Uitspraak 202001382/1/R1


Volledige tekst

202001382/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en AGRAFORCE Take 1 C.V. (hierna: agraforce 1), wonend respectievelijk gevestigd te Veere,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 11 februari 2020 in zaak nr. 18/4751 in het geding tussen:

[appellant] en agraforce 1

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2018 heeft het college de op 19 juli 2017 ingediende aanvraag voor het vergroten of vervangen van vier recreatiewoningen en van de Domburgse zomerwoning op het perceel de [locatie] te Veere buiten behandeling gesteld.

Bij brief van 27 juni 2018 hebben [appellant] en agraforce 1 het college in gebreke gesteld, wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar.

[appellant] en agraforce 1 hebben daarna beroep ingesteld bij de rechtbank vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar door het college.

Bij besluit van 19 september 2018 heeft het college alsnog beslist op het door [appellant] en agraforce 1 tegen het besluit van 16 februari 2018 gemaakte bezwaar en dit ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] en agraforce 1 ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 19 september 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en agraforce 1 hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en agraforce 1 en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld, samen met zaken nrs. 202001004/1/R1, 202001005/1/R1, 202001006/1/R1, 202001437/1/R1 en 202001439/1/R1, op 24 september 2021, waar [appellant] en agraforce 1, vertegenwoordigd door A.H. [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hofs en C.Z.J.T. Rewijk-Labrujere, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] en agraforce 1 zijn eigenaresse respectievelijk gebruikster van de locatie. De locatie wordt gebruikt voor diverse doeleinden, waaronder de exploitatie van de minicamping De Heksenketel. Op 19 juli 2017 heeft Contek Serooskerke B.V. namens [appellant] en agraforce 1 onder meer een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten of vervangen van vier op de locatie aanwezige recreatiewoningen en van de Domburgse zomerwoning (hierna: het bouwplan).

2.       Bij brief van 4 augustus 2017 heeft het college gesteld dat de aanvraag niet compleet is. Het college heeft de beslistermijn opgeschort en heeft een termijn van zes weken gesteld voor het aanvullen van de aanvraag. Op verzoek van [appellant] en agraforce 1 heeft het college de termijn voor het aanvullen van de aanvraag meermaals verlengd tot uiteindelijk 31 januari 2018. Bij brief van 31 januari 2018 hebben van [appellant] en agraforce 1 het college onder meer medegedeeld dat de door het college gevraagde ruimtelijke onderbouwing niet kan worden aangeleverd. Ook hebben zij het college erop gewezen dat met de belangen van [appellant] en agraforce 1 onvoldoende rekening wordt gehouden indien het college de aanvragen buiten behandeling stelt. De brief dient volgens [appellant] en agraforce 1 te worden beschouwd als de gevraagde aanvulling van de aanvraag.

Besluiten

3.       Bij besluit van 16 februari 2018 heeft het college de aanvraag van [appellant] en agraforce 1 buiten behandeling gesteld, omdat de gevraagde gegevens volgens hem niet zijn verstrekt. Hiertegen hebben [appellant] en agraforce 1 bij brief van 3 april 2018 bezwaar gemaakt.

3.1.    Bij brief van 27 juni 2018 hebben [appellant] en agraforce 1 het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2018. Vervolgens hebben [appellant] en agraforce 1 na het verstrijken van de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij brief van 13 juli 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

3.2.    Het college heeft bij besluit van 19 september 2018 alsnog op het bezwaar van [appellant] en agraforce 1 beslist. Bij dit besluit heeft het college het bezwaar van [appellant] en agraforce 1 tegen het besluit van 16 februari 2018 ongegrond verklaard.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] en agraforce 1 tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, omdat inmiddels alsnog een besluit is genomen en in de gestelde schade - die naar het oordeel van de rechtbank veeleer het gevolg is van het buiten behandeling laten van de aanvraag bij het besluit van 16 februari 2018 en het ongegrond verklaren van het bezwaar daartegen - onvoldoende grondslag wordt gezien om belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen aan te nemen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen sprake is van een van rechtswege verleende vergunning. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het besluit van 19 september 2018. Het beroep tegen dit besluit heeft de rechtbank gegrond verklaard, omdat het college [appellant] en agraforce 1 in strijd met de Regeling omgevingsrecht heeft verplicht een ruimtelijke onderbouwing te verstrekken. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten, omdat gesteld noch gebleken is dat het college [appellant] en agraforce 1 ten onrechte heeft verzocht om de overige gegevens. [appellant] en agraforce 1 hebben deze gegevens niet ingediend, terwijl zij daarvoor wel de gelegenheid hebben gekregen. Daarnaast heeft de rechtbank [appellant] en agraforce 1 niet gevolgd in hun stelling dat het college hun verzoek om de termijn voor het verder aanvullen van de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Ook heeft de rechtbank het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en agraforce 1 tot een bedrag van € 1.050,00.

