Uitspraak 201103944/1/H3


Volledige tekst

201103944/1/H3.
Datum uitspraak: 18 januari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 februari 2011 in zaak nr. 10/1311 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van het Faunafonds.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het Faunafonds de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door reeën aangerichte schade aan onderstammen op het perceel van zijn boomkwekerij afgewezen.

Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2011, hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2011, waar [appellant], bijgestaan door ing. P.H. Schalk, taxateur van wildschade, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. N.G.M. Spanjer-Hendricks en J. van Baarsen, werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Volgens artikel 2, aanhef, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (zoals gepubliceerd in Stcrt. 2002, 69 en laatstelijk gewijzigd op 4 juni 2009, hierna: de Regeling) kan het bestuur de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.

Volgens artikel 6, tweede lid, voor zover thans van belang, komen uitsluitend aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden in de landbouw voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Volgens artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

Volgens het tweede lid zijn voor kwetsbare gewassen maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperkingen van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, de inzet van zowel visuele en akoestische middelen in voldoende aantallen. In plaats van deze middelen kan ter bescherming van kwetsbare gewassen ook een deugdelijk raster worden geplaatst als de schade wordt aangericht door diersoorten die staan vermeld onder artikel 4, eerste lid, onder a, van de wet.

2.2. Aan het besluit van 22 juni 2010 heeft het Faunafonds ten grondslag gelegd dat de schade die [appellant] heeft geleden voorzienbaar was, nu zijn perceel gelegen is bij het natuurgebied 'De Weerribben' en in dit gebied veel reeën voorkomen. Volgens het Faunafonds is het een bekend gegeven dat reeën schade kunnen aanrichten aan boomteelten. [appellant] heeft volgens het Faunafonds onvoldoende preventieve maatregelen genomen om schade te voorkomen.

2.3. [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat door de teelt van appelonderstammen een dusdanige geur wordt verspreid, dat reeën daardoor sterk worden aangetrokken. Hij betoogt dat zijn adviseurs dit niet ter zitting bij de rechtbank hebben gesteld en deze overweging niet met wetenschappelijke feiten is te onderbouwen.

Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat redelijkerwijs niet van hem kon worden verwacht dat hij meer preventieve maatregelen zou treffen, aangezien schade door reeën niet behoefde te worden gevreesd. Verder heeft hij alles gedaan wat in zijn vermogen lag om de schade te beperken nadat deze door hem was geconstateerd, zo heeft hij nog gesteld.

2.3.1. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt niet dat ter zitting is gesteld dat de teelt van [appellant] een dusdanige geur verspreidt, dat bijvoorbeeld reeën daardoor sterk worden aangetrokken. Hoewel de klacht van [appellant] terecht naar voren is gebracht, leidt dit niet tot het beoogde resultaat, omdat de rechtbank niet enkel op deze grond tot haar oordeel is gekomen.

Niet is betwist dat reeën voorkomen in de hele provincie Overijssel en in substantiële aantallen in natuurpark 'De Weerribben'. Evenmin is betwist dat deze diersoort in de zoektocht naar geschikt voedsel van plaats naar plaats trekt en daarbij, met name in periodes waarin voedsel schaars is, grote afstanden kan afleggen. Het perceel van [appellant] ligt op een afstand van ruim twee kilometer van natuurpark 'De Weerribben' en in het tussenliggende landschap zijn geen belemmeringen van enige betekenis gelegen die reeën zouden kunnen verhinderen om de boomkwekerij te bereiken. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat [appellant] rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat zijn perceel zou kunnen worden bezocht door reeën en dat daardoor het risico op vraatschade aanwezig was. Dat de lokale jachthouder, zoals [appellant] heeft betoogd, heeft gesteld dat alleen voor schade van hazen moest worden gevreesd, maakt dit oordeel niet anders. Ook het feit dat [appellant] nog nooit eerder te maken heeft gehad met schade door reeën doet aan het voorgaande niet af.

De rechtbank heeft dan ook op goede gronden overwogen dat [appellant] naar eisen van redelijkheid en billijkheid maatregelen diende te nemen of inspanningen diende te verrichten ter voorkoming of ter beperking van schade door reeën. [appellant] heeft als preventieve maatregelen een elektrisch raster geplaatst om schade door hazen te voorkomen en een afschotvergunning aangevraagd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellant] met de door hem genomen maatregelen niet heeft voldaan aan artikel 7, tweede lid van de Regeling. Voorts heeft [appellant] niet onmiddellijk afdoende maatregelen getroffen om verdere schade te voorkomen op het moment dat deze zich openbaarde. Dat hij direct vlaggen heeft geplaatst en een knalapparaat heeft besteld heeft het Faunafonds daartoe onvoldoende mogen achten.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Faunafonds op goede gronden heeft geconcludeerd dat [appellant] niet de naar eisen van redelijkheid en billijkheid te nemen maatregelen heeft genomen of inspanningen heeft verricht ter voorkoming van gewasschade. Het Faunafonds heeft dan ook op goede gronden besloten [appellant] geen schadevergoeding toe te kennen.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012

176-721.