Uitspraak 202005065/2/R3, 202005082/2/R3 en 202005095/2/R3


Volledige tekst

202005065/2/R3, 202005082/2/R3 en 202005095/2/R3.
Datum uitspraak: 25 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in de gedingen tussen onder meer:

1.    Katwijk Smart Village, gevestigd te Katwijk, en anderen (hierna: KSV en anderen),

2.    [verzoeker sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Valkenburg, gemeente Katwijk,

3.    [verzoekster sub 3], gevestigd te Valkenburg, gemeente Katwijk,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2020, kenmerk 1540725, heeft het college van burgemeester en wethouders aan Boskalis Nederland B.V. (hierna: Boskalis) een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk verleggen van de huidige N206 (westzijde) voor de RijnlandRoute, bestaande uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.

Tegen dit besluit hebben onder meer KSV en anderen beroep ingesteld.

KSV en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

KSV en anderen, het college van burgemeester en wethouders en Boskalis hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 28 juli 2020, kenmerk 1544444, heeft het college van burgemeester en wethouders aan Boskalis een omgevingsvergunning verleend voor grondwerkzaamheden en kappen, voor het kappen van 122 vergunningplichtige bomen voor de RijnlandRoute langs de Ir. G. Tjalmaweg (N206).

Tegen dit besluit hebben KSV en anderen beroep ingesteld.

KSV en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

KSV en anderen, het college van burgemeester en wethouders en Boskalis hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 28 juli 2020, kenmerk 1540732, heeft het college van burgemeester en wethouders aan Boskalis een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk verleggen van de huidige N206 (oostzijde) voor de RijnlandRoute bestaande uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 2] en [verzoekster sub 3] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 2] en [verzoekster sub 3] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 2], [verzoekster sub 3] en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 november 2020, waar KSV en anderen, vertegenwoordigd door mr. K. Heede, advocaat te Leiden, [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. K. Heede, advocaat te Leiden, [verzoekster sub 3], vertegenwoordigd door mr. K. Heede, advocaat te Leiden, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en mr. E.J.M.J.J. Houben, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting Boskalis, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, C.F. Bakker en C. Haakman, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Bij besluiten van 10 december 2014 en 23 maart 2016 heeft het college van gedeputeerde staten het provinciaal inpassingsplan "RijnlandRoute" vastgesteld. Met de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2038, is het provinciaal inpassingsplan onherroepelijk geworden. Het provinciaal inpassingsplan ziet onder meer op het tracé van de nieuwe N206. Om deze te kunnen verwezenlijken is het volgens het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk om de huidige N206 Ir. G. Tjalmaweg te Valkenburg tijdelijk te verleggen, parallel aan de N206 gedurende de aanlegperiode van de nieuwe N206. Daartoe heeft het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunningen met kenmerken 1540725 en 1540732 verleend. Deze vergunningen zijn verleend voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022. Daarnaast heeft het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning met kenmerk 1544444 verleend voor het kappen van 122 vergunningplichtige bomen voor de RijnlandRoute langs de Ir. G. Tjalmaweg (N206). Het college van gedeputeerde staten heeft ter zitting verklaard dat de tijdelijke weg er volgens planning gedurende 1,5 jaar zal liggen.

3.    KSV en anderen zijn een burgerinitiatief (KSV), een basisschool (Dubbelburg) en omwonenden. Over de omgevingsvergunning met kenmerk 1540725 betogen zij dat het aanleggen van een tijdelijke N206, als dat al nodig is, aan de zuidkant in plaats van de noordkant van de N206 zou moeten plaatsvinden. Zij vrezen onder meer voor aantasting van het woon- en leefklimaat, aantasting van beschermde diersoorten, aantasting van de externe veiligheid en stikstofdepositie. Over de omgevingsvergunning met kenmerk 1544444 betogen zij onder meer dat de noodzaak tot het kappen van bomen geheel of grotendeels ontbreekt, dat deze leidt tot aantasting van beschermde diersoorten en is gebaseerd op een onvolledige toetsing. [verzoeker sub 2] en [verzoekster sub 3] drijven ondernemingen nabij de beoogde tijdelijke N206. Vanwege de omgevingsvergunning met kenmerk 1540732 vreest [verzoeker sub 2] onder meer voor belemmering van het verkeer, ontneming van het zicht op zijn bedrijf en aantasting van beschermde diersoorten. [verzoekster sub 3] vreest voor verminderde bereikbaarheid en schade aan bomen.

