Uitspraak 202205772/1/V2


Volledige tekst

202205772/1/V2.
Datum uitspraak: 1 november 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 september 2022 in zaak nr. NL22.16903 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 27 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de staatssecretaris en de vreemdeling zich nader uitgelaten. Ze hebben op elkaars reacties gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken nrs. 202203963/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2023:3965), 202206277/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2023:3967) en 202206284/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2023:3968), ter zitting behandeld op 18 april 2023, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, mr. R.A. Visser en S.Q. Sandifort, MSc, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. de Poorte, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling heeft de Syrische nationaliteit. De staatssecretaris heeft zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Bulgaarse autoriteiten hem op 19 januari 2022 internationale bescherming hebben verleend.

1.1.    De vreemdeling heeft Bulgarije verlaten voordat de Bulgaarse autoriteiten aan hem een beschikking of een Bulgaars verblijfsdocument hadden uitgereikt. De vreemdeling vreest dat hij geen internationale bescherming meer heeft, omdat hij zijn Bulgaarse verblijfsdocument nooit heeft opgehaald of gekregen. Hij wijst op nieuwe Bulgaarse wetgeving waaruit zou volgen dat dat een reden is om de verleende internationale bescherming te beëindigen. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris er gelet op die nieuwe wetgeving nog wel van mag uitgaan dat de vreemdeling in Bulgarije internationale bescherming heeft. Het gaat om de betekenis en toepassing van artikel 42, vijfde lid, van de Bulgaarse Asylum and Refugees Act, ook wel de Law on Asylum and Refugees genoemd (hierna: de LAR).

Het hoger beroep van de staatssecretaris

2.       De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief over het oordeel van de rechtbank dat het onduidelijk is of de vreemdeling nog een subsidiaire beschermingsstatus in Bulgarije heeft, omdat het uit Bulgarije vertrekken voordat de asielprocedure was afgerond en het in Nederland aanvragen van asiel voor de Bulgaarse autoriteiten mogelijk een indicatie is dat de vreemdeling niet langer prijs stelt op internationale bescherming.

2.1.    Volgens blz. 90 van het Asylum Information Database "Country Report: Bulgaria 2021 Update" wordt een internationale beschermingsstatus in Bulgarije voor onbepaalde tijd verleend. De Bulgaarse autoriteiten verstrekken aan vreemdelingen met een vluchtelingenstatus een verblijfsdocument met een geldigheidsduur van vijf jaar en aan vreemdelingen met een subsidiaire beschermingsstatus een verblijfsdocument met een geldigheidsduur van drie jaar. Deze verblijfsdocumenten worden afgegeven door de politie op basis van de door de Bulgaarse immigratiedienst, de Bulgarian State Agency for Refugees (hierna: de SAR), genomen besluiten.

2.2.    In oktober 2020 is artikel 42, vijfde lid, van de LAR in werking getreden. Uit die bepaling volgt dat een procedure kan worden gestart om de verleende internationale bescherming te beëindigen of in te trekken, wanneer een statushouder de geldigheidsduur van zijn of haar verblijfsdocument niet heeft verlengd binnen 30 dagen nadat de geldigheidsduur daarvan is verlopen, of het document niet heeft vervangen nadat het is beschadigd, vernietigd, verloren of gestolen. Deze procedure wordt niet gestart als er een geldige reden is waarom de statushouder de geldigheidsduur van dat document niet tijdig heeft verlengd of het document niet tijdig heeft vervangen nadat het is beschadigd, vernietigd, verloren of gestolen.

2.3.    In de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2023:3967, heeft de Afdeling overwogen dat het niet binnen 30 dagen verlengen of vervangen van de geldigheidsduur van de Bulgaarse verblijfsdocumenten niet automatisch leidt tot intrekking van de verleende internationale bescherming. Wel kan de SAR met toepassing van artikel 42, vijfde lid, van de LAR een procedure starten om te beoordelen of die beschermingsstatus kan worden ingetrokken. Een statushouder met een verlopen of verloren verblijfsdocument die vertrekt naar Bulgarije, kan de geldigheidsduur van dat document verlengen of dat document vervangen, tenzij zijn internationale beschermingsstatus al is ingetrokken. Mocht er toch een intrekkingsprocedure worden gestart, dan kan de statushouder in die procedure te kennen geven het daarmee niet eens te zijn.

2.4.    Hoewel het niet verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsdocument of het niet tijdig vervangen van een verblijfsdocument, kan leiden tot het starten van een intrekkingsprocedure, mag de staatssecretaris er toch van uitgaan dat de statushouder in Bulgarije nog internationale bescherming heeft. Uit openbare bronnen blijkt immers dat er geen systematische herbeoordeling van verleende statussen plaatsvindt. De SAR start pas een intrekkingsprocedure als het Bulgaarse Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft gemeld dat een statushouder de geldigheidsduur van zijn verblijfsdocument drie jaar na het verstrijken daarvan nog steeds niet heeft verlengd. De andere situaties waarin de SAR ook een intrekkingsprocedure kan starten, namelijk wanneer een statushouder terugkeert naar zijn land van herkomst, in een ander land rechtmatig verblijf heeft of de nationaliteit heeft verkregen van een ander land, doen zich in deze zaak niet voor. Tussen het verlopen van de geldigheidsduur van een verblijfsdocument en het starten van een intrekkingsprocedure zit dus de nodige tijd. Verder wordt een statushouder door de Bulgaarse autoriteiten bij aangetekende brief geïnformeerd dat een intrekkingsprocedure wordt gestart en om welke reden(en) dat wordt gedaan, voordat een intrekkingsbesluit wordt genomen. Ook raadpleegt de staatssecretaris het Eurodac-systeem voordat hij een beslissing neemt op een asielaanvraag. Als daaruit volgt dat internationale bescherming is verleend, dan mag hij daarvan uitgaan. Als een status is ingetrokken, dan wordt dat verwerkt in het Eurodac-systeem. Wanneer uit dat systeem niet blijkt dat de status is ingetrokken, dan is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije toch geen internationale bescherming meer heeft.

