Uitspraak 202206284/1/V2


Volledige tekst

202206284/1/V2.
Datum uitspraak: 1 november 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de tussenuitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 8 en 22 juli 2022, en haar einduitspraak van 26 oktober 2022 in zaken nrs. NL22.4687, NL22.4689, NL22.4972 en NL22.4974 in het geding tussen:

[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluiten van 18 maart 2022 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij tussenuitspraak van 8 juli 2022 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om zich nader te vergewissen bij de Bulgaarse autoriteiten op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald.

Bij tussenuitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank besloten dat zij zich tot de Bulgaarse autoriteiten zal wenden met de door haar geformuleerde vragen.

Bij uitspraak van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank de tegen de besluiten van 18 maart 2022 door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de staatssecretaris en de vreemdelingen zich nader uitgelaten. Ze hebben op elkaars reacties gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken nrs. 202203963/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2023:3965), 202205772/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2023:3966) en 202206277/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2023:3967), ter zitting behandeld op 18 april 2023, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, mr. R.A. Visser en S.Q. Sandifort, MSc, en de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De vreemdelingen zijn een gezin met twee kinderen. Zij hebben de Syrische nationaliteit. De staatssecretaris heeft hun asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Bulgaarse autoriteiten hun op 2 april 2015 internationale bescherming hebben verleend. Kort daarna hebben de vreemdelingen Bulgarije verlaten en hebben ze in Denemarken asiel aangevraagd. Deze aanvragen zijn afgewezen. De vreemdelingen zijn vervolgens naar Nederland gereisd en hebben hier asiel aangevraagd. De vreemdelingen zijn na hun vertrek uit Bulgarije daar niet meer geweest.

1.1.    De vreemdelingen vrezen dat ze in Bulgarije geen internationale bescherming meer hebben, omdat de geldigheidsduur van hun Bulgaarse verblijfsdocumenten is verlopen en zij die niet binnen 30 dagen hebben verlengd. Ze wijzen op nieuwe Bulgaarse wetgeving waaruit zou volgen dat dat een reden is om de verleende internationale bescherming te beëindigen. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris er gelet op die nieuwe wetgeving nog wel van mag uitgaan dat de vreemdelingen in Bulgarije internationale bescherming hebben. Het gaat om de betekenis en toepassing van artikel 42, vijfde lid, van de Bulgaarse Asylum and Refugees Act, ook wel de Law on Asylum and Refugees genoemd (hierna: de LAR).

Het hoger beroep van de staatssecretaris

2.       De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief over het oordeel van de rechtbank dat het onduidelijk is of de vreemdelingen nog een vluchtelingenstatus in Bulgarije hebben, omdat het niet tijdig verlengen van de geldigheidsduur van de Bulgaarse verblijfsdocumenten een indicatie is voor de Bulgaarse autoriteiten dat de vreemdelingen niet langer prijs stellen op internationale bescherming.

2.1.    Volgens blz. 90 van het Asylum Information Database "Country Report: Bulgaria 2021 Update" wordt een internationale beschermingsstatus in Bulgarije voor onbepaalde tijd verleend. De Bulgaarse autoriteiten verstrekken aan vreemdelingen met een vluchtelingenstatus een verblijfsdocument met een geldigheidsduur van vijf jaar en aan vreemdelingen met een subsidiaire beschermingsstatus een verblijfsdocument met een geldigheidsduur van drie jaar. Deze verblijfsdocumenten worden afgegeven door de politie op basis van de door de Bulgaarse immigratiedienst, de Bulgarian State Agency for Refugees (hierna: de SAR), genomen besluiten.

2.2.    In oktober 2020 is artikel 42, vijfde lid, van de LAR in werking getreden. Uit die bepaling volgt dat een procedure kan worden gestart om de verleende internationale bescherming te beëindigen of in te trekken, wanneer een statushouder de geldigheidsduur van zijn of haar verblijfsdocument niet heeft verlengd binnen 30 dagen nadat de geldigheidsduur daarvan is verlopen, of het document niet heeft vervangen nadat het is beschadigd, vernietigd, verloren of gestolen. Deze procedure wordt niet gestart als er een geldige reden is waarom de statushouder de geldigheidsduur van dat document niet tijdig heeft verlengd of het document niet tijdig heeft vervangen nadat het is beschadigd, vernietigd, verloren of gestolen.

