Uitspraak 202002419/1/R1 en 202002419/2/R1


Volledige tekst

202002419/1/R1 en 202002419/2/R1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Slootdorp, gemeente Wieringermeer, appellanten, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 5 maart 2020 in zaak nrs. 19/4777 en 19/4776 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft het college aan Reddyn B.V. omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het op drie locaties (gewijzigd) aanleggen van ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

Bij tussenuitspraak van de rechtbank van 12 november 2019 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld de in die uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 11 december 2019 heeft het college aan Reddyn onder aanvulling van de motivering opnieuw omgevingsvergunning verleend en aangegeven dat het besluit van 11 december 2019 in de plaats treedt van het besluit van 2 oktober 2019.

Bij uitspraak van 5 maart 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 2 oktober 2019 ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het tegen het besluit van 11 december 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college en Reddyn en TenneT TSO B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2020, waar [appellant], het college, vertegenwoordigd door B. van Yperen en N. de Koning, en Reddyn en TenneT, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.    Bij het besluit van 11 december 2019 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen op drie locaties van het tracé hoogspanningsverbindingen als neergelegd in het provinciaal inpassingsplan "Netuitbreiding Kop van Noord- Holland - herstelbesluit II" (hierna: PIP).

3.    [appellant] woont in de nabijheid van de voorziene ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding op het perceel [locatie] te Slootdorp. In de onderhavige omgevingsvergunning wordt afgeweken van het in het PIP neergelegde tracé. [appellant] heeft er op gewezen dat hij als gevolg van het PIP reeds wordt geconfronteerd met een ondergrondse hoogspanningsverbinding die vlak langs de oostelijke zijde van zijn perceel loopt. Als gevolg van de bij de omgevingsvergunning voorziene wijziging van het tracé zal de kabel vlak na zijn perceel een bocht met een lus maken, waardoor  deze ook aan de noordkant dicht bij zijn perceel komt te liggen, aldus [appellant]. [appellant] vreest voor de negatieve gezondheidsgevolgen van de hoogspanningsverbinding.

4.    Het geschil spitst zich toe op het besluit van 11 december 2019, voor zover het betreft het gewijzigd tracé van de hoogspanningsverbinding op de locatie nabij Kooltuinenweg 7 te Slootdorp, gelegen in de nabijheid van het perceel van [appellant], door het college aangehaald als "afwijking 3".

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er cumulatie plaatsvindt van het magnetisch veld nabij zijn woning als gevolg van de wijzing en de reeds aanwezige leidingen en vreest dat de voorzorgsnorm van 0,4 microtesla (jaargemiddeld) ter plaatse van zijn woning overschreden zal worden, wat schadelijk voor de gezondheid is. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de door de vergunningaanvrager aangeleverde aanvullende stukken onzorgvuldig zijn beoordeeld, dat ten onrechte geen berekening heeft plaatsgevonden van de gevolgen voor de situatie ter plaatse van zijn woning en dat is volstaan met een benadering van de sterkte van het magnetisch veld.

