Uitspraak 202004375/1/R1


Volledige tekst

202004375/1/R1.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellante sub 1], gevestigd te Den Haag,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Den Haag,

3.       [appellant sub 3], wonend te Den Haag,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college het "Definitief plaatsingsplan aanvullende locaties ondergrondse restafvalcontainers Zeeheldenkwartier III (buurt 45), Centrum, Den Haag" gewijzigd vastgesteld, waarbij diverse locaties zijn aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's).

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college, [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2021, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [appellant sub 2] en anderen, van wie [appellant sub 2A], bijgestaan door T.J.J. Slegers, advocaat in Den Haag, [appellant sub 3], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Buijs, W. van der Eijk en J.A. van de Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

Beoordelingskader

1.       Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

2.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van locaties voor ORAC’s. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464).

3.       Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC’s heeft het college de randvoorwaarden gehanteerd, zoals neergelegd in het "Raadsvoorstel ondergrondse restafvalcontainers" met kenmerk RIS160943. Deze randvoorwaarden houden in:

- Loopafstand: De maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.

- Parkeren: Het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).

- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).

- Bereikbaarheid leegwagen: De leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.

- Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.

Beroep van [appellante sub 1]

Inleiding

4.       [appellante sub 1] is gevestigd aan de [locatie 1]. Zij heeft een terrasvergunning voor een terras ter plaatse van de gevel van haar restaurant. Zij kan zich niet verenigen met de plaatsing van drie containers aan ORAC’s ter hoogte van de Piet Heinstraat 52, aangeduid als locatie 45B-04C. Die locatie bevindt zich tegenover haar eethuis, aan de overzijde van de straat.

De aangewezen locatie

5.       [appellante sub 1] betoogt dat het college deze locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van ORAC’s, omdat bij de afweging van de belangen onvoldoende rekening is gehouden met alle af te wegen belangen. Zij voert aan dat de locatie is gepland op de scheidslijn van twee aangrenzende parkeervakken. De afmeting van de twee parkeervakken gezamenlijk bedraagt 11 m met aan beide zijden een boom. Hierdoor bevindt zich binnen een straal van 5 m aan beide zijden van de ORAC’s een boom. Dit is niet toegestaan volgens het Handboek Openbare Ruimte van de gemeente Den Haag. Verder voert zij aan dat tijdens een overleg op 16 oktober 2019 tussen de projectleider voor het plaatsen van ORAC’s en de vereniging BIZ Zeeheldenkwartier, waar [appellante sub 1] lid van is, is toegezegd dat geen ORAC’s bij terrassen zullen worden geplaatst. Tijdens dit overleg is de locatie 45B-04B volgens haar als beste alternatief naar voren gekomen. Volgens haar is de locatie 45B-04C minder geschikt dan de locatie 45B-04B. In dat verband wijst zij erop dat op laatstgenoemde locatie zich binnen een straal van 5 m geen bomen bevinden. Bovendien bevinden zich bij die locatie geen horecaterrassen. Dit in tegenstelling tot de locatie 45B-04C waar zich zowel aan de ene zijde als aan de overzijde horecaterrassen bevinden. Tot slot heeft [appellante sub 1] aangevoerd dat de te plaatsen ORAC’s op de locatie 45B-04C zullen leiden tot verlies van de invalideparkeerplaats ter plaatse.

5.1.    Volgens het Handboek Openbare Ruimte dient zich minimaal 8 m vrije ruimte boven de bak te bevinden voor het goed kunnen legen van een ORAC, waarbij zich binnen een straal van 5 m onder andere geen boomkruinen rondom de ORAC dienen te bevinden. Het college heeft toegelicht dat als de minimale afstand tot bomen minder dan 5 m bedraagt, de mogelijkheid tot legen met de afvalinzamelaar Haagse Milieu Service (hierna: HMS) wordt afgestemd. Deze heeft laten weten dat het mogelijk is om de ORAC’s op deze locatie te legen. De Afdeling ziet op basis van de ter zitting getoonde beelden van de situatie ter plaatse geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van wat het college over het legen van de ORAC’s op deze locatie naar voren heeft gebracht.

Het college heeft ter zitting toegelicht dat tijdens het overleg van 16 oktober 2019 een aantal locaties is besproken. De vereniging BIZ Zeeheldenkwartier had haar voorkeur uitgesproken voor de locatie 45B-04B. Het college heeft toen toegezegd dat eerst een proefsleuvenonderzoek moest plaatsvinden voordat een locatie zou worden aangewezen. Het college heeft ter zitting onbestreden gesteld dat van een toezegging dat geen ORAC’s bij terrassen zullen worden geplaatst, geen sprake was. Voor de beoordeling van de geschiktheid van de locaties zijn proefsleuven gegraven op zowel door [appellante sub 1] voorgestelde locatie 45B-04B als de locatie 45B-04C. Daaruit is volgens het college gebleken dat de locatie 45B-04C beter aan de randvoorwaarde "Ondergrondse infrastructuur" voldoet, omdat bij de locatie 45B-04B een pvc-huisaansluiting moet worden omgelegd terwijl dit bij de locatie 45B-04C niet het geval is. Bovendien zullen de loopafstanden veranderen als wordt gekozen voor de locatie 45B-04B. Volgens het college is er verder geen beleidslijn of -regel binnen het (terrassen)beleid die beperkingen oplegt aan de plaatsing van ORAC’s in de nabijheid van terrassen. De randvoorwaarden geven volgens het college evenmin beperkingen aan de plaatsing van ORAC’s bij terrassen. Eventuele overlast vanwege het legen zal volgens het college beperkt blijven, aangezien het legen van de ORAC’s twee keer per week plaatsvindt en maximaal tien minuten duurt. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van wat het college met betrekking tot de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locatie naar voren heeft gebracht. Gelet op de gegeven toelichting, en in aanmerking genomen de randvoorwaarden, bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de door [appellante sub 1] voorgestelde alternatieve locatie in redelijkheid geschikter had moeten achten dan de aangewezen locatie.

