Uitspraak 201107018/1/A3


Volledige tekst

201107018/1/A3.
Datum uitspraak: 5 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de burgemeester van Teylingen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 mei 2011 in zaak nr. 10/9063 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij ongedateerd besluit, verzonden op 9 juli 2010, heeft het college van burgemeester en wethouders van Teylingen een verzoek van [appellant sub 1] om toezending van een afschrift van de kandidatenlijsten (model H1) van alle politieke partijen ten behoeve van de gemeenteraadsverkiezingen van 2002, 2006 en 2010 afgewezen.

Bij ongedateerd besluit, verzonden op 23 november 2010, heeft de burgemeester het op 9 juli 2010 verzonden besluit bekrachtigd en het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 mei 2011 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] en de burgemeester hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.J.M. Rietveld, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Ingevolge het derde lid is het tweede lid, aanhef en onder e, niet van toepassing voor zover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.

2. [appellant sub 1] heeft verzocht om een afschrift van de kandidatenlijsten van de gemeenteraadsverkiezingen van 2002, 2006 en 2010. In haar verzoek heeft zij vermeld dat het haar uitdrukkelijk ook te doen is om de op de lijsten vermelde adressen en geboortedata.

Bij het besluit op bezwaar heeft de burgemeester de weigering om een afschrift van de kandidatenlijsten met inbegrip van de daarop vermelde adressen te verstrekken gehandhaafd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat met name vanuit veiligheidsoverwegingen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de op de lijsten vermelde kandidaten zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarheid.

3. De rechtbank heeft overwogen dat de kandidatenlijsten openbaar zijn gemaakt, omdat zij tijdens de verkiezingsperioden voor een ieder ter inzage hebben gelegen. Hierdoor kunnen de kandidatenlijsten niet nogmaals op grond van de Wob openbaar worden gemaakt. Het verzoek van [appellant sub 1] dient daarom te worden aangemerkt als een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling en een reactie op dat verzoek is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De burgemeester had het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus de rechtbank.

4. [appellant sub 1] en de burgemeester betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de Wob van toepassing is op het verzoek van [appellant sub 1] , nu dat verzoek is gedaan na afloop van de verkiezingsperioden. Daarbij verwijst de burgemeester naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201010713/1/H3.

4.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2007 in zaak nr. 200700307/1) volgt dat documenten die naar hun aard openbaar zijn, niet nogmaals openbaar gemaakt kunnen worden. Voorts kunnen documenten die eerder op grond van de Wob openbaar zijn gemaakt, niet nogmaals op grond van die wet openbaar worden gemaakt. De Wob is bovendien niet van toepassing op documenten waarvoor een bijzondere regeling met een uitputtend karakter, neergelegd in een wet in formele zin, de openbaarmaking regelt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201010713/1/H3), regelt de Kieswet uitputtend de voor de verkiezingen noodzakelijke openbaarmaking van kandidatenlijsten. Uit dit systeem van de Kieswet vloeit voort dat de Wob gedurende de verkiezingsperiode niet van toepassing is op kandidatenlijsten. Na afloop van de verkiezingsperiode staat de Kieswet niet in de weg aan toepassing van de Wob. Vaststaat dat het verzoek van [appellant sub 1] is gedaan na afloop van de betrokken verkiezingsperioden en dat de kandidatenlijsten ten tijde van het verzoek niet meer ter inzage lagen.

Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraken van 11 april 2012 in zaken nrs. 201105784/1/H3 en 201108184/1/A3), betekent het feit dat de kandidatenlijsten tijdens de verkiezingsperioden ter inzage hebben gelegen op grond van de Kieswet, niet dat die documenten openbaar zijn in de zin van de Wob. Documenten die door toepassing van de Wob openbaar zijn gemaakt, worden geacht vanaf die openbaarmaking voor eenieder toegankelijk te zijn. De onderhavige documenten hebben slechts tijdens de verkiezingsperioden en derhalve tijdelijk ter inzage gelegen. Nu de verkiezingsperioden voorbij zijn, zijn de kandidatenlijsten niet meer voor eenieder toegankelijk. Hieruit volgt dat die documenten in zoverre niet reeds openbaar zijn in de zin van de Wob.