Beoordeling van het hoger beroep

- Ingetrokken hoger beroepsgrond

5.       Op de zitting hebben [appellant] en agraforce 1 de hoger beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte de kosten van rechtsbijstand niet op een hoger bedrag dan het forfaitaire tarief heeft vastgesteld, ingetrokken.

- Proceskosten beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar

6.       [appellant] en agraforce 1 betogen dat de rechtbank voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van besluit op bezwaar het college ten onrechte niet heeft veroordeeld in de proceskosten.

6.1.    Niet in geschil is dat de rechtbank het beroep op het niet tijdig beslissen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het college het besluit alsnog heeft genomen. De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. In geval van het intrekken van het beroep is dan met toepassing van artikel 8:75a van de Awb een proceskostenveroordeling aangewezen. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het alsnog nemen van een besluit hangende de procedure tegen het uitblijven van een tijdig besluit wordt aangemerkt als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8662, onder 2.1.1). Voor het antwoord op de vraag of een proceskostenveroordeling is aangewezen, wordt vervolgens geen onderscheid gemaakt tussen degenen die hun beroep intrekken en om een proceskostenveroordeling krachtens artikel 8:75a van de Awb vragen en degenen die hun beroep handhaven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665, onder 1.2). [appellant] en agraforce 1 hebben het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet ingetrokken, maar gehandhaafd, terwijl het college door het nemen van het besluit van 19 september 2018 [appellant] en agraforce 1 tegemoet is gekomen. Daarom is krachtens artikel 8:75 van de Awb een proceskostenveroordeling aangewezen. De rechtbank heeft ten onrechte hiervan afgezien.

Het betoog slaagt.

- Omgevingsvergunning van rechtswege?

7.       [appellant] en agraforce 1 betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vast staat dat geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning, zodat het college bevoegd was om alsnog een besluit te nemen waarbij het de gevraagde omgevingsvergunning buiten behandeling heeft gesteld.

7.1.    In de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2878, heeft de Afdeling overwogen dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan voor het realiseren van het bouwplan, omdat het college met het besluit van 16 februari 2018 binnen acht weken - de maximale termijn die geldt indien de reguliere voorbereidingsperiode van toepassing is - op de aanvraag heeft beslist. [appellant] en agraforce 1 hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de Afdeling aanleiding geven voor een ander oordeel. Het voorgaande betekent dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Nu er geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ten tijde van het genomen besluit van 16 februari 2018 niet meer bevoegd was om de aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling te stellen.

Het betoog faalt.

- Besluit op bezwaar van 19 september 2018

8.       De algemene verwijzing door [appellant] en agraforce 1 naar hun bezwaar- en beroepschrift kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, voor zover zij daarbij geen redenen hebben aangevoerd op grond waarvan de aangevallen uitspraak onjuist zou zijn. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak gemotiveerd is ingegaan op wat [appellant] en agraforce 1 in hun beroepschrift, waarin het bezwaarschrift is herhaald en ingelast, hebben aangevoerd.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

9.       Het hoger beroep is gegrond omdat de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft toegekend in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Het hoger beroep treft voor het overige geen doel. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.

10.     Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling alsnog het college op na te melden wijze veroordelen in de kosten gemaakt in verband met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Bij de berekening van de kosten zal wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) worden gehanteerd.

Over het betaalde griffierecht merkt de Afdeling op dat dit moet worden geacht verschuldigd te zijn voor het ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb ontstane beroep tegen het besluit van 19 september 2018.

11.     Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 11 februari 2020 in zaak nr. 18/4751 voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft toegekend in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar;

III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;

IV.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij [appellant] en AGRAFORCE Take 1 C.V. in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veere aan [appellant] en AGRAFORCE Take 1 C.V. het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 532,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Lammers
griffier

890