Uitspraak 200801317/1


Volledige tekst

200801317/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Noordoostpolder,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/496 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 januari 2008 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van het Faunafonds.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2005 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door veldmuizen veroorzaakte schade aan winterpeen afgewezen.

Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 januari 2008, verzonden op 10 januari 2008, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 april 2008.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2008, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. J.C.Q. Bult en vergezeld van [gemachtigde], medewerkers van het Faunafonds, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Ffw worden bij algemene maatregel van bestuur beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die:

a. in het gehele land schade aanrichten;

b. in delen van het land schade aanrichten.

Voor zover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, soorten zijn aangewezen, kan ingevolge het vierde lid bij provinciale verordening worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw, is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Ffw, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

2.1.1. Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, kan het bestuur de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde:

1. (…)

2. Het verzoek moet door de aanvrager per post worden ingediend uiterlijk binnen zeven werkdagen, nadat deze de schade, die door een beschermde inheemse diersoort is veroorzaakt, heeft geconstateerd.

3. Schade welke niet binnen zeven werkdagen na constatering door de verzoeker op het bij lid 1 vermelde formulier met bijlagen bij Dienst Regelingen is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Een pro-forma verzoek wordt niet beschouwd als een verzoek voor een tegemoetkoming.

Volgens artikel 5, tweede lid, zal de aanvrager het gewas, de teelt of de producten, waarop het verzoek voor een tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten dan wel verkopen of anderszins van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade door een taxateur definitief is getaxeerd.

Volgens artikel 6, eerste lid, kan het bestuur van het Faunafonds een tegemoetkoming verlenen uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of visserij is veroorzaakt.

Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, wordt geen tegemoetkoming verleend, indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de Ffw bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort, welke in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanricht en voor het verjagen van die schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt, tenzij naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze van de vrijstelling gebruik is gemaakt en er desondanks bedrijfsmatige schade is opgetreden.

Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder n, wordt geen tegemoetkoming verleend indien de taxateur de schade niet meer kan taxeren, door handelingen of het nalaten daarvan door de aanvrager.

Volgens het tweede lid kan het bestuur in bijzondere gevallen besluiten, in afwijking van hetgeen in dit artikel is bepaald, een tegemoetkoming te verlenen.

2.1.2. De veldmuis is een beschermde inheemse diersoort zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ffw. Voor het opzettelijk verontrusten of doden van veld- en bosmuizen geldt in de provincie Flevoland krachtens artikel 65, vierde lid, van de Ffw, een vrijstelling.

2.1.3. In verband met een veldmuizenplaag in grote delen van het land in het najaar van 2004 en de winter van 2004-2005 heeft het Faunafonds in januari 2005 besloten om, bij wijze van bijzondere eenmalige tegemoetkoming en in afwijking van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, volgens hetwelk de grondgebruiker met gebruikmaking van de vrijstelling tijdig adequate maatregelen dient te nemen om de schade te voorkomen dan wel te beperken, door veldmuizen veroorzaakte schade voor 95% te vergoeden. De schade diende vóór 1 maart 2005 te zijn geconstateerd om voor vergoeding in aanmerking te komen.

2.2. Het Faunafonds heeft aan het besluit van 7 maart 2007 ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn aanvraag te laat heeft ingediend, dat hij naar het oordeel van het Faunafonds niet op adequate wijze gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling, en dat [appellant] in strijd met artikel 5, tweede lid, en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder n, van de Regeling, de winterpeen al had geoogst, waardoor de schade niet meer kon worden getaxeerd.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Faunafonds in afwijking van voormelde bepaling in de Regeling een tegemoetkoming in de door veldmuizen veroorzaakte schade had dienen toe te kennen. Hij voert aan dat zijn situatie niet verschilt van andere grondgebruikers, die op grond van het besluit uit januari 2005 van het Faunafonds wel een vergoeding hebben gekregen, nu het schade betreft die is veroorzaakt in de winter van 2004-2005. Voorts voert hij aan dat het besluit van januari 2005 met de daarin neergelegde voorwaarden, door het Faunafonds niet duidelijk bekend is gemaakt en dat hij hierover onjuist is voorgelicht.

2.4. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de Regeling niet onredelijk. Vaststaat dat de aanvraag meer dan zeven dagen na de constatering van de schade is ingediend en dat [appellant] de winterpeen al had geoogst voordat de schade getaxeerd kon worden. De afwijzing van de aanvraag is in zoverre in overeenstemming met de Regeling.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht niet als bijzondere omstandigheid aangemerkt op grond waarvan het Faunafonds van de Regeling had dienen af te wijken. Voor zover [appellant] een beroep heeft gedaan op het besluit van het Faunafonds uit januari 2005 tot de eenmalige tegemoetkoming, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze eenmalige tegemoetkoming niet afdoet aan het bepaalde in artikel 5, tweede lid, en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder n, van de Regeling en dat de aanvraag reeds op deze gronden kon worden afgewezen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008

350-512.