Wat betreft het betoog van [appellante sub 1] dat de te plaatsen ORAC’s op de locatie 45B-04C zullen leiden tot verlies van de invalideparkeerplaats, heeft het college toegelicht dat de invalideparkeerplaats wordt behouden en verplaatst naar de locatie, gelegen naast de locatie 45B-04C. Dat, zoals [appellante sub 1] heeft gesteld, geen verkeersbesluit hierover is genomen, betekent op zichzelf niet dat deze niet kan worden verplaatst. Daarbij is van belang dat het college ter zitting heeft toegelicht dat het gaat om een geringe verplaatsing, zodat een verkeersbesluit niet nodig is.

5.2.    De Afdeling overweegt dat [appellante sub 1] weliswaar mogelijk enige hinder zal kunnen ondervinden vanwege de aanwezigheid en het gebruik van de ORAC’s, maar dit zal, gelet op de gegeven toelichting van het college, niet voor onaanvaardbare overlast zorgen. Voor het oordeel dat het college bij de afweging van de belangen onvoldoende rekening heeft gehouden met alle af te wegen belangen, bestaat geen aanleiding. Het college heeft in wat [appellante sub 1] heeft aangevoerd geen reden hoeven te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellante sub 1] ongegrond.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beroep van [appellant sub 2] en anderen

Inleiding

8.       [appellant sub 2] en anderen zijn (gedeeld) eigenaar van de woningen aan de [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 6] in Den Haag. Zij kunnen zich niet verenigen met de plaatsing van twee containers aan ORAC’s op de locatie 45B-14A.

Ontvankelijkheid

9.       Het college betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], omdat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpplaatsingsplan.

9.1.    Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht […]."

9.2.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, overweegt de Afdeling dat artikel 6:13 van de Awb, gelet op de toepassing van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure bij de vaststelling van het bestreden besluit, aan [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] niet tegengeworpen kan worden. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], is ontvankelijk.

Bevoegdheid

10.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het college niet bevoegd was het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan te nemen. Volgens [appellant sub 2] en anderen volgt uit het raadsbesluit van 18 juli 2019 (RIS 302553) dat eerst moet worden bezien of de wijk geschikt is voor de plaatsing en het gebruik van ORAC’s. Dit is volgens hen het geval bij een hoge bebouwings- en bevolkingsdichtheid in de wijk, in zo’n mate dat het plaatsen van ORAC’s een efficiënte wijze van afvalinzameling behelst voor de wijk. Het college heeft echter niet gesteld, noch aangetoond, dat er bij de bewoners van het Zeeheldenkwartier ook behoefte zou bestaan aan het gebruikmaken van de ORAC’s als afvalinzamelingsmethode vanwege een dusdanig buitensporige overlast in de wijk wat betreft zwerfafval, vervuiling en ongedierte. Gelet hierop wordt in het Zeeheldenkwartier niet voldaan aan de criteria voor de wijkkeuze voor het plaatsen van ORAC’s en voldoet het bestreden besluit niet aan het raadsbesluit van 18 juli 2019 (RIS 302553).

10.1.  Het college heeft ter zitting toegelicht dat al bij besluit van 28 november 2013 (RIS 266686) de gemeenteraad de ORAC heeft aangewezen als inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in onder meer de wijk Zeeheldenkwartier. Het was aan het college om, ter uitvoering van dat besluit, locaties voor ORAC’s in deze wijk aan te wijzen. Bij raadsbesluit van 18 juli 2019 zijn gewijzigde criteria vastgesteld voor de plaatsing van ORAC’s. Anders dan [appellant sub 2] en anderen stellen, volgt uit dat besluit niet dat er bij de bewoners van een wijk behoefte zou moeten bestaan voordat wordt besloten dat de wijk geschikt is voor de plaatsing en het gebruik van ORAC’s. Evenmin volgt uit dat besluit dat de behoefte van de bewoners aan het gebruikmaken van ORAC’s een criterium is. Voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoet aan het raadsbesluit van 18 juli 2019 bestaat dan ook geen aanleiding. Gelet op het vorenstaande bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college niet bevoegd was het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan te nemen.

Het betoog faalt.

Gevolgen van het gebruik van ORAC’s in het algemeen

11.     [appellant sub 2] en anderen vrezen dat het gebruik van ORAC’s geluid-, stank- en zwerfvuiloverlast zal veroorzaken en vrezen voor overlast als gevolg van het legen van de ORAC’s door het inzamelvoertuig. Verder voeren zij aan dat zij vanuit hun woning zicht hebben daarop.

