Uitspraak 200705729/1


Volledige tekst

200705729/1.
Datum uitspraak: 27 februari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van het Faunafonds,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/564 van de rechtbank Breda van 17 juli 2007 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2005 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) een verzoek van [wederpartij] om een tegemoetkoming in door ganzen en hazen veroorzaakte schade aan het gewas stamslabonen afgewezen.

Bij besluit van 15 december 2006 heeft het Faunafonds het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat het Faunafonds opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar dient te beslissen met inachtneming van zijn uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2008, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door drs. J.C.Q. Bult en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, en [wederpartij], bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Ffw, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

2.1.1. Volgens artikel 6, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69; hierna: de Regeling) kan het bestuur van het Faunafonds een tegemoetkoming verlenen uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of bedrijfsmatige visserij is veroorzaakt.

Volgens artikel 7, eerste lid, van de Regeling zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

Volgens het tweede lid staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade.

Volgens het derde lid wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b, van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend, slechts toegekend indien:

a. de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd;

b. de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.

In het Handboek Faunaschade wordt als maatregel bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Regeling onder meer vermeld het aanvragen van een ontheffing krachtens artikel 68 van de Ffw.

2.2. Aan de - in bezwaar gehandhaafde - afwijzing van een verzoek om tegemoetkoming heeft het Faunafonds ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen ontheffing krachtens artikel 68 van de Ffw heeft aangevraagd voor het doden van hazen. Met betrekking tot de door ganzen veroorzaakte schade heeft het Faunafonds zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] te laat een ontheffing krachtens artikel 68 van de Ffw heeft aangevraagd en dat hij er vervolgens niet op adequate wijze gebruik van heeft gemaakt.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat [wederpartij] ontheffing heeft aangevraagd voor het doden van hazen en dat het Faunafonds zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door hazen veroorzaakte schade voor rekening van [wederpartij] dient te blijven.

Met betrekking tot de door ganzen veroorzaakte schade heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2006 in zaak nr. 200505671/1 overwogen dat [wederpartij] de ontheffing tijdig, want op de kortst mogelijke termijn na de constatering van de schade op vrijdag 27 mei 2005, heeft aangevraagd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Faunafonds zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] niet op adequate wijze gebruik heeft gebruik gemaakt van zijn ontheffing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Faunafonds onvoldoende onderzocht in hoeverre de schade beperkt is gebleven als gevolg van de door [wederpartij] getroffen maatregelen.

2.4. Het Faunafonds bestrijdt in de eerste plaats het oordeel van de rechtbank dat [wederpartij] de ontheffing tijdig heeft aangevraagd. Volgens het Faunafonds geldt als hoofdregel dat een ontheffing moet worden aangevraagd voordat de schade ontstaat of - ter beperking van verdere schade - uiterlijk op de dag dat de schade wordt geconstateerd. Nu de schade is geconstateerd op vrijdag 27 mei 2005 had [wederpartij] uiterlijk op die dag ontheffing moeten aanvragen, dan wel, indien dat die dag niet meer mogelijk was, op maandag 30 mei 2005. Het Faunafonds verwijst ter ondersteuning van zijn betoog naar de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 in zaak nr. 200406967/1 . Volgens het Faunafonds heeft [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt dat hij de aanvraag op de kortst mogelijke termijn heeft ingediend.

2.4.1. Zoals de Afdeling in genoemde uitspraak van 16 maart 2005 heeft overwogen impliceert het vereiste dat de grondgebruiker naar redelijkheid en billijkheid maatregelen treft ter voorkoming en beperking van de schade, dat deze maatregelen preventief, dat wil zeggen vóór het ontstaan van de schade dienen te worden getroffen, of - ter beperking van verdere schade - uiterlijk op de dag dat de schade is geconstateerd.

Uit de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2006 volgt dat, indien de schade niet voorzienbaar is, een ontheffing op de kortst mogelijke termijn dient te worden aangevraagd.

2.4.2. Nu het Faunafonds vóór het instellen van hoger beroep niet heeft betwist dat [wederpartij] de schade op vrijdagavond 27 mei 2005 heeft geconstateerd en het voor hem niet meer mogelijk was die dag zelf nog ontheffing aan te vragen, gaat de Afdeling ervan uit dat het voor [wederpartij] niet mogelijk was om eerder dan maandag 30 mei 2005 ontheffing aan te vragen.

Uit de stukken blijkt dat de gevraagde ontheffing per fax is verleend op 31 mei 2005. [wederpartij] heeft te kennen gegeven op 30 mei 2005 telefonisch contact te hebben gehad met de provincie, waarna hem een aanvraagformulier is toegezonden. Ter zitting heeft [wederpartij] desgevraagd medegedeeld dat dit formulier hem op 30 mei 2005 of op 31 mei 2005 per fax is toegezonden. [wederpartij] heeft het formulier op 31 mei 2005 teruggezonden.

Gelet op het hiervoor vermelde uitgangspunt dat de ontheffing voor het ontstaan van de schade of uiterlijk op de dag waarop de schade is geconstateerd moet worden aangevraagd, lag het op de weg van [wederpartij] aannemelijk te maken dat het voor hem onmogelijk was de aanvraag eerder dan op 31 mei 2005 in te dienen. [wederpartij] is daarin niet geslaagd. Ter zitting heeft hij bevestigd dat hij het benodigde aanvraagformulier op 30 mei heeft aangevraagd en dat dit hem per fax is toegezonden. Aannemelijk is dan ook dat het formulier hem nog op 30 mei heeft bereikt. Ter zitting is dit door [wederpartij] ook als mogelijkheid erkend. Voorts heeft hij de door hem ook open gehouden mogelijkheid dat het formulier hem pas op 31 mei heeft bereikt niet met een gedateerde fax noch anderszins aannemelijk gemaakt.

2.4.3. Gelet op het bovenstaande heeft het Faunafonds zich op het standpunt mogen stellen dat [wederpartij] niet alle maatregelen heeft getroffen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen het Faunafonds voorts heeft aangevoerd in hoger beroep behoeft om die reden geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 december 2006 van het Faunafonds alsnog ongegrond verklaren.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juli 2007 in zaak nr. 07/564;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008

97-512.