Belanghebbendheid

4.    Het college van burgemeester en wethouders bestrijdt de belanghebbendheid van KSV, omdat niet blijkt dat de daarin verenigde groepen ook daadwerkelijk zijn verenigd in één organisatie, als zodanig in onderling verband activiteiten beoefenen en als eenheid deelnemen aan het rechtsverkeer. Ook heeft KSV geen kenbaar ledenbestand, is onduidelijk welke activiteiten KSV verricht en blijkt niet dat KSV vastomlijnde doelstellingen heeft, aldus het college van burgemeester en wethouders.

4.1.    KSV voert aan dat zij als entiteit herkenbaar is in het rechtsverkeer. Zo presenteert KSV zich naar buiten als een eenheid, namelijk via haar website en haar twitteraccount.

4.2.    Blijkens haar website is KSV: "Een onafhankelijk burgerinitiatief bestaande uit verschillende netwerken met ‘omdenkers’ met een duurzame en toekomstgerichte kijk op mobiliteit en leefbaarheid in een lokale samenleving". KSV heeft volgens haar website tot doel: "Katwijk leefbaarder maken op het gebied van groen, mobiliteit, cultureel-historisch erfgoed, gezondheid en veiligheid."

4.3.    De voorzieningenrechter overweegt dat voormelde punten hier in het midden kunnen worden gelaten, omdat het verzoek van KSV en anderen mede is ingediend door natuurlijke personen die in de directe nabijheid van de voorziene tijdelijke N206 wonen. Voor zover het verzoek door deze natuurlijke personen is ingesteld, oordeelt de voorzieningenrechter hoe dan ook inhoudelijk over de besluiten met kenmerk 1540725 en 1544444.

Bevoegd gezag

5.    KSV en anderen betogen dat, omdat de omgevingsvergunning voor de tijdelijke N206 met kenmerk 1540725 tevens een vergunning is voor met het provinciaal inpassingsplan strijdig gebruik en deze is aangevraagd vóór 10 december 2019, het college van gedeputeerde staten hierbij het bevoegd gezag is voor de gronden die binnen het provinciaal inpassingsplan vallen.

5.1.    In het vaststellingsbesluit van het provinciaal inpassingsplan "RijnlandRoute" van 10 december 2014 staat:

"6. Dat Gedeputeerde Staten gedurende de onder 8 aangegeven termijn beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, juncto artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; […]

8. Dat conform artikel 3.26, lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening, de bevoegdheid van de gemeenten om een bestemmingsplan vast te stellen voor de in dit besluit betrokken gronden, wordt uitgesloten tot en met 9 december 2019."

5.2.    Omdat de omgevingsvergunning met kenmerk 1540725 is verleend bij besluit van 28 juli 2020, dus na 9 december 2019, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag is. Uit de regeling in het vaststellingsbesluit van het provinciaal inpassingsplan "RijnlandRoute" van 10 december 2014 blijkt niet dat de datum van de aanvraag in dit kader bepalend is.

Inhoudelijke gronden van de verzoeken

6.    KSV en anderen betogen dat de omgevingsvergunning met kenmerk 1540725 ten onrechte is verleend voor een tijdelijke parallelweg ten noorden in plaats van, indien al nodig, ten zuiden van de N206. Volgens hen ontbreekt een goede ruimtelijke onderbouwing: de belangen zijn niet geïnventariseerd dan wel niet afgewogen. Aan de kant van aanvrager is er geen belang, anders dan mogelijkerwijze financieel, bij de keuze voor de noordelijke variant. Daartegenover staat de leefbaarheid van plant, mens en dier. De tijdelijke weg komt op een steenworp afstand van huizen en klaslokalen te liggen, sloten met beschermde diersoorten worden gedempt en de groensingel met bomen vol vleermuizen worden gekapt. Verzoekers begrijpen niet hoe de weegschaal in het voordeel van de aanvrager heeft kunnen uitwijzen. Daarbij gaat het algemeen om de totale impact die verandering van de bestemmingen "Groen" en "Water" in de bestemming "Verkeer" heeft en meer in het bijzonder om verschillende, hierna te noemen, aspecten. Omdat de gronden buiten het provinciaal inpassingsplan vallen, hebben eerdere onderzoeken in het kader van de RijnlandRoute hierop geen betrekking en ontbreekt hiervoor onderzoek, aldus KSV en anderen.