11.1.  Volgens de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan, zal het legen van de ORAC’s twee keer per week plaatsvinden en telkens maximaal tien minuten duren. Van eventuele stank- en zwerfvuiloverlast kunnen meldingen worden gedaan, waarna controle, onderhoud of een schoonmaakbeurt kan plaatsvinden. Van geluidoverlast als gevolg van het gebruik van ORAC’s zal niet of nauwelijks sprake zijn, omdat deze zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers. Verder worden ORAC’s grotendeels ondergronds geplaatst, is de hoogte van het bovengrondse gedeelte slechts 1 m en staan op veel locaties al auto’s geparkeerd, waardoor volgens de Nota van Antwoord geen sprake is van een devaluatie van het uitzicht en woongenot. Gelet op het vorenstaande hoefde het college in de door [appellant sub 2] en anderen in algemene zin geuite vrees voor hinder in redelijkheid geen aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie af te zien. De stelling van [appellant sub 2] en anderen dat ORAC’s een permanent karakter hebben en gelet op de gebruikskenmerken daarvan niet in verhouding staan tot auto’s, maakt dit niet anders. Uit de rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2403) volgt dat het standpunt van het college dat ORAC’s gelet op onder meer de hoogte van het bovengrondse gedeelte daarvan, het woongenot niet zodanig aantasten dat het college behoorde af te zien van aanwijzing van een locatie, aanvaardbaar is geacht. Verder volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat de gevolgen vanwege de aanwijzing van een locatie voor ORAC’s onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.

Het betoog faalt.

Verlies parkeerplaatsen

12.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat de te plaatsen ORAC’s zullen leiden tot verlies van een aantal parkeerplaatsen voor de bewoners aan de Van Speijkstraat. Zij hebben weinig tot geen alternatief om elders in de wijk te parkeren vanwege de algehele parkeerdruk en toenemende aanwezigheid van oplaadpalen in de wijk waar enkel exclusief (parkeer)gebruik door elektrische auto’s is toegestaan. Daar komt bij dat het voornemen bestaat om de Zoutmanstraat in de nabije toekomst autovrij te maken, zodat dit volgens [appellant sub 2] en anderen zal leiden tot extra parkeerdruk in onder meer de Van Speijkstraat.

Verder voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de parkeerdruk in het Zeeheldenkwartier onder de 90% zou liggen. Volgens hen is de in mei 2019 uitgevoerde parkeerdrukmeting waar het college zijn besluit op heeft gebaseerd niet actueel en is er niet op een representatief moment geteld. In dat verband wijzen zij op de huidige parkeerdruk in de wijk en het gegeven dat het thuiswerken vanwege het coronavirus is toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat er overdag en in de nacht meer voertuigen in de wijk zijn geparkeerd, terwijl diverse horeca uitbaters meerdere parkeerplekken in de wijk nu in gebruik hebben genomen als terrassen. Het college had volgens hen de parkeerdrukmeting niet in de nacht moeten uitvoeren, maar in de avond, na thuiskomst van de bewoners, terwijl de horeca en diverse winkels in de wijk nog open zijn.

12.1.  Plaatsing van ORAC’s overeenkomstig het plaatsingsplan leidt volgens het college tot verlies van enkele parkeerplaatsen in de Van Speijkstraat. In de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan, en het verweerschrift heeft het college toegelicht dat een van de uitgangspunten bij het bepalen van de locaties voor het plaatsen van ORAC’s is dat het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt. Op wijkniveau wordt naar de parkeerdruk gekeken alvorens een wijk door de gemeenteraad wordt aangewezen voor plaatsing van ORAC’s. In de wijk Zeeheldenkwartier zal de parkeerdruk na plaatsing van de ORAC’s niet stijgen boven de vastgestelde norm van 90%. Uit de parkeerdrukmeting van mei 2019 volgt dat de parkeerdruk in de wijk Zeeheldenkwartier 83% bedraagt, zodat met dit plaatsingsplan volgens het college wordt voldaan aan de randvoorwaarde voor parkeren.

12.2.  Door een locatie aan te wijzen die tot het verlies van enkele parkeerplaatsen leidt, heeft het college niet in strijd met de randvoorwaarden besloten. Anders dan [appellant sub 2] en anderen veronderstellen, volgt uit de parkeerdrukmeting niet dat de parkeerdruk in de wijk op 96% of 100% ligt en daarmee boven de door het college gehanteerde norm van 90%. De tabel met parkeertellingen bevat de uitkomsten van een parkeerdrukmeting in de wijk Zeeheldenkwartier. Het college heeft er bewust voor gekozen om bij de beoordeling of een locatie geschikt is voor het plaatsen van ORAC’s naar de parkeerdruk op wijkniveau te kijken. Dat heeft het college in redelijkheid kunnen doen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:838) mocht het college er bij de vraag of het verlies van een parkeerplaats aanvaardbaar is, in redelijkheid voor kiezen om betekenis toe te kennen aan de parkeerdruk op wijkniveau.

Uit de parkeerdrukmeting volgt dat de parkeerdruk in Zeeheldenkwartier in mei 2019 is gemeten in de nacht tussen 02.00-05.00 uur. Volgens de meting bedroeg de parkeerdruk 83%. In wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de in mei 2019 uitgevoerde parkeerdrukmeting niet actueel is en er niet op een representatief moment is geteld. [appellant sub 2] en anderen hebben niet inzichtelijk gemaakt dat er geen alternatief is om elders in de wijk te parkeren. Met het voornemen om de Zoutmanstraat in de nabije toekomst autovrij te maken, hoefde het college in redelijkheid geen rekening te houden, aangezien dat niet relevant is voor de vraag of het college de locatie ten tijde van belang kon aanwijzen voor de plaatsing van ORAC’s. Verder overweegt de Afdeling dat de meting in de nacht is uitgevoerd, op een moment dat de meeste bewoners thuis zijn en hun auto’s nabij hun woningen hebben geparkeerd. De stelling van [appellant sub 2] en anderen dat er vanwege het coronavirus meer mensen thuiswerken en dat er overdag en in de nacht meer voertuigen in de wijk zijn geparkeerd, volgt de Afdeling ook daarom niet. Verder hebben [appellant sub 2] en anderen niet inzichtelijk gemaakt dat horeca uitbaters meerdere parkeerplekken in de wijk nu in gebruik hebben genomen als terrassen. Bovendien hebben [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerdruk hoger is als horeca en winkels in de avond open zijn. Voor het oordeel dat de parkeerdruk zodanig significant is toegenomen dat het college kort voor het nemen van het bestreden besluit een nieuwe parkeerdrukmeting had moeten laten doen, bestaat dan ook geen aanleiding. Omdat uit de parkeerdrukmeting blijkt dat de parkeerdruk in de wijk minder dan 90% is, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie vanwege de parkeerdruk niet had mogen aanwijzen.

