Uitspraak 201704368/1/R6


Volledige tekst

201704368/1/R6.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

provinciale staten van Noord-Holland,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2017 hebben provinciale staten het provinciaal inpassingsplan "Netuitbreiding Kop van Noord-Holland" (hierna: het inpassingsplan) gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.G. Moeijes, advocaat te Velsen, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, advocaat te Haarlem, en H. Engelenburg, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting TenneT TSO B.V., vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], en Liander N.V., vertegenwoordigd door mr. Van den Biggelaar, voormeld, [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Op 4 april 2016 hebben provinciale staten het inpassingsplan vastgesteld. Bij uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:238, heeft de Afdeling dat plan vernietigd, voor zover thans relevant, voor zover het betreft het plandeel in het verlengde van de zijdelingse perceelgrenzen van de gronden van [appellant] met de bestemming "Wonen" aan de [locatie] te Middenmeer. Daaraan heeft de Afdeling ten grondslag gelegd dat provinciale staten niet hebben kunnen aangeven waar de nieuwe, reeds vergunde woning van [appellant] zal komen. Planologisch is de woning toegestaan op de gronden die direct grenzen aan het tracé. In dat geval is niet voldaan aan de door provinciale staten genoemde afstand van ten minste 15 m. Hieruit volgt, aldus de uitspraak van 1 februari 2017, dat het besluit van 4 april 2016 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2. Het bestreden besluit strekt tot herstel van voormeld in de uitspraak van 1 februari 2017 geconstateerd gebrek. Bij het bestreden besluit hebben provinciale staten - zonder dat hierbij toepassing is gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb - het vernietigde plandeel in het verlengde van de zijdelingse perceelgrenzen van de gronden van [appellant] met de bestemming "Wonen" aan de [locatie] te Middenmeer opnieuw vastgesteld op de wijze zoals dit plandeel op 4 april 2016 is vastgesteld als deel van het inpassingsplan, waarbij de plantoelichting is aangevuld.

3. Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die provinciale staten uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

4. Voor zover [appellant] naar voren brengt dat aan de hoogspanningsleiding gezondheidsrisico’s kleven waarmee onvoldoende rekening is gehouden, dat voor een waardedaling van zijn perceel moet worden gevreesd en dat het tracé ter hoogte van zijn gronden anders zou moeten lopen, overweegt de Afdeling dat in de uitspraak van 1 februari 2017 over die aspecten reeds een oordeel is gegeven. Het betoog van [appellant] dat de kabel op eenvoudige wijze om de tuin heen kan worden gelegd, heeft eveneens betrekking op de tracékeuze. De Afdeling ziet geen aanleiding om over de genoemde aspecten thans anders te oordelen.

5. [appellant] betoogt dat de afstand van zijn woning tot de locatie van de ondergrondse hoogspanningsleiding onjuist is vastgesteld. In bijlage 3 bij het voorstel van het college van gedeputeerde staten van 7 maart 2017 en de als bijlage 2 aan het voorstel gehechte situatietekening worden verschillende afstanden genoemd, ruim 35 m onderscheidenlijk 47,6 m. Daarom is niet duidelijk of ter plaatse van de woning een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

5.1. Provinciale staten stellen dat er geen onduidelijkheid over bestaat dat met de afstand van de woning tot het in het inpassingsplan mogelijk gemaakte tracé het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] voldoende is geborgd. Uit beide door [appellant] genoemde stukken blijkt immers dat deze afstand minimaal 35 m bedraagt en dat is veel meer dan de 15 m onderscheidenlijk 10 m die volgens provinciale staten dient te worden aangehouden bij een open ontgraving onderscheidenlijk een gestuurde boring in het kader van de magneetveldzone.

5.2. De Afdeling overweegt dat in de uitspraak van 1 februari 2017 het door provinciale staten gehanteerde uitgangspunt is aanvaard dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk moet worden voorkomen dat nieuwe gevoelige bestemmingen aan een magnetische veldsterkte boven 0,4 µT (jaargemiddelde) worden blootgesteld. In dit verband worden in beginsel afstanden tot gevoelige functies aangehouden van 15 m (horizontaal of verticaal) tot open ontgravingen en 10 m (verticaal) tot gestuurde boringen. De Afdeling stelt vast dat, wat er ook zij van beide door [appellant] genoemde stukken, de woning van [appellant] op meer dan 15 m van de locatie van de voorziene ondergrondse hoogspanningsleiding is gebouwd. Gelet daarop hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hoogspanningsleiding niet tot gevolg heeft dat ter plaatse van de woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd.

6. Voor zover [appellant] aanvoert dat het woon- en leefklimaat niet voldoende is verzekerd, omdat de tuin grenst aan de hoogspanningsleiding, en deze tuin deel uitmaakt van zijn leefomgeving, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond niet naar voren is gebracht tegen het oorspronkelijk vastgestelde plan. Er bestaat geen ruimte voor nieuwe beroepsgronden die uit het oogpunt van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Zijn betoog over overlast, gezondheidsrisico’s en restricties in het gebruik van zijn tuin, dient gelet daarop buiten inhoudelijke bespreking te blijven.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017

91.