Volgens KSV en anderen wordt de luchtkwaliteit aangetast. In het rapport van Cauberg Huygen van 20 september 2019 is volgens hen geen rekening gehouden met dagelijkse filevorming en meerdere gevoelige bestemmingen zoals de school.

Voorts zal volgens hen sprake zijn van onacceptabele geluidniveaus voor de woningen, school en andere kwetsbare objecten. Er zullen hogere waarden nodig zijn voor 148 woningen en mogelijk ook gevelisolatie. Er had rekening moeten worden gehouden met richtlijnen van de WHO.

Verder vrezen zij voor onaanvaardbare trillinghinder. In het rapport van Cauberg Huygen van 20 september 2019 is ten onrechte uitgegaan van te weinig vrachtverkeer, onder meer in de nacht, een te lage rijsnelheid, een onjuiste bodemgesteldheid en is geen rekening gehouden met het bouwverkeer van de N206.

Verder vrezen zij dat de tijdelijke omlegging leidt tot een onaanvaardbaar plaatsgebonden risico en dat het groepsrisico toeneemt bij het verschuiven van de wegas naar de bebouwing. De tijdelijke N206 blijft toegankelijk voor vervoer van gevaarlijke stoffen, terwijl deze een geringe breedte heeft, geen uitwijkmogelijkheden, druk is met alle soorten verkeer en gelegen is op 20 meter van huizen en 30 meter van een school.

Verder leidt de tijdelijke N206 ertoe dat de veiligheid van het fietsverkeer wordt aangetast, omdat het bestaande fietspad langs de N206 verdwijnt, terwijl beide alternatieve routes evident niet afdoende veilig zijn voor fietsers. In dat verband verwijzen KSV en anderen naar het rapport Risicoanalyse vervallen fietsroute langs N206 van Toon van der Horst verkeersarchitectuur van 30 oktober 2020.

Voorts wordt volgens hen afbreuk gedaan aan de verkeerstoegankelijkheid. Onduidelijk is volgens hen of openbaar vervoer beschikbaar blijft en zo ja, of de weg met vrachtverkeer en bussen nog voldoende beschikbaar blijft voor hulpdiensten.

Verder leidt de tijdelijke weg tot aantasting van de lesomgeving van de basisscholen en het kindercentrum, door geluidhinder, trillingen, aantasting van de externe veiligheid en van de verkeersveiligheid. Volgens KSV en anderen is ten onrechte geen aandacht besteed aan deze kwetsbare groepen.

Voorts kan een weg van tijdelijke aard waarvoor ruim 100 bomen plaats dienen te maken volgens KSV en anderen redelijkerwijze niet in lijn worden gebracht met een goede ruimtelijke ordening.

Daarnaast leidt het mogelijk maken van de tijdelijke weg tot aantasting van vaste verblijfplaatsen van beschermde diersoorten in de te kappen bomen (vleermuizen) en in het te dempen water (zoals de platte schijfhoren). Er had nader onderzoek moeten worden gedaan of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) hieraan in de weg staat. De ontheffing krachtens de Flora- en faunawet van 13 november 2015 heeft volgens hen geen betrekking op deze gronden en loopt af op 31 december 2020.

Verder staat volgens hen stikstofdepositie aan de vergunningverlening in de weg. In de ruimtelijke onderbouwing wordt volgens hen ten onrechte gesteld dat, ook al heeft de aanlegfase van de verlegde N206 een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar tot gevolg, dit toch geoorloofd is gezien de uit 2015 daterende vergunning voor de aanleg en gebruik van de RijnlandRoute.

Verder leidt de tijdelijke weg volgens hen mogelijk tot aantasting van archeologische waarden (de Limes grens). Nu volgens de ruimtelijke onderbouwing sprake is van gebied met hoge archeologische verwachtingen, is voorafgaand archeologisch onderzoek volgens hen noodzakelijk.

Voorts vrezen KSV en anderen voor overschrijding van PFAS-normen. Aangezien sprake is van grondverzet door het dempen en vergraven van waterbodems en grondlagen, diende het college hier volgens hen rekening mee te houden.