De kandidatenlijsten zijn niet eerder openbaar gemaakt in de zin van de Wob en de Kieswet staat na afloop van de verkiezingsperioden niet aan toepassing van de Wob in de weg. In dit geval is er geen andere regeling met een uitputtend karakter, neergelegd in een wet in formele zin, die de openbaarmaking regelt. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de kandidatenlijsten niet door toepassing van de Wob openbaar gemaakt kunnen worden en dat de reactie op het verzoek van [appellant sub 1] niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb.

Het betoog slaagt.

5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

6. [appellant sub 1] heeft betoogd dat de burgemeester in het besluit op bezwaar ten onrechte heeft nagelaten voor elke op de kandidatenlijst vermelde persoon afzonderlijk te motiveren waarom het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Verder heeft zij betoogd dat de kandidaten, door hun adresgegevens op de kandidatenlijsten te laten vermelden, hebben ingestemd met openbaarmaking zoals bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wob. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat de burgemeester ten onrechte heeft meegewogen dat haar gemachtigde betrokken zou zijn bij de Anti-Fascistische Aktie (hierna: AFA).

6.1. Nu de betrokken kandidaten onder meer hun adresgegevens op de kandidatenlijsten hebben laten vermelden, kunnen zij worden geacht te hebben ingestemd met de in de Kieswet geregelde terinzagelegging van deze lijsten gedurende de verkiezingsperioden. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, kan deze terinzagelegging echter niet gelijk worden gesteld met openbaarmaking in de zin van de Wob. Het laten vermelden van de adresgegevens kan daarom niet worden aangemerkt als instemming van de kandidaten met openbaarmaking van die gegevens als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wob. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de kandidaten volledig afstand hebben gedaan van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer.

6.2. De burgemeester heeft in meer algemene zin het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van kandidaten, waaronder hij de veiligheid van de kandidaten schaart, afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Hoewel voorstelbaar is dat bij individuele kandidaten aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bijvoorbeeld vanwege die individuele kandidaten betreffende veiligheidsbelangen, meer gewicht toekomt dan bij kandidaten in het algemeen, is er geen grond voor het oordeel dat de burgemeester gehouden is om per kandidaat een afweging te maken tussen de genoemde belangen.

6.3. De burgemeester heeft in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar brieven van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van onderscheidenlijk 5 en 11 februari 2010 en een nota van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst uit februari 2010, gemotiveerd uiteengezet dat actiegroepen zoals de AFA ter realisering van hun doelstellingen soms op oneigenlijke wijze lokale bestuurders benaderen, geweld gebruiken tegen vermeende extreemrechtse personen en manifestaties organiseren die zijn gericht op bepaalde politieke partijen. De thans geweigerde adresgegevens kunnen voor die activiteiten worden benut. Hoewel niet ter zake doet of de gemachtigde van [appellant sub 1] al dan niet lid is van de AFA, heeft de burgemeester met het voorgaande aannemelijk gemaakt dat aan openbaarmaking van de adresgegevens van kandidaten een zeker veiligheidsrisico voor hen is verbonden. Gelet hierop heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Dat de adresgegevens deels op de gemeentelijke website en in de gemeentegids staan vermeld, doet aan het voorgaande niet af, nu de plicht tot openbaarmaking ingevolge de Wob geen betrekking heeft op informatie die reeds openbaar is.

Het betoog faalt.

7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het op 23 november 2010 verzonden besluit van de burgemeester alsnog ongegrond verklaren.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 mei 2011 in zaak nr. 10/9063;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.

w.g. Van Dijk w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012

640.