Het betoog faalt.

Bereikbaarheid inzamelvoertuig

13.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat de aangewezen locatie ter hoogte van hun woningen vanwege de slechte bereikbaarheid voor het inzamelvoertuig niet geschikt is voor de plaatsing van twee ORAC’s. Zij wijzen erop dat de Van Speijkstraat een smalle straat is waar aan weerszijden wordt geparkeerd. Bij het passeren van grote wagens komt het regelmatig voor dat autoalarmen van de geparkeerde auto’s afgaan. [appellant sub 2] en [appellant sub 2A] hebben hierdoor aanzienlijke schade aan hun auto’s ervaren, zo stellen zij. Verder wijzen [appellant sub 2] en anderen erop dat de ophaalwagen in de huidige situatie al spiegels moet inklappen voor een veilige doorgang. Als er een bestelbus in de straat staat of voertuigen niet goed zijn geparkeerd, rijdt de ophaalwagen volgens hen niet meer door de straat maar wordt het huisafval op de hoek van de straat opgehaald. Verder voeren zij aan dat onduidelijk is op welke gronden de bereikbaarheid door de afvalinzamelaar is getoetst en positief bevonden. De vermeende goedkeuring blijkt volgens [appellant sub 2] en anderen nergens uit en is het, nu een rapport ontbreekt, niet mogelijk om dit op juistheid te controleren.

13.1.  In de Nota van Antwoord en het verweerschrift heeft het college toegelicht dat HMS alle locaties van het plaatsingsplan, zo ook deze locatie, heeft beoordeeld op bereikbaarheid en veiligheid aan de hand van de "Aandachtspunten HMS voor orac’s". De locatie is hierbij geschikt bevonden. Uit navraag bij HMS is volgens het college gebleken dat deze heeft uitgelegd dat langs de locatie 45B-14A is gereden en dat deze locatie wat de bereikbaarheid betreft geen problemen zal opleveren. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van wat het college hierover naar voren heeft gebracht. Voor het oordeel dat de locatie niet bereikbaar is voor het inzamelvoertuig ziet de Afdeling geen aanleiding. Daarbij betrekt de Afdeling dat de Van Speijkstraat een breedte heeft van ongeveer 7 m. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie vanwege de bereikbaarheid heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ORAC’s.

Het betoog faalt.

Monumentale kwaliteit en beschermd stadsgezicht

14.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het college de locatie 45B-14A in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen, omdat plaatsing van ORAC’s op deze locatie sterk afbreuk doet aan de monumentale kwaliteit en daarmee het beschermd stadsgezicht. Zij voeren aan dat de woningen bij besluit van 15 april 1993 zijn aangewezen als rijksmonument. Volgens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn deze woningen van architectuurhistorisch belang, gelden deze als voorbeeld van eclectische woonhuisarchitectuur en hebben als onderdeel van een symmetrisch opgezette groep van vier herenhuizen een belangrijke ensemblewaarde, zo stellen zij. Anders dan het college stelt, is de locatie 45B-14A volgens [appellant sub 2] en anderen niet voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte (hierna: ACOR), omdat deze locatie niet wordt genoemd in het ACOR-advies. Bovendien volgt uit de e-mail van 13 augustus 2020 van de projectleider voor ORAC’s aan [appellant sub 2A] dat de aanwezigheid van rijksmonumenten in de Van Speijkstraat niet expliciet aan de orde is geweest. Het college heeft volgens hen dan ook niet deugdelijk gemotiveerd dat plaatsing van de ORAC’s op deze locatie geen afbreuk doet aan de monumentale status van de woningen en heeft dit belang onvoldoende in zijn beoordeling van de aanvaardbaarheid van de locatie betrokken, zo stellen [appellant sub 2] en anderen.

14.1.  Het college heeft toegelicht dat ORAC’s grotendeels ondergronds worden geplaatst, de hoogte van het bovengrondse gedeelte slechts 1 m is en op veel locaties al auto’s geparkeerd staan, waardoor geen sprake is van een devaluatie van het straatbeeld. Verder heeft het college uitgelegd dat de ACOR over de kwaliteit van de buitenruimte adviseert en erop toeziet dat diverse projecten conform het Handboek Openbare Ruimte zijn ontworpen. Elk plan voor de buitenruimte moet tijdens de planfase worden aangemeld bij de ACOR, waarna deze een advies uitbrengt aan het college. Het kan voorkomen dat een plan niet aan alle eisen van het Handboek Openbare Ruimte voldoet. De afwijkingen op het Handboek Openbare Ruimte kunnen aan de ACOR voorgelegd worden. De ACOR heeft geen specifieke regels voor rijksmonumenten, zodat dit dan ook niet specifiek wordt besproken. Dat een locatie niet expliciet aan de orde is geweest, betekent volgens het college niet dat er niet over is geadviseerd. De tekening met alle locaties wordt aan de ACOR voorgelegd. Met één lid van de ACOR en de stedenbouwkundige van het gebied wordt het volledige plan voorgesproken. Enkel als locaties negatief beoordeeld worden, staan ze in het verslag. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de toelichting van het college.

