Uitspraak 201809559/1/R3


Volledige tekst

201809559/1/R3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    LTO Noord Glaskracht en LTO Glaskracht MZH, thans: hun rechtsopvolger Glastuinbouw Nederland, gevestigd te Den Haag (hierna: Glastuinbouw Nederland),

2.    [appellante sub 2], gevestigd te Moordrecht, gemeente Zuidplas,

3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),

4.    [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Zuidplas,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Glastuinbouw Nederland, [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 4B], [appellant sub 4A] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2020, waar [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, Glastuinbouw Nederland, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], [appellant sub 3] en [appellant sub 4A], beiden bijgestaan door [gemachtigde D], en [appellant sub 4B], bijgestaan door mr. J.H.D. Elings, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door ing. E. Lagas, bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen en mr. M.G. Nielen, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.

Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend voor het beroep van [appellante sub 2]. [appellante sub 2] en de raad hebben, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, nadere stukken ingediend. Partijen hebben hierna toestemming gegeven om af te zien van een tweede zitting. De