2.3.    In de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2023:3967, heeft de Afdeling overwogen dat het niet binnen 30 dagen verlengen of vervangen van de geldigheidsduur van de Bulgaarse verblijfsdocumenten niet automatisch tot intrekking van de verleende internationale bescherming leidt. Wel kan de SAR met toepassing van artikel 42, vijfde lid, van de LAR een procedure starten om te beoordelen of die beschermingsstatus kan worden ingetrokken. Een statushouder met een verlopen of verloren verblijfsdocument die vertrekt naar Bulgarije, kan de geldigheidsduur van dat document verlengen of dat document vervangen, tenzij zijn internationale beschermingsstatus al is ingetrokken. Mocht er toch een intrekkingsprocedure worden gestart, dan kan de statushouder in die procedure te kennen geven het daarmee niet eens te zijn.

2.4.    Hoewel het niet verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsdocument of het niet tijdig vervangen van een verblijfsdocument, kan leiden tot het starten van een intrekkingsprocedure, mag de staatssecretaris er toch van uitgaan dat de statushouder in Bulgarije nog internationale bescherming heeft. Uit openbare bronnen blijkt immers dat er geen systematische herbeoordeling van verleende statussen plaatsvindt. De SAR start pas een intrekkingsprocedure als het Bulgaarse Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft gemeld dat een statushouder de geldigheidsduur van zijn verblijfsdocument drie jaar na het verstrijken daarvan nog steeds niet heeft verlengd. De andere situaties waarin de SAR ook een intrekkingsprocedure kan starten, namelijk wanneer een statushouder terugkeert naar zijn land van herkomst, in een ander land rechtmatig verblijf heeft of de nationaliteit heeft verkregen van een ander land, doen zich in deze zaak niet voor. Tussen het verlopen van de geldigheidsduur van een verblijfsdocument en het starten van een intrekkingsprocedure zit dus de nodige tijd. Verder wordt een statushouder door de Bulgaarse autoriteiten bij aangetekende brief geïnformeerd dat een intrekkingsprocedure wordt gestart en om welke reden(en) dat wordt gedaan, voordat een intrekkingsbesluit wordt genomen. Ook raadpleegt de staatssecretaris het Eurodac-systeem voordat hij een beslissing neemt op een asielaanvraag. Als daaruit volgt dat internationale bescherming is verleend, dan mag hij daarvan uitgaan. Als een status is ingetrokken, dan wordt dat verwerkt in het Eurodac-systeem. Wanneer uit dat systeem niet blijkt dat de status is ingetrokken, dan is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije toch geen internationale bescherming meer heeft.

2.5.    De vreemdelingen hebben sinds 2 april 2015 een vluchtelingenstatus in Bulgarije. De geldigheidsduur van hun Bulgaarse verblijfsdocumenten liep tot 17 april 2020. In een brief van 5 april 2022 hebben de Bulgaarse autoriteiten te kennen gegeven dat zij bereid zijn de vreemdelingen terug te nemen, omdat de vreemdelingen in Bulgarije de vluchtelingenstatus bezitten. Hoewel er op 17 april 2023 meer dan drie jaar zijn verstreken sinds het verlopen van de geldigheidsduur van de verblijfsdocumenten, is het, zoals hiervoor overwogen, aan de vreemdelingen om aannemelijk te maken dat hun internationale bescherming daarna alsnog is beëindigd en dat hebben zij niet gedaan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, mag de staatssecretaris er dan ook van uitgaan dat de vreemdelingen in Bulgarije nog internationale bescherming hebben. De vreemdelingen kunnen de geldigheidsduur van hun verblijfsdocumenten daarom na hun vertrek naar Bulgarije verlengen. Als de vreemdelingen zich na hun vertrek naar Bulgarije bij de Bulgaarse autoriteiten melden en deze toch een intrekkingsprocedure starten, dan kunnen de vreemdelingen daarover in Bulgarije procederen.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling beoordeelt de beroepen. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.

De beroepen van de vreemdelingen

4.       De vreemdelingen betogen dat zij bij vertrek naar Bulgarije een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest vanwege de algemene situatie in Bulgarije voor statushouders. De vreemdelingen betogen dat zij in Bulgarije verstoken zullen zijn van de meest elementaire behoeften, zoals wonen, eten en zich kunnen wassen. Zij betogen dat het onmogelijk is om huisvesting te krijgen en dat zij geen beroep kunnen doen op sociale voorzieningen. Ook betogen zij dat er in Bulgarije nog steeds sprake is van een ‘zero integration policy’, wat inhoudt dat er geen integratievoorzieningen zijn voor statushouders. Daarnaast betogen zij dat er geen toegang is tot onderwijs in Bulgarije. Verder wijzen de vreemdelingen op hun eigen ervaringen in de opvang in Bulgarije en dat de vrouw daar slachtoffer is geworden van seksueel geweld. De staatssecretaris mag daarom niet meer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, aldus de vreemdelingen.