Gelet op de omvang van het bovengrondse gedeelte van de ORAC’s en in aanmerking genomen dat de aangewezen locatie blijkens de verslagen van de ACOR van 7 augustus 2019 en 16 oktober 2019 akkoord is bevonden, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat plaatsing van ORAC’s beperkte gevolgen voor het straatbeeld en de monumentale kwaliteit van de woningen heeft. Evenmin bestaat, gelet op de gehanteerde randvoorwaarden, aanleiding voor het oordeel dat het college voorafgaand aan het besluit had dienen te informeren naar de opvatting van ACOR over het effect van de ORAC’s op de monumentale status van de woningen. De stelling van [appellant sub 2] en anderen dat de ACOR een dergelijk advies wel heeft gegeven over de locatie 45B-24A Zeestraat, maakt dit niet anders. Daarbij is van belang dat uit de reactie van de ACOR van 7 augustus 2019 volgt dat op het moment van de ACOR-vergadering nog niet met de projectgroep was afgestemd om deze locatie op de afgesproken wijze in het voorontwerp mee te nemen. Niet is gebleken dat dit ook het geval was voor de voorliggende locatie 45B-14A. Aan de eventuele aantasting van de monumentale kwaliteit en het beschermd stadsgezicht heeft het college verder in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.

Het betoog faalt.

Waardedaling

15.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat hun woningen in waarde zullen verminderen en dat het college bij de belangenafweging daaraan te weinig betekenis heeft toegekend. In dat verband hebben zij een waarderingsonderzoek van Cirk & Verhoog Taxaties en Consultancy B.V. van 28 september 2020 overgelegd.

15.1.  Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat het plaatsen van ORAC’s is aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling waar een ieder mee kan worden geconfronteerd. Normale maatschappelijke ontwikkelingen zijn (objectief) voorzienbaar en behoren tot het aanvaarde risico van benadeelde. Dit geldt ook voor de eventueel financieel nadelige gevolgen van het bestreden besluit, aldus het college. Het college acht de gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig in relatie tot het doel dat daarmee wordt gediend.

Het college heeft er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid van kunnen uitgaan dat waardevermindering van nabij ORAC's gelegen woningen de belangen van de eigenaren in de regel niet zodanig aantast, dat daaraan meer gewicht moet worden toegekend dan aan het belang dat is gediend met de plaatsing van ORAC’s. Het overgelegde waarderingsonderzoek van Cirk & Verhoog Taxaties en Consultancy van 28 september 2020 kan in onderhavige procedure dan ook niet tot een ander oordeel over plaatsing van de ORAC’s leiden. Dit laat onverlet dat eigenaren die menen door aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van ORAC's schade te lijden die in verband met de onevenredigheid daarvan niet voor hun rekening dient te komen, een verzoek tot nadeelcompensatie tot het college kunnen richten en dat de beslissing daarop voor bezwaar en beroep vatbaar is.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

16.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat er geschikte alternatieve locaties zijn voor de aangewezen locatie. In dat verband wijzen zij op de locaties in de Van Speijkstraat, gelegen ter hoogte van huisnummer 2 en het kantoorpand op de hoek met de Van de Spiegelstraat. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het college wat die locaties betreft ten onrechte heeft volstaan met de toelichting dat deze geen alternatieve locaties zijn in verband met de ligging van kabels en leidingen, terwijl een bodemrapport waaruit dit blijkt ontbreekt. Volgens hen kan dit argument evengoed gelden voor de aangewezen locatie 45B-14A, omdat het niet voor de hand ligt dat er op deze locatie geen of niet zoveel kabels en leidingen in de weg zouden liggen. Dit blijkt volgens hen uit de zogeheten "KLIC-melding" en bijbehorend bodemrapport in bijlage 4 bij het onderzoeksrapport van Cirk & Verhoog Taxaties en Consultancy van 28 september 2020.

Verder voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat de locatie 45B-14A ogenschijnlijk is gekozen omdat daarmee substantiële kosten voor de gemeente Den Haag worden voorkomen voor het omleggen van ondergrondse kabels en leidingen op genoemde alternatieve locaties. Het financieel belang van de gemeente zou volgens [appellant sub 2] en anderen echter geen doorslaggevende rol mogen spelen in de locatiekeuze voor ORAC’s. Gelet op de locatiespecifieke en andere bijzondere omstandigheden van de aangedragen alternatieve locaties had het college in redelijkheid moeten afzien van de aanwijzing van de locatie 45B-14A, zo stellen zij. In dat verband wijzen [appellant sub 2] en anderen onder andere erop dat de alternatieve locaties ter hoogte van een blinde muur of kantoorpand liggen, niet direct voor een woning zijn gesitueerd, op meer afstand tot de voorgevel liggen waardoor minder afbreuk wordt gedaan aan het woongenot, beter bereikbaar zijn voor de inzamelwagen, het gemis aan parkeerplaatsen hetzelfde blijft of minder wordt en de loopafstand niet substantieel verandert. Het plaatsingsplan biedt volgens hen geen inzicht in hoeverre het college bij de keuze voor de locatie 45B-14A betekenis heeft toegekend aan deze locatiespecifieke en andere bijzondere omstandigheden van de aangedragen alternatieve locaties. Het financiële belang van het moeten omleggen van kabels en leidingen staat volgens [appellant sub 2] en anderen niet in verhouding tot het permanente karakter van de plaatsing en het gebruik van ORAC’s gelet op alle negatieve gevolgen voor hun woonklimaat en -genot.