7.    KSV en anderen betogen over de omgevingsvergunning met kenmerk 1544444 dat de bevoegdheid om de omgevingsvergunning voor kappen te verlenen een discretionaire bevoegdheid is. Daarom dient het college van burgemeester en wethouders een inventarisatie van belangen te maken en deze af te wegen en, als het college besluit om de vergunning te weigeren, aan te geven op welke afwijzingsgrond dit gebeurt. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter geen enkele inventarisatie, afweging of motivering gemaakt.

Zonder dat een duidelijke eindsituatie in vergunningen is vastgelegd dient er volgens hen geen kap te worden toegestaan. Voorts voeren zij aan dat volgens de aanvraag 'slechts' 41 bomen het project 'tijdelijke N206' betreffen. De andere aangevraagde bomen zijn voor projecten die nog niet zijn aangevraagd dan wel vergund ('nieuwe parkzone', 'snelfietspad' en 'wijziging waterhuishouding'). Voor die projecten is er geen reden of noodzaak tot kap. Het kan volgens hen redelijkerwijze niet de bedoeling zijn om eerst volledig te kappen en dan vervangingsprojecten aan te vragen.

Het college van burgemeester en wethouders gaat volgens hen verder inhoudelijk niet in op de afweging tussen het belang van de parkzone en de recreatieve waarden enerzijds en het belang bij de aanleg van de tijdelijke N206 anderzijds. In dat verband wijzen zij erop dat de natuurlijke barrière tussen de N206 enerzijds en (senioren)woningen en de school anderzijds verdwijnt, alsmede dat nagenoeg het enige recreatiegebied in het dorp verdwijnt.

KSV en anderen vrezen voorts voor aantasting van beschermde diersoorten door de kap, zoals de vleermuis, de platte schijfhoren en de rugstreeppad. Hier had volgens hen nader onderzoek naar moeten worden gedaan, omdat in de beschikbare stukken vrijwel volledig wordt teruggevallen op niet toepasselijk en gedateerd eerder onderzoek in het kader van het provinciaal inpassingsplan. De ontheffing krachtens de Flora- en faunawet van 13 november 2015 heeft volgens hen, zoals hiervoor al vermeld, geen betrekking op deze gronden en loopt af op 31 december 2020.

Het toetsingskader van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) geeft volgens hen alle ruimte aan het college van burgemeester en wethouders om de vergunning te weigeren: ter bescherming van het milieu, de houtopstand is onderdeel van de hoofdgroenstructuur, heeft een natuurwaarde, is beeldbepalend, is waardevol voor het dorp en is van cultuurhistorische waarde omdat deze tot de oudste van Valkenburg behoort en door de provincie is geschonken als groene buffer naar de N206. KSV en anderen vinden het niet redelijk dat er meer dan 100 historische bomen worden gekapt voor het aanleggen van een weg die daar niet meer dan 2 jaar ligt.

8.    [verzoeker sub 2] betoogt over de omgevingsvergunning met kenmerk 1540732 dat de beschikbare breedte van de tijdelijke ventweg naast de tijdelijke N206 ter plaatse van de Torenvlietslaan niet toereikend is voor de vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer. De positionering van de ventweg strak tegen de perceelgrens belemmert ook het gebruik van zijn erf voor laden en lossen, aldus [verzoeker sub 2]. Het is dan voor vrachtwagens niet meer mogelijk om zijn erf op te draaien.

Verder betoogt hij dat de geprojecteerde geluidschermen onnodig zijn omdat ter plaatse geen woningen zijn gesitueerd en dat deze schermen het zicht op zijn bedrijf ontnemen.

Voorts vreest [verzoeker sub 2] voor aantasting van beschermde diersoorten.

9.    [verzoekster sub 3] betoogt dat de bomen op haar perceel bedolven raken door de werkzaamheden. Alvorens een oplossing te hebben gevonden voor de bomen op de perceelgrens, dient de omgevingsvergunning te worden geschorst.

Voorts vreest [verzoekster sub 3] voor verminderde bereikbaarheid van haar bedrijf gedurende de werkzaamheden. Onderdeel van de omgevingsvergunning dient een verkeersplan te zijn, zodat haar bedrijf te allen tijde bereikbaar is voor zwaar gemotoriseerd verkeer, aldus [verzoekster sub 3].

