan artikel 7, tweede lid, van de Regeling.

Voor zover [appellant] bedoelt te stellen dat het door hem geplaatste schrikdraad ter wering van hazen tevens als voldoende toereikende maatregel ter voorkoming van reeënschade moet worden aangemerkt, nu de Wbe deze voorziening had goedgekeurd ter wering van reeën, wordt hij hierin niet gevolgd, reeds nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Wbe mededelingen van die strekking heeft gedaan. Voor zover [appellant] inmiddels schadevoorkomende maatregelen ter wering van reeën heeft getroffen, leidt dit niet tot een ander oordeel, nu dit niet vóór dan wel zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de schade is gebeurd.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van [appellant] mocht worden verwacht dat hij de nodige preventieve maatregelen zou nemen ter voorkoming van reeënschade, daar [appellant] rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat reeën zijn kwekerij zouden bezoeken en schade zouden veroorzaken. Hierbij is van belang dat niet in geschil is dat de door [appellant] geteelde chrysanten als kwetsbare gewassen in de zin van artikel 7, tweede lid, van de Regeling moeten worden aangemerkt en dat reeën in grote aantallen voorkomen op de Veluwe en het van dit gebied deel uitmakende Beekbergerwoud. Het bij [appellant] in gebruik zijnde perceel ligt op korte afstand van het Beekbergerwoud. Evenmin is in geschil dat reeën vraatschade in de bloemteelt veroorzaken, dat bloemen aantrekkelijk zijn voor deze diersoort, en dat reeën grote afstanden kunnen afleggen. De rechtbank heeft terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat de rond de kwekerij gesitueerde snelwegen en het kanaal voor reeën een dusdanige belemmering vormen om het bij [appellant] in gebruik zijnde perceel te bereiken dat het reeënbezoek niet voorzienbaar was, reeds omdat [appellant] in beroep heeft verklaard dat hij eerder twee reeën in de omgeving heeft waargenomen. Dat de Wbe, zoals [appellant] heeft gesteld, hem zou hebben medegedeeld dat reeën niet over de nabijgelegen autosnelwegen en het kanaal konden komen maakt dat oordeel niet anders, reeds omdat hij die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Zoals volgt uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2012 doet ook het feit dat [appellant] nog niet eerder te maken heeft gehad met schade door reeën aan het voorgaande niet af.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de kosten voor het plaatsen van een raster kan, wat daar verder van zij, niet leiden tot het ermee beoogde resultaat, reeds omdat ook andere maatregelen ter voorkoming van vraatschade aan bloemen door reeën getroffen konden worden.

Nu [appellant] vóór de vaststelling van de schade geen preventieve maatregelen ter voorkoming van reeënschade had getroffen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Faunafonds op goede gronden heeft geconcludeerd dat [appellant] niet heeft voldaan aan artikel 7 van de Regeling.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het Faunafonds door de weigering hem een tegemoetkoming te verschaffen in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Hij voert hiertoe aan dat het Faunafonds in soortgelijke situaties aan andere personen wel een tegemoetkoming in de schade aan gewassen heeft uitgekeerd en dat die personen dezelfde maatregelen als dan wel minder maatregelen hadden getroffen dan hij. Het Faunafonds heeft daarbij artikel 7 van de Regeling buiten toepassing gelaten, aldus [appellant].

5.1. [appellant] heeft ter staving van zijn betoog een overzicht overgelegd van gevallen waarbij het Faunafonds is overgegaan tot vergoeding van schade aan gewassen door onder meer herten. Uit dat overzicht volgt niet dat het Faunafonds in die gevallen is overgegaan tot vergoeding van schade zonder dat voldoende preventieve maatregelen in de zin van artikel 7 van de Regeling waren getroffen. Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.

w.g. Roemers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013

582-748.