Uitspraak 201012638/1/H2


Volledige tekst

201012638/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Baarle-Hertog (België),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 december 2010 in zaak nr. 10/1013 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2009 heeft het college aan de provincie Noord-Brabant (hierna: de provincie) een kapvergunning verleend voor het vellen van 265 Amerikaanse eiken, staande langs de provinciale weg N260, wegvak Baarle-Belgische grens.

Bij uitspraak van 6 december 2010, verzonden op 13 december 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 januari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger advies, en D. Stekelenburg en het college, vertegenwoordigd door mr. D.M.J. Sanders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de provincie ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door mr. F. Yahia en ing. B.A.M. Couvée, beiden werkzaam bij de provincie.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft bij het besluit van 28 juli 2009 een kapvergunning verleend in verband met de reconstructie van het wegvak Baarle-Belgische grens van de provinciale weg N260.

De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 28 juli 2009 een kenbare belangenafweging ontbeert. Daarom heeft zij bij de aangevallen uitspraak dit besluit vernietigd. In de door het college alsnog kenbaar gemaakte belangenafweging heeft de rechtbank aanleiding gezien te bepalen dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 juli 2009 geheel in stand blijven.

2.2. [appellant] voert aan dat hij niet in staat was twee door het college in de procedure bij de rechtbank overgelegde verkeersrapporten te bestuderen en stelt dat deze stukken, aangezien daarop april 2010 en mei 2010 is vermeld, eerder in het geding hadden kunnen worden gebracht. Hij betoogt dat de rechtbank deze stukken ten onrechte bij haar beoordeling heeft betrokken.

2.2.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.

2.2.2. De in opdracht van de provincie opgestelde verkeersrapporten zijn kort voor de zitting, met inachtneming van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb neergelegde termijn, bij de rechtbank ingediend. Deze stukken zien op de motivering van een eerder ingenomen standpunt van het college, namelijk dat de bomen moeten worden gekapt wegens de verkeersveiligheid, en zijn niet van een zodanige omvang, dat om die reden een zinvolle behandeling ter zitting niet zonder uitstel kon plaatsvinden. Het college heeft ter zitting bij de Afdeling verklaard dat het eerst kort voor de zitting bij de rechtbank over deze stukken de beschikking heeft gekregen. De rechtbank heeft de verkeersrapporten dan ook bij haar beoordeling van het geschil mogen betrekken. Het betoog faalt.

2.3. Ingevolge artikel 4:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Baarle-Nassau (hierna: de APV) wordt in deze afdeling verstaan onder houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.

Ingevolge het derde lid kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:

a. de natuurwaarde van de houtopstand;

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Ingevolge artikel 4:11b, eerste lid, kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de kapvergunning niet had mogen verlenen voordat het bestemmingsplan dat onder meer voorziet in de reconstructie van de N260, onherroepelijk is en in verband met die reconstructie een saneringsplan is opgesteld.

2.4.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 november 2008 in de zaak nr. 200800929/1) dient een aanvraag om een kapvergunning te worden getoetst aan het in de APV opgenomen beoordelingskader, dat losstaat van het beoordelingskader van de Wet ruimtelijke ordening. Dat het bestemmingsplan dat onder meer voorziet in de reconstructie van de N260 nog niet onherroepelijk is, brengt niet mee dat het college niet bevoegd was de kapvergunning te verlenen. Het college heeft aannemelijk kunnen achten dat de reconstructie van de N260 doorgang zal vinden volgens de bij de aanvraag om kapvergunning gevoegde tekening. Daarvoor is niet vereist dat alle procedures ter zake zijn afgerond. Bijgevolg wordt voorbijgegaan aan het door [appellant] in dat verband overgelegde rapport van Jansen Raadgevend ingenieursbureau van 11 februari 2011.

2.5. [appellant] betoogt voorts dat, nu de rechtbank heeft overwogen dat het vernietigde besluit een kenbare belangenafweging ontbeert en daarom niet berust op een zorgvuldige motivering, zij buiten haar bevoegdheid is getreden door te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

2.5.1. Aan het besluit van 28 juli 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat de kapvergunning is verleend in verband met de reconstructie van de N260, het op het wegvak Baarle-Belgische grens te realiseren wegprofiel conform de criteria van het beleid "Duurzaam Veilig", en de verminderde conditie van de bomen, die gevaar voor de verkeersveiligheid vormen. Aan de kapvergunning heeft het college een herplantverplichting verbonden. Ter zitting van de rechtbank heeft het college zijn standpunt dat het belang van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang bij behoud van de bomen alsnog inzichtelijk gemaakt.

2.5.2. Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2008 in zaak nr. 200802431/1), is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. In een geval als het onderhavige, waarin een besluit wegens het ontbreken van een deugdelijke belangenafweging is vernietigd, kan er, mede gelet op de beleidsvrijheid waarover het bestuursorgaan beschikt, uit een oogpunt van proceseconomie aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit en alsnog de vereiste belangenafweging heeft gemaakt en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de alsnog kenbaar gemaakte belangenafweging de rechterlijke toets kan doorstaan.