16.1.  Het college heeft ter zitting aan de hand van een plattegrond van aanwezige kabels en leidingen in de Van Speijkstraat, toegelicht dat aan de oneven zijde van de Van Speijkstraat in de parkeerstrook een waterleiding en een bundel datakabels liggen en dat aan de even zijde van de Van Speijkstraat in de parkeerstrook een gasleiding ligt. Ter zitting heeft het college over de "KLIC-melding" onbestreden toegelicht dat leidingen dicht langs de gevels liggen en dat de meeste leidingen in de stoep liggen. Tijdens het plaatsen van de ORAC’s op de aangewezen locatie 45B-14A, welke locatie zich bevindt op enige afstand van de gevels, zal daarvan geen last worden ondervonden. Op deze locatie bevinden zich wel een lage drukgasleiding en een parkeermeter, die moeten worden verplaatst. Bij de locatie gelegen ter hoogte van het kantoorpand op de hoek met de Van de Spiegelstraat ligt in de parkeerstrook echter een waterleiding en een datapakket van 10 tot 12 kabels. De locatie ter hoogte van de Van Speijkstraat 2 betreft volgens het college een uitrit, zodat daar geen ORAC’s kunnen worden geplaatst.

16.2.  De Afdeling ziet mede naar aanleiding van het ter zitting getoonde beeldmateriaal van de alternatieven geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van wat het college over de geschiktheid van de alternatieve locaties naar voren heeft gebracht. Het college heeft zich ten aanzien van die alternatieven, ook gelet op het conflict met de ondergrondse infrastructuur en de uitrit, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet zodanig geschikter zijn voor de plaatsing van ORAC’s dan de aangewezen locatie, dat het college niet voor die aangewezen locatie heeft kunnen kiezen. Voor zover [appellant sub 2] en anderen ter zitting hebben gewezen op de locatie naast de uitrit, heeft het college toegelicht dat de ter plaatse aanwezige parkeerplaats zal worden verwijderd, zodat het inzamelvoertuig de Van Speijkstraat kan inrijden vanaf de Van de Spiegelstraat. De stelling van [appellant sub 2] en anderen ter zitting dat deze locatie juist geschikter is, omdat het inzamelvoertuig de Van Speijkstraat niet hoeft in te rijden en de parkeerplaats behouden kan blijven, volgt de Afdeling niet. Daarbij is van belang dat het inzamelvoertuig de Van Speijkstraat hoe dan ook moet inrijden, omdat aan het einde van deze straat ook is voorzien in ORAC’s op de locatie 45B-13. In de stelling van [appellant sub 2] en anderen ter zitting dat de ORAC’s kunnen worden geplaatst op de stoep ter hoogte van de blinde muur naast de uitrit, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid evenmin aanleiding hoeven zien om van de aanwijzing van de locatie 45B-14A af te zien.

Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat bij de keuze van het college voor de locatie 45B-14A vooral financiële redenen een rol hebben gespeeld, overweegt de Afdeling als volgt. Eén van de randvoorwaarden betreft de "Ondergrondse infrastructuur", waarbij al aanwezige kabels, leidingen en riolering zo min mogelijk moeten worden omgelegd. Voor het oordeel dat het college de randvoorwaarde "Ondergrondse infrastructuur" niet in redelijkheid heeft kunnen hanteren gelet op het financieel belang van het college, bestaat geen aanleiding. Zoals onder 1 is overwogen, dient het college bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan af te wegen. In dat kader komt gewicht toe aan de randvoorwaarden en aan de belangen van omwonenden. Voor zover de belangen van omwonenden niet in de randvoorwaarden zijn opgenomen, kan daaruit op zichzelf nog niet worden afgeleid dat het college die belangen buiten beschouwing heeft gelaten en dat bij het aanwijzen van locaties voor de plaatsing van ORAC's slechts de belangen van de gemeente zijn gediend. Mede gelet op de reactie van het college op de ingebrachte zienswijzen in de Nota van Antwoord en wat hiervoor onder 11 tot en met 15 is overwogen, heeft het college bij het maken van een belangenafweging niet louter volstaan met een toetsing van een beoogde locatie aan de randvoorwaarden, maar het heeft ook de belangen van omwonenden bij zijn besluit betrokken en aanvaardbaar geacht. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid ook geen doorslaggevend gewicht toe hoeven kennen aan de door hen genoemde omstandigheden. Evenmin heeft het college inzichtelijk hoeven maken in hoeverre het hieraan betekenis heeft toegekend bij de keuze voor locatie 45B-14A, reeds omdat deze omstandigheden eerst in beroep zijn aangevoerd. Voor het oordeel dat bij de keuze van het college voor de locatie 45B-14A vooral financiële redenen een rol hebben gespeeld, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.

Het betoog faalt.

Conclusie

17.     Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2] en anderen ongegrond.

18.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beroep van [appellant sub 3]

Inleiding

19.     [appellant sub 3] woont aan de [locatie 7]. Hij kan zich niet verenigen met de plaatsing van twee containers aan ORAC’s op de locatie 45B-10.

Locatiekeuze

20.     [appellant sub 3] betoogt dat zijn woongenot wordt aangetast, omdat de ORAC’s dicht bij zijn woning worden geplaatst en hij vanuit zijn woning zicht heeft daarop. Dit levert volgens hem een aantasting op van zijn privacy, omdat de ORAC’s een aantrekkende werking hebben en meer mensen voor zijn woning zullen lopen die in zijn woonkamer kunnen kijken.

20.1.  Het college heeft toegelicht dat ORAC’s grotendeels ondergronds worden geplaatst, de hoogte van het bovengrondse gedeelte slechts 1 m is en op veel locaties al auto’s geparkeerd staan, waardoor geen sprake is van een devaluatie van het uitzicht en woongenot. Bovendien wordt bij de plaatsing van ORAC’s altijd rekening gehouden met een minimale afstand van 1,5 m tussen de gevel van een woning en de ORAC’s. Aangezien ORAC’s veelal in de parkeervakken of -stroken geplaatst zijn, staan de ORAC’s doorgaans niet dichter op de huizen dan geparkeerde auto’s. In dit specifieke geval is de afstand van de gevel tot de ORAC-locatie 45B-10 volgens het college minimaal 1,7 m, zodat wordt voldaan aan de minimale afstand van 1,5 m. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat plaatsing van ORAC’s op de aangewezen locatie het woongenot en de privacy niet onevenredig zal aantasten.

Het betoog faalt.

Gevolgen van het gebruik van ORAC’s in het algemeen

21.     [appellant sub 3] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot plaatsing van ORAC’s op deze locatie. Hij stelt dat de aanwezigheid van de ORAC’s zal leiden tot geur- geluid- en trillinghinder. Daarnaast bestaat volgens hem het risico dat afval rondom de ORAC zal worden geplaatst. [appellant sub 3] vreest voorts dat de ORAC’s vandalisme zullen aantrekken en dat de ORAC’s in brand zullen worden gestoken. Hij wijst erop dat op de eerste verdieping, schuin boven de ORAC’s, zich een houten erker bevindt die snel vlam kan vatten. Tot slot voert hij aan dat plaatsing van ORAC’s op deze locatie tot waardedaling van zijn woning zal leiden.

21.1.  Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling in wat [appellant sub 3] over de geur- geluid- en trillinghinder naar voren heeft gebracht geen aanleiding hoeven zien van de aanwijzing van de locatie af te zien. Het college heeft toegelicht dat ORAC’s al jaren in Den Haag worden gebruikt en dat de gemeente nauwelijks klachten over stankoverlast ontvangt, omdat de ORAC’s grotendeels onder de grond worden geplaatst. Bovendien hebben de ORAC’s twee halve schalen die tegen elkaar indraaien, waardoor de stankoverlast tot een minimum wordt beperkt. Daarnaast worden de ORAC’s twee keer per jaar van binnen en buiten grondig gereinigd. In de omstandigheid dat het een enkele keer voorkomt dat de ORAC’s stankoverlast veroorzaken, behoefde het college in redelijkheid geen aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie af te zien. Verder heeft het college toegelicht dat de gemeente niet kan garanderen dat de locaties waar de ORAC’s worden geplaatst schoon zijn. Wel worden de ORAC’s twee keer per week geleegd en treedt de gemeente op tegen bewoners die deze onjuist gebruiken. Als er vuil rondom de container wordt aangetroffen kan daarvan melding worden gemaakt en zal de gemeente handhavend optreden. In andere wijken is de ervaring dat straten waar ORAC’s zijn geplaatst veel schoner zijn dan het voorheen het geval was. Verder heeft het college toegelicht dat niet of nauwelijks sprake zal zijn van geluidhinder door het deponeren van huisafval, omdat de ORAC’s voorzien zijn van een dubbelschalige trommel met rubberen drempels. Het legen van de ORAC’s gebeurt doorgaans twee keer per week op werkdagen en duurt maximaal tien minuten, zodat de geluidhinder volgens het college niet onaanvaardbaar is. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat hinder door trillingen zal worden veroorzaakt, overweegt de Afdeling dat, als al enige trillinghinder zal optreden, het college ervan heeft mogen uitgaan dat deze niet zodanig is dat de locatie niet in redelijkheid kon worden aangewezen.

Wat betreft de vrees van [appellant sub 3] voor brandstichting, overweegt de Afdeling dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien om deze locatie om die reden niet aan te wijzen. Dat sprake zal zijn van brandstichting is niet aannemelijk, omdat de ORAC’s twee halve schalen hebben die tegen elkaar indraaien waardoor deze niet open kunnen blijven staan en het afval zich ondergronds bevindt, zodat er weinig zuurstof bij zal kunnen. Wat betreft vandalisme, hoefde het college hiermee bij de besluitvorming geen rekening hoefde te houden, omdat dat een kwestie van handhaving is. De Afdeling merkt verder op dat het college heeft toegelicht dat indien overlast wordt ondervonden of zich andere omstandigheden voordoen waardoor onaanvaardbare situaties ontstaan, dit gemeld kan worden, zodat passende maatregelen worden getroffen. Om het risico te beperken en het onwenselijk menselijk gedrag niet te stimuleren, worden ORAC’s volgens het college tijdens de jaarwisseling op risicolocaties uit voorzorg afgesloten.

In de stelling van [appellant sub 3] dat zijn woning in waarde zal dalen behoefde het college in redelijkheid evenmin aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie af te zien. Dit laat onverlet dat eigenaren die menen door aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van ORAC's schade te lijden die in verband met de onevenredigheid daarvan niet voor hun rekening dient te komen, een verzoek tot nadeelcompensatie tot het college kunnen richten en dat de beslissing daarop voor bezwaar en beroep vatbaar is.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

22.     [appellant sub 3] betoogt dat op de aangewezen locatie de verkeersveiligheid in het geding komt. In dit verband stelt hij dat de ORAC’s aan de drukste en onoverzichtelijke t-splitsing in de wijk zijn gesitueerd en dat deze t-splitsing deel uitmaakt van de wijkontsluitingsroute. De Hugo Grootstraat en de Barentszstraat die uitkomen op de t-splitsing, zijn smalle straten waar voertuigen elkaar nu al moeilijk kunnen passeren. Door de plaatsing van de ORAC’s op deze locatie zal de Barentszstraat volgens hem verder worden versmald. Bovendien ontstaat een extra verkeersstroom van personen naar het drukste deel in de wijk. Dit zal een gevaarlijke situatie opleveren voor onder meer overstekende mensen en andere verkeersdeelnemers. Voor zover in de Nota van Antwoord is aangegeven dat de locatie door hulpdiensten is getoetst op de verkeersveiligheid en waaruit is gebleken dat zij geen bezwaar hebben tegen de locatie, is dat volgens [appellant sub 3] summier en twijfelt hij eraan of er adequaat onderzoek is gedaan. Verder voert [appellant sub 3] aan dat bij het legen of schoonmaken van de ORAC’s het deel van de Barentszstraat waar de ORAC’s zijn gesitueerd gemotoriseerd verkeer en hulpdiensten zal blokkeren.

22.1.  Het college heeft toegelicht dat plaatsing van ORAC’s op deze locatie niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Volgens het college is het deel van de Barentszstraat waar de locatie 45B-10 is gepland ingericht als woonerf en is dit deel niet bedoeld als route voor doorgaand verkeer. Bovendien geldt op de Barentszstraat een maximumsnelheid van 30 km/uur.

Verder heeft het college toegelicht dat de locatie is beoordeeld door HMS op veiligheid en bereikbaarheid. De locatie is door HMS geschikt bevonden. Er kan volgens het college eventueel verkeershinder worden ondervonden, maar het is niet aannemelijk dat hierdoor de verkeersveiligheid in het geding komt. Verder is de locatie voorgelegd aan het Vooroverleg over Verkeerszaken. Dit is een intern adviesorgaan dat alle locaties beoordeelt op verkeersveiligheid en bereikbaarheid. Eén van de beoordelaars is de brandweer. Ook het Vooroverleg over Verkeerszaken heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen plaatsing van de ORAC’s op deze locatie. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de toelichting van het college. Voor zover [appellant sub 3] erop heeft gewezen dat gemotoriseerd verkeer en hulpdiensten zullen worden opgehouden bij het legen of schoonmaken van de ORAC’s, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het dan niet zal gaan om een korte periode. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de locatie is goedgekeurd door het Vooroverleg over Verkeerszaken.

Gelet op het voorgaande biedt wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd over de verkeersveiligheid geen grond voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC’s.

Het betoog faalt.

Locatie overbodig?

23.     [appellant sub 3] betoogt dat de locatie overbodig is. Hij voert aan dat voor de direct omwonenden de locaties 45B-11 en 45B-09 volstaan en dat daarmee ook wordt voldaan aan de randvoorwaarde "Loopafstand", zodat de locatie 45B-10 kan vervallen. Voor zover er dan ondercapaciteit ontstaat, kunnen de overige locaties volgens [appellant sub 3] worden uitgebreid met een ORAC. Volgens hem worden nu ORAC’s voor zijn deur en woonkamer geplaatst, terwijl die niet nodig zijn voor de direct omwonenden, maar bedoeld zijn voor buurtbewoners verderop in de straat. Hierdoor moet hij de lasten dragen van ORAC’s die voor hem niet noodzakelijk zijn.

23.1.  Het college heeft toegelicht dat het niet mogelijk is om de locatie te laten vervallen, omdat dan sprake zal zijn van ondercapaciteit. Volgens het college is uitbreiding van de drie omliggende locaties niet mogelijk. Bij het vervallen van de locatie zouden de huishoudens enkel gebruik kunnen maken van de ORAC’s op de locaties 45B-09 en 45B-11. Locatie 45B-11 zit volgens het college al over de maximumcapaciteit en bestaat uit vier containers, terwijl locaties meestal worden beperkt tot twee of hooguit drie containers. Uitbreiding van deze locatie is volgens het college onwenselijk omdat in dat geval sprake zal zijn van onevenredig veel containers op één plek. Locatie 45B-09 kan de capaciteit ook niet opvangen omdat daar ook vier containers nodig zijn. Met het behoud van locatie 45B-10 wordt de capaciteit beter verdeeld over de locaties. Uitbreiding van locatie 45B-08A is niet zinvol omdat bewoners een locatie (in dit geval 45B-09) niet voorbijlopen als die vol is. Uit ervaring blijkt dat gebruikers de zakken er dan naast zetten, wat niet wenselijk is. De Afdeling acht dit standpunt van het college niet onredelijk. Voor zover [appellant sub 3] ter zitting erop heeft gewezen dat op de in zijn beroepschrift door hem met een gele cirkel aangegeven locatie ORAC’s geplaatst kunnen worden, heeft het college toegelicht dat dit niet mogelijk is, omdat zowel het smallere als normale inzamelwagen de bocht op die locatie niet kunnen nemen. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van wat het college hierover naar voren heeft gebracht. Dat ORAC’s op de locatie 45B-10 voor de direct omwonenden niet nodig zijn, betekent, gelet op de toelichting van het college, niet dat deze locatie overbodig is. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat locatie 45B-10 nodig is.

Het betoog faalt.

Conclusie

24.     Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 3] ongegrond.

25.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

91-877.