2.5.    De vreemdeling heeft sinds 19 januari 2022 een subsidiaire beschermingsstatus in Bulgarije. Dit betekent dat het Bulgaarse verblijfsdocument van de vreemdeling drie jaar geldig is en zal verlopen op 19 januari 2025. Hoewel de vreemdeling Bulgarije al had verlaten voordat aan hem het verblijfsdocument zou worden verstrekt, mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat de SAR nog geen intrekkingsprocedure is gestart en dat de vreemdeling nog internationale bescherming heeft. De vreemdeling is namelijk niet teruggekeerd naar zijn land van herkomst, heeft geen verblijfsrecht verkregen in een ander land en de geldigheidsduur van het niet verstrekte (of afgehaalde) verblijfsdocument is nog niet verlopen. Het is dan ook aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije geen internationale bescherming meer heeft. Dat heeft hij niet gedaan. Daarmee heeft de vreemdeling ook niet aannemelijk gemaakt dat de Bulgaarse autoriteiten hem zijn verblijfsdocument niet alsnog zullen verstrekken, als hij zich in Bulgarije bij de Bulgaarse autoriteiten meldt. Als de Bulgaarse autoriteiten dan toch een intrekkingsprocedure starten, omdat hij zijn verblijfsdocument niet eerder heeft opgehaald, dan kan hij daarover in Bulgarije procederen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris dan ook terecht betoogd dat er voldoende duidelijkheid bestaat over de internationale beschermingsstatus van de vreemdeling. De staatssecretaris hoefde daar geen nader onderzoek naar te doen.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.

Het beroep van de vreemdeling

4.       De vreemdeling betoogt dat hij bij vertrek naar Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest vanwege de algemene situatie in Bulgarije voor statushouders. De vreemdeling betoogt dat sprake is van een zogeheten catch-22-situatie in Bulgarije, waardoor het onmogelijk is om huisvesting te krijgen en een beroep te doen op sociale voorzieningen. Ook betoogt hij dat er in Bulgarije nog steeds sprake is van een ‘zero integration policy’, wat inhoudt dat er geen integratievoorzieningen zijn in Bulgarije voor statushouders. De vreemdeling wijst er in dit verband op dat de Afdeling het Asylum Information Database "Country Report: Bulgaria 2022 Update" (hierna: AIDA-rapport 2022) nog niet eerder heeft betrokken bij de vraag of de staatssecretaris nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije mag uitgaan. De staatssecretaris mag daarom niet meer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, aldus de vreemdeling.

4.1.    De staatssecretaris mag er in beginsel van uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij of zij internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit uitgangspunt wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd. Het is aan de vreemdeling om dat vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan hij objectieve informatie overleggen, en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de lidstaat die hem internationale bescherming verleent, waaruit blijkt dat hij daar het risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Als de vreemdeling dat heeft gedaan, dan moet de staatssecretaris motiveren waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219, punten 83-85 en 88-89.

4.2.    In de al genoemde uitspraak van vandaag heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije. De staatssecretaris heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat het AIDA-rapport 2022 geen wezenlijk andere informatie bevat dan de rapporten die zij heeft betrokken in haar uitspraak van 16 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2857, over de algemene situatie voor statushouders in Bulgarije. Hoewel de Bulgaarse autoriteiten nog steeds geen ondersteuning bij integratievoorzieningen verlenen aan statushouders en statushouders nog steeds het risico lopen om in een catch-22-situatie terecht te komen, neemt dat niet weg dat NGO’s wel helpen bij het integreren, terwijl statushouders ook bij de Bulgaarse autoriteiten kunnen klagen als zij in een catch-22-situatie terechtkomen. Deze omstandigheden zijn ook niet zo dat statushouders structureel op grote schaal en voor langere periodes, het risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, eten en zich wassen en statushouders daarom een reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De situatie gekenmerkt door de onzekerheid over een mogelijke catch-22-situatie en de gevolgen van het ‘zero integration policy’ is onvoldoende om de drempel te halen.

4.3.    De staatssecretaris heeft zich, anders dan de vreemdeling betoogt, terecht op het standpunt gesteld dat de algemene situatie voor statushouders, net zoals de Afdeling al had geoordeeld in de uitspraak van 16 december 2021, niet zo slecht is dat hij na zijn vertrek naar Bulgarije een reëel risico loopt op een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris mag dus nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije.

4.4.    De beroepsgrond faalt.

5.       Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 september 2022 in zaak nr. NL22.16903;

III.      verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.

w.g. Verburg
voorzitter

w.g. Graat
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023

307-992