Relativiteit

10.    Het college van burgemeester en wethouders stelt primair dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke bespreking van de gronden over soortenbescherming, stikstofdepositie (aantasting van Natura 2000-gebied) en archeologische waarden.

10.1.    Wat de gronden van KSV en anderen over het aspect soortenbescherming betreft - dat in het kader van deze procedure aan de orde komt bij de vraag of het college van burgemeester en wethouders op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning in de weg staat - overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nu wordt voorzien in de aanleg van een tijdelijke weg op gronden waarop uit hoofde van de Wnb beschermde diersoorten voorkomen en de kleinste afstand van de woningen van verschillende verzoekers tot die gronden hemelsbreed ongeveer 20 meter bedraagt, kan verwevenheid worden aangenomen tussen de belangen van verzoekers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving en het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.67). Voor zover het college van burgemeester en wethouders heeft betoogd dat de platte schijfhoren te klein is om verwevenheid te kunnen aannemen, overweegt de voorzieningenrechter dat zij voor een dergelijke opvatting geen grondslag ziet in de rechtspraak van de Afdeling.

Wat de gronden van [verzoeker sub 2] over het aspect soortenbescherming betreft overweegt de voorzieningenrechter dat verwevenheid ontbreekt, omdat het belang van [verzoeker sub 2] is gelegen in diens bedrijfseconomische belangen en de door hem ontplooide bedrijfsactiviteiten niet worden beïnvloed door de instandhouding van een populatie binnen het gebied (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, onder 10.68).

Wat de gronden van KSV en anderen over de bescherming van natuurwaarden van Natura 2000-gebied betreft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen verwevenheid kan worden aangenomen tussen de individuele belangen van verzoekers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, omdat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Meijendel & Berkheide) is gelegen op ten minste 670 m van de woningen van verzoekers en zij geen zicht hebben op het Natura 2000-gebied (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, onder 10.52).

Ten aanzien van de gronden van KSV en anderen over archeologische waarden overweegt de voorzieningenrechter dat het belang van verzoekers die bescherming zoeken in het belang dat zij gevrijwaard blijven van nadelige gevolgen van het in de omgevingsvergunning voorziene werk voor hun woon- en leefklimaat niet verweven is met het algemeen belang van archeologische waarden dat de betrokken planregels beogen te beschermen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, onder 10.75).

Inhoudelijk verweer

11.    Het college van burgemeester en wethouders stelt over de omgevingsvergunning met kenmerk 1540725 dat voor de tijdelijke verlegging van de N206 wel degelijk een afweging van belangen en alternatieven heeft plaatsgevonden. Het college wijst op het Rapport onderzoek zuidelijke varianten van de colleges van gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders van 31 januari 2020. Met de zuidelijke varianten kan echter geen gelijkwaardig resultaat worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het verlenen van de omgevingsvergunning voor de noordelijke variant is volgens het college van burgemeester en wethouders niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, een tijdelijke situatie en een groot maatschappelijk belang. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing wordt volgens dit college het overgrote deel van de tijdelijke verlegging gerealiseerd binnen de grenzen van het provinciaal inpassingsplan.

Ten aanzien van luchtkwaliteit stelt het college dat de school onderdeel van de beoordeling is geweest. De berekende waarden liggen ruim onder de grenswaarden als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer.

Het college van burgemeester en wethouders stelt dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op de omgevingsvergunning, omdat het een afwijking betreft voor een termijn van niet langer dan tien jaar. Bij geen van de woningen of gebouwen van verzoekers is sprake van een geluidtoename ten opzichte van de bestaande situatie. The Environmental Noise Guidelines van de WHO bevatten geen bindende bepalingen, aldus dit college.

Wat trillinghinder betreft stelt het college van burgemeester en wethouders dat in het rapport van Cauberg Huygen van 20 september 2019 is meegewogen dat het zwaar verkeer op de tijdelijke N206 naar verwachting 4% zal zijn. Snelheidsovertredingen zijn een kwestie van handhaving. Met de bodemgesteldheid is rekening gehouden in bedoeld rapport. Het bouwverkeer ten behoeve van de aanleg van de RijnlandRoute zal niet over de tijdelijke N206 rijden.