4.1.    De staatssecretaris mag er in beginsel van uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij of zij internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit uitgangspunt wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd. Het is aan de vreemdeling om dat vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan hij objectieve informatie overleggen, en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de lidstaat die hem internationale bescherming verleent, waaruit blijkt dat hij daar het risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Als de vreemdeling dat heeft gedaan, dan moet de staatssecretaris motiveren waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219, punten 83-85 en 88-89.

4.2.    In de al genoemde uitspraak van vandaag heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije mag uitgaan. De staatssecretaris heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat het Asylum Information Database "Country Report: Bulgaria 2022 Update" geen wezenlijk andere informatie bevat dan de rapporten die zij heeft betrokken in haar uitspraak van 16 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2857, over de algemene situatie voor statushouders in Bulgarije. Hoewel de Bulgaarse autoriteiten nog steeds geen ondersteuning bij integratievoorzieningen verlenen aan statushouders en statushouders nog steeds het risico lopen om in een catch-22-situatie terecht te komen, waardoor zij moeilijk in aanmerking kunnen komen voor huisvesting, neemt dat niet weg dat NGO’s wel helpen bij het integreren, terwijl statushouders bij de Bulgaarse autoriteiten ook kunnen klagen als zij in een catch-22-situatie terechtkomen. Deze omstandigheden zijn ook niet zo dat statushouders structureel op grote schaal en voor langere periodes, het risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, eten en zich wassen en zij daarom een reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De situatie gekenmerkt door de onzekerheid over een mogelijke catch-22-situatie en de gevolgen van het ‘zero integration policy’ is onvoldoende om de drempel te halen.

4.3.    De staatssecretaris heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen in Bulgarije aangifte kunnen doen van seksueel geweld. Hij heeft hierover terecht opgemerkt dat het begrijpelijk is dat het moeilijk kan zijn om zulke incidenten te bespreken dan wel om hiervan aangifte te doen, maar dat hij wel van de vreemdelingen mag verwachten dat zij hiervoor bescherming inroepen bij de Bulgaarse autoriteiten. Dat de aangiftebereidheid van seksueel geweld in Nederland volgens de vreemdelingen al laag is en in Bulgarije daarom nog lager zou zijn, maakt niet dat het voor hen onmogelijk is of bij voorbaat zinloos is om aangifte te doen van seksueel geweld en hiervoor bescherming in te roepen bij de Bulgaarse autoriteiten.

4.4.    Anders dan de vreemdelingen betogen, heeft de staatssecretaris de door de vreemdelingen genoemde ervaringen in de opvangvoorzieningen in Bulgarije wel benoemd en beoordeeld in het kader van artikel 4 van het EU Handvest en 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft zich daarover terecht op het standpunt gesteld dat als de vreemdelingen problemen ondervinden in Bulgarije, zij de bescherming kunnen inroepen van de Bulgaarse autoriteiten. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht in zijn besluiten betrokken dat uit de verklaringen van de vreemdelingen volgt dat zij niet hebben geklaagd of hebben geprobeerd te klagen bij de (hogere) autoriteiten.

4.5.    De staatssecretaris heeft zich, anders dan de vreemdelingen betogen, terecht op het standpunt gesteld dat de algemene situatie voor statushouders, net zoals de Afdeling al had geoordeeld in de uitspraak van 16 december 2021, niet zo slecht is dat zij na hun vertrek naar Bulgarije het reële risico lopen op een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris mag dus nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije.

4.6.    De beroepsgrond faalt.

5.       De vreemdelingen betogen dat zij vanwege de minderjarige kinderen in hun gezin bijzonder kwetsbaar zijn als bedoeld in het arrest Ibrahim en dat zij daardoor na hun vertrek naar Bulgarije risico lopen op een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.

5.1.    Weliswaar waren de twee kinderen ten tijde van de aanvragen 15 jaar en 17 jaar, maar de staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zij niet al daarom bijzonder kwetsbaar zijn. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen als gezin in Bulgarije hebben verbleven en als gezin naar Bulgarije moeten vertrekken. Dit betekent dat de vreemdelingen zich als gezin staande kunnen houden in Bulgarije. Ook heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen niet hebben onderbouwd of geconcretiseerd om welke andere redenen zij bijzonder kwetsbaar zouden zijn.

5.2.    De beroepsgrond faalt.

6.       De beroepen zijn ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 8 juli 2022, 22 juli 2022 en 26 oktober 2022 in zaken nrs. NL22.4687, NL22.4869, NL22.4972 en NL22.4974;

III.      verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.

w.g. Verburg
voorzitter

w.g. Graat
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023

307-992