Uitspraak 201105784/1/A3


Volledige tekst

201105784/1/A3.
Datum uitspraak: 11 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2011 in zaak nr. 10/7945 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Alphen aan den Rijn.

1. Procesverloop

Bij brief van 16 juli 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn een door [appellante] ingediend verzoek om toezending van alle kandidatenlijsten (model H1), zoals die zijn ingediend en goedgekeurd voor de gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente Alphen aan den Rijn van 2002, 2006 en 2010, afgewezen.

Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 13 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 oktober 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 juni 2011.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, juridisch adviseur te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P.H.M. van Zinnicq-Bergmann en S.M.J. Koot, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de kandidatenlijsten openbaar zijn gemaakt, omdat zij tijdens de verkiezingsperioden voor een ieder ter inzage hebben gelegen. Hierdoor kunnen de kandidatenlijsten niet nogmaals op grond van de Wob openbaar worden gemaakt. Het verzoek van [appellante] is hierdoor aan te merken als een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling en een reactie op dat verzoek is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2010 evenwel gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat het naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte is genomen door het college in plaats van de burgemeester. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten, omdat zij dat besluit inhoudelijk juist acht en de burgemeester door ondertekening het besluit kennelijk voor zijn rekening heeft genomen.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door haar verzochte documenten niet met toepassing van de Wob openbaar gemaakt kunnen worden. Zij voert hiertoe aan dat de omstandigheid dat de kandidatenlijsten voor een bepaalde periode ter inzage hebben gelegen, niet met zich brengt dat deze reeds openbaar zijn in de zin van de Wob. Voorts voert zij aan dat de rechtbank volledig voorbij gaat aan de Kieswet. De wetgever heeft bij de totstandkoming van die wet uitdrukkelijk bepaald dat wanneer over de geldigheid van de kandidatenlijsten is beslist, deze lijsten onder de reikwijdte van de Wob komen te vallen, aldus [appellante].

2.3.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2007 in zaak nr. 200700307/1) volgt dat documenten die naar hun aard openbaar zijn niet nogmaals openbaar gemaakt kunnen worden. Voorts kunnen documenten die eerder op grond van de Wob openbaar zijn gemaakt niet nogmaals op grond van die wet openbaar worden gemaakt. De Wob is bovendien niet van toepassing op documenten waarvoor een bijzondere regeling met een uitputtend karakter, neergelegd in een wet in formele zin, de openbaarmaking regelt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201010713/1/H3), regelt de Kieswet uitputtend de voor de verkiezingen noodzakelijke openbaarmaking van kandidatenlijsten. Uit dit systeem van de Kieswet vloeit voort dat de Wob gedurende de verkiezingsperiode niet van toepassing is op kandidatenlijsten. Na afloop van de verkiezingsperiode staat de Kieswet niet in de weg aan toepassing van de Wob. Vaststaat dat het verzoek van [appellante] is gedaan na afloop van de betrokken verkiezingsperioden en dat de kandidatenlijsten op het moment van het verzoek niet meer ter inzage lagen.

Het feit dat de kandidatenlijsten tijdens de verkiezingsperioden ter inzage hebben gelegen op grond van de Kieswet, betekent niet dat die documenten openbaar zijn in de zin van de Wob. Documenten die door toepassing van de Wob openbaar zijn gemaakt, worden geacht vanaf die openbaarmaking voor een ieder toegankelijk te zijn. De onderhavige documenten hebben slechts tijdens de verkiezingsperioden en derhalve tijdelijk ter inzage gelegen. Nu de verkiezingsperioden voorbij zijn, zijn de documenten, voor zover deze niet nadien op grond van de Wob openbaar zijn gemaakt, niet meer voor een ieder toegankelijk. Hieruit volgt dat de documenten in zoverre niet reeds openbaar zijn in de zin van de Wob.

De documenten zijn, in ieder geval voor een deel, niet eerder openbaar gemaakt in de zin van de Wob en de Kieswet staat na afloop van de verkiezingsperioden niet aan toepassing van de Wob in de weg. In dit geval is er geen andere regeling met een uitputtend karakter, neergelegd in een wet in formele zin, die de openbaarmaking regelt. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de documenten niet door toepassing van de Wob openbaar gemaakt kunnen worden. De rechtbank heeft niet onderkend dat de reactie op het verzoek van [appellante] daarom moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het bezwaar van [appellante] derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 25 oktober 2010 in stand zijn gelaten. De burgemeester dient opnieuw op het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 16 juli 2010 een besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De burgemeester dient in zijn nieuwe besluit op bezwaar tevens in aanmerking te nemen dat [appellante] ter zitting heeft gesteld dat de kandidatenlijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2002 en 2006 eerder op grond van de Wob aan een derde zijn verstrekt.

2.5. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2011 in zaak nr. 10/7945, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn van 25 oktober 2010, kenmerk 2010/26308, in stand zijn gelaten;

III. veroordeelt de burgemeester van Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de burgemeester van Alphen aan den Rijn aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012

582-730.