Volgens de aangevallen uitspraak heeft het college ter zitting alsnog voldoende daadkrachtig gemotiveerd op grond van welke overwegingen het tot het vernietigde besluit is gekomen. Derhalve was er, gelet op het hiervoor overwogene, aanleiding voor de rechtbank te onderzoeken of op grond van deze nadere toelichting de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden worden gelaten.

Het betoog faalt.

2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college de rapporten Verkeersonveiligheidsanalyse aan zijn standpunt ten grondslag heeft mogen leggen, omdat de daarin gehanteerde methodiek niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hij wijst in dat verband met name op de door hem overgelegde Factsheet Subjectieve verkeersonveiligheid van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV van december 2009.

2.6.1. De N260 vormt de verbinding tussen de A58 Tilburg-Breda en Turnhout in België en maakt deel uit van het Regionaal Verbindend Net. Het in geding zijnde wegvak van de N260 is een gebiedsontsluitingsweg, gelegen buiten de bebouwde kom, met een maximumsnelheid van 80 km/u.

Uit de rapporten Verkeersonveiligheidsanalyse N260, Baarle-Belgische grens en Verkeersonveiligheidsanalyse N260, Subjectieve verkeersonveiligheidservaringen belangengroeperingen volgt dat met betrekking tot het onderhavige wegvak sprake is van een subjectieve en in mindere mate van een objectieve verkeersonveiligheid. De conclusie van deze rapporten is dat de inrichting van de weg niet voldoet aan de criteria van "Duurzaam Veilig" en dat uit oogpunt van verkeersveiligheid verbreding van de weg noodzakelijk is. In het rapport Kwaliteitsbeoordeling Amerikaanse eiken langs de N260 te Baarle-Nassau van Cobra boomadviseurs van 13 december 2007 is voorts vermeld dat van de 292 geïnspecteerde bomen langs de N260, het merendeel zich in de eindfase van hun leven bevindt. Daarnaast concludeert dit rapport dat een inrichting van de weg conform "Duurzaam Veilig" niet realiseerbaar is met behoud van de bomen.

De Factsheet van de SWOV gaat in op het begrip subjectieve verkeersonveiligheid en is van algemene strekking. Hierin en in hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat de rapporten Verkeersonveiligheidsanalyse naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud zodanige gebreken vertonen, dat het college zijn standpunt daar niet mede op had mogen baseren. Het betoog faalt.

2.6.2. Het college heeft het belang van de verkeersveiligheid op de N260 kunnen laten prevaleren boven het belang bij behoud van de bomen. Het betoog van [appellant] dat onvoldoende is onderzocht, of de kap van een deel van de 265 bomen achterwege had kunnen blijven, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de beoordeling van Cobra volgt dat door de schaduwdruk nieuwe bomen zich niet of nauwelijks tussen de volwassen bomen kunnen ontwikkelen. Daarnaast heeft het college ter zitting toegelicht dat de bomen op korte afstand van de rijweg staan en in het belang van de verkeersveiligheid een obstakelvrije zone in acht dient te worden genomen. Anders dan [appellant] stelt, is daarbij niet relevant dat, indien wordt uitgegaan van een weginrichting waarbij een maximumsnelheidsregime van 60 km/u geldt, conform de criteria van "Duurzaam Veilig" een obstakelvrije zone van 1,50 m in plaats van 4,50 m in acht dient te worden genomen, nu volgens het rapport van Cobra de afstand van de bomen tot de rand van de weg in bijna alle gevallen minder dan een halve meter bedraagt.

2.7. Als argumentatie voor het standpunt dat de verleende kapvergunning geen stand kan houden, voert [appellant] verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het besluit van 28 juli 2009 een te beperkte herplantplicht heeft opgelegd.

Op grond van de derde aan dit besluit verbonden voorwaarde moet de grond ter plaatse worden herbeplant met 265 bomen en voor zover dit niet realiseerbaar is, dient de herplant te geschieden langs het tracé van de Omlegging Baarle. Ter zitting is door het college en de provincie toegelicht dat in het kader van de reconstructie van het in geding zijnde wegvak ongeveer 75% van de bomen waarvoor kapvergunning is verleend, wordt herplant langs dit wegvak, op grotere afstand van de rijbaan, en dat het overige deel van de herplantplicht zal worden uitgevoerd langs de Omlegging Baarle. Gelet hierop kan in het door [appellant] aangevoerde geen grond worden gevonden voor het oordeel dat bij het besluit van 28 juli 2009 een te beperkte herplantverplichting is opgelegd.

2.8. Hetgeen door [appellant] is aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid kapvergunning heeft kunnen verlenen voor alle 265 bomen. De rechtbank heeft derhalve terecht aanleiding gezien te bepalen dat de rechtgevolgen van het besluit van 28 juli 2009 geheel in stand blijven.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011

85-710.