Het college van burgemeester en wethouders stelt verder dat het aspect externe veiligheid voor de tijdelijke situatie is doorgerekend in het kader van de m.e.r.-beoordeling. Hieruit blijkt dat er, op basis van het BMII-model berekend, geen sprake is van een verhoogd groepsrisico als de wegas is verschoven in noordoostelijke richting. In het onderzoek is rekening gehouden met de aanwezige kwetsbare objecten.

Het college van burgemeester en wethouders stelt dat twee omleidingen voor fietsers zijn voorzien, één door de 30 km/u straten van Valkenburg en één via de Valkenburgseweg, Katwijkerweg en Hoofdstraat. Volgens het college kan er, mede op grond van een beoordeling door de gemeentelijke verkeersdeskundige, van uit worden gegaan dat deze routes niet verkeersonveilig zullen zijn.

Het college van burgemeester en wethouders stelt dat de tijdelijke N206 toegankelijk blijft voor busdiensten. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten komt volgens het college niet in gevaar, omdat de Torenvlietslaan tijdelijk wordt heringericht en de weg voldoende breed is (7 tot 9 m).

Het college van burgemeester en wethouders erkent dat de tijdelijke N206 op relatief korte afstand zal liggen van het schoolgebouw. De belangen van het schoolklimaat zijn volgens dit college op de juiste wijze meegewogen in de beoordeling van de deelaspecten van de goede ruimtelijke ordening. Tussen de tijdelijke N206 en de school is een gesloten barrière voorzien. Voorts zal het college van gedeputeerde staten voorzien in ventilatie en drie noodlokalen.

Over het kappen van bomen stelt het college van burgemeester en wethouders in het kader van de omgevingsvergunning met kenmerk 1540725 dat de situatie van tijdelijke aard is, waarna bij de aanleg van de parkzone de parkstrook weer hersteld wordt op basis van onder andere het Masterplan Bomen en verbetering van de landschappelijke kwaliteit in het hele gebied optreedt.

Wat de soortenbescherming betreft stelt het college dat voor 1 januari 2021 een besluit zal worden genomen tot verlenging van de ontheffing van 13 november 2015, die afloopt op 31 december 2020. Het college stelt dat in het verrichte soortenonderzoek is geconcludeerd dat zich geen verblijfplaatsen van vleermuizen in de aanwezige bomen bevinden. De parkstrook fungeert wel als foerageergebied voor de gewone en de ruige dwergvleermuis. In dit kader worden maatregelen getroffen, waaronder het niet aanbrengen van verlichting en het tijdig herplanten van bomen. Met betrekking tot de platte schijfhoren worden door de aanvrager maatregelen getroffen, waaronder dat tenminste 50% van de ondergedoken waterplanten en bagger bij te dempen sloten onder begeleiding van een terzake kundige worden verplaatst naar de nieuwe leefgebieden. Er is geen inhoudelijke aanpassing van de eerder verleende ontheffing noodzakelijk, aldus het college. Het college heeft geen aanwijzingen dat eerdere adviezen verouderd zijn. Het college heeft geen aanleiding gezien om - naast de herplantplicht die wel als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden - maatregelen aan de omgevingsvergunning te verbinden.

De vraag of rekening wordt gehouden met het tijdelijk handelingskader PFAS, betreft een kwestie van handhaving jegens vergunninghouder, aldus het college van burgemeester en wethouders.

12.    Het college van burgemeester en wethouders stelt over de omgevingsvergunning met kenmerk 1544444 dat in het besluit en de daarbij behorende onderzoeken uitgebreid is ingegaan op de ingevolge artikel 4.12 van de APV bij het nemen van het besluit betrokken belangen.

Het college stelt dat het al dan niet beschikken over een vergunning voor werkzaamheden die de aanvrager na het kappen wenst uit te voeren geen onderdeel uitmaakt van de in artikel 4.12 van de APV opgenomen weigeringsgronden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR4883, volgt dat het college ook bevoegd was de omgevingsvergunning voor kappen te verlenen voor de bomen die niet samenhangen met het project voor de tijdelijke verlegging van de N206, nu het aannemelijk is dat ook de aanleg van de parkzone, het snelfietspad en de nieuwe waterhuishouding doorgang zullen vinden, aldus het college.

Het college stelt voorts dat de recreatieve waarde geen onderdeel uitmaakt van het toetsingskader zoals dat is gegeven in artikel 4.12 van de APV, maar betwist niet dat het project effecten heeft op de recreatieve waarde van het gebied.