5.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de afstand tussen de kabeldelen en het perceel en de woning van [appellant] te groot is voor een gezondheidseffect. In 2015 is voor het hele tracé, zoals neergelegd in het PIP, het magneetveld berekend en is een zone van 15 m (hierna: de magneetveldcontour) gehanteerd ten opzichte van de magneetveldzone, waar 0,4 microtesla wordt gemeten. Daarbij is, bij gebrek aan specifiek beleid voor ondergrondse kabeltracés, aangesloten bij het beleid voor bovengrondse tracés. Het college heeft zich, onder verwijzing naar de nadere notitie van 11 december 2019 en onder meer de brief van DNV GL van 2 december 2019, op het standpunt gesteld dat het gewijzigde tracé voldoet aan de traceringsprincipes en dat is verzekerd dat de 0,4 microtesla magneetveldcontour, van 15 m gemeten vanaf de hoogspanningsverbinding, op enige afstand van de woning ter plaatse van het adres [locatie] is gelegen. Het tracé is ten opzichte van het PIP op een aantal plekken gewijzigd waaronder onderhavige "wijziging 3", maar deze wijziging heeft, gelet op de afstand tussen de hoogspanningsverbinding en het perceel en de woning van [appellant], niet als gevolg dat de magneetveldcontour nabij het perceel of de woning van [appellant] komt te liggen. Het college heeft er in dit kader op gewezen,  hetgeen door [appellant] niet is bestreden, dat de aan te leggen kabel aan de noordzijde op ongeveer 87 m van het woonhuis en 62 m van het perceel is gelegen en aan de oostzijde op ongeveer 54 m van het woonhuis en 27 m van het perceel. De woning noch het perceel liggen dan ook in de magneetveldcontour. Het college heeft in dit kader voorts gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2738, naar aanleiding van een wijziging van het Provinciaal Inpassingsplan Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, waarin een beroepsgrond over elektromagnetische velden reeds ongegrond werd verklaard, omdat de woning van appellant op een afstand van meer dan 15 m van eenzelfde 150 kV-kabel was gelegen.

Hoewel het juist is dat, zoals door [appellant] is aangevoerd, de situatie ter plaatse als gevolg van "afwijking 3" niet is berekend maar dat is volstaan met een benadering, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling onder verwijzing naar voorgaande motivering kunnen oordelen dat ter plaatse van het perceel en de woning van [appellant] de voorzorgsnorm van 0,4 microtesla niet zal worden overschreden. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het college ter zitting over  de door [appellant] gestelde cumulatie van de magneetveldzone uiteen heeft gezet dat, ook indien zich een verdubbeling van de straling zou voordoen als gevolg van cumulatie, de magneetveldzone van 0,4 microtesla nog steeds op voldoende afstand van het perceel en de woning van [appellant] zou zijn gelegen. Daarbij is van belang dat - zo is door de deskundige ter zitting uiteengezet - de hoeveelheid magnetische straling bij een twee keer zo grote afstand, vier keer zo klein is. Daardoor zijn, aldus de deskundige, ter plaatse van het perceel en de woning van [appellant] gezondheidsrisico’s als gevolg van de kabeltrace’s uitgesloten, ook als met enige cumulatie rekening wordt gehouden. Er is geen grond dit oordeel voor onjuist te houden. [appellant] heeft daar geen andersluidend oordeel van een deskundige tegenover gezet. Vastgesteld wordt dat de vrees voor gezondheidsrisico’s door de kabeltrace’s ter plaatse van het perceel en de woning niet nader is onderbouwd.

TenneT heeft overigens ter zitting toegezegd bereid te zijn om ter plaatse van het perceel en de woning van [appellant] een meting te willen verrichten op kosten van TenneT zowel voor als na het aanleggen van de hoogspanningsverbinding , en naar aanleiding van de bevindingen van deze metingen een rapport op zullen opmaken, waaruit moet blijken dat de magneetveldcontour van 0,4 microtesla als gevolg van de vergunde hoogspanningsverbinding niet op het perceel van [appellant] zal liggen en dus ook niet in de nabijheid van de woning.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het door hem voorgestelde alternatieve tracé op onjuiste gronden is afgewezen.

6.1.    Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, noopt het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aannemelijk minder bezwaren (zoals bijvoorbeeld is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1483).

[appellant] heeft gewezen op een alternatief tracé, waarbij het perceel Kooltuinenweg 7 wordt doorsneden. Het college heeft in het besluit van 11 december 2019, en de daaraan ten grondslag liggende nadere notitie van 11 december 2019, en de in hoger beroep ingediende schriftelijke uiteenzetting van 23 juni 2020 voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een gelijkwaardig alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren dat aan het verlenen van omgevingsvergunning in de weg staat, gelet op de aanwezige bomen, de te beperkte breedte van de berm en de doorkruising van het agrarisch perceel waardoor niet aan de traceringsprincipes kan worden voldaan.

Het betoog faalt.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Van Ettekoven
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020

580.