Het college stelt dat het de aanvraag aan alle in de APV opgenomen belangen heeft getoetst. Ten behoeve van het project is een landschapsplan opgesteld, waarin is voorzien in de compensatie van de kap van de 122 vergunningplichtige bomen. Daarbij moet een vergelijkbare groenwaarde in het gebied worden teruggebracht.

13.    Over het verzoek van [verzoeker sub 2] met betrekking tot de omgevingsvergunning met kenmerk 1540732 stelt het college van burgemeester en wethouders dat de nieuwe ventweg voldoende breed zal zijn (tussen 4,00 en 5,80 meter), met passeerstroken. Uit een nadere draaicirkeltekening blijkt volgens het college dat de draai naar het perceel van [verzoeker sub 2] door vrachtwagens gemaakt kan worden.

Het college acht "noise barriers" van belang om geluidhinder in de omgeving zoveel mogelijk te beperken. Voor zover [verzoeker sub 2] door verminderde zichtbaarheid omzetschade lijdt kan een verzoek om nadeelcompensatie worden gedaan.

14.    Over het verzoek van [verzoekster sub 3] met betrekking tot de omgevingsvergunning met kenmerk 1540732 stelt het college dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat bij een zorgvuldige uitvoering van de werkzaamheden schade zal ontstaan aan bomen.

Het college voert verder aan dat sinds augustus 2020 een tijdelijke ontsluiting voor [verzoekster sub 3] in gebruik is, waaraan de tijdelijke verlegging van de N206 niets wijzigt. Voor zover [verzoekster sub 3] door verminderde bereikbaarheid omzetschade lijdt kan een verzoek om nadeelcompensatie worden gedaan.

Oordeel voorzieningenrechter

15.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen noopt, indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (vergelijk de uitspraak van 17 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1955).

Uit artikel 4.12 van de APV volgt dat de omgevingsvergunning voor kappen geweigerd kan worden onder de daar genoemde omstandigheden. Dit betekent dat er geen beleidsruimte is om die omgevingsvergunning ook los van de weigeringsgronden te weigeren; pas indien zich een weigeringsgrond voordoet, is sprake van beleidsruimte.

In bijlage II van het besluit met kenmerk 1544444 is als voorschrift aan de vergunning verbonden dat vergunninghouder dient te herplanten conform het bij de vergunning behorende bomen masterplan.

15.1.    De beoordeling van de diverse gronden van de verzoeken vergt nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op de beoordeling in de hoofdzaken een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter daarom met inachtneming van alles wat hiervoor is overwogen beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat de aanleg van de tijdelijke N206 in de beoogde noordelijke variant tot gevolg heeft dat gedurende een periode van naar verwachting 1,5 jaar hinder optreedt voor omwonenden en de nabijgelegen school. Voorts worden 122 bomen gekapt en treden gevolgen op voor beschermde diersoorten.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de colleges van burgemeester en wethouders en van gedeputeerde staten aannemelijk hebben gemaakt dat de zuidelijke varianten niet binnen afzienbare tijd uitvoerbaar zijn. De provincie heeft geen schriftelijke overeenstemming bereikt over aankoop van alle benodigde gronden, zodat de benodigde gronden niet of niet tijdig beschikbaar zijn. Daarnaast zijn de zuidelijke varianten 11 miljoen euro duurder. Verder zal een vertraging van zes maanden tot bijna een jaar optreden.

Het college van burgemeester en wethouders heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de tijdelijke verlegging van de N206 met het oog op de aanleg van de RijnlandRoute een groot maatschappelijk belang dient en heeft zich op grond daarvan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het te lang zou duren totdat de zuidelijke varianten zouden kunnen worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter constateert verder dat de colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten hebben toegezegd om maatregelen te treffen die de nadelen voor de school zo gering mogelijk maken, terwijl zij de kosten daarvan voor hun rekening zullen nemen. De voorzieningenrechter ziet bij afweging van de betrokken belangen, gelet op voornoemd maatschappelijk belang, de omstandigheid dat het om een tijdelijke situatie gaat, dat wordt voorzien in maatregelen ter voorkoming dan wel beperking van hinder en van aantasting van soorten en dat herplant moet plaatsvinden overeenkomstig het Masterplan bomen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

16.    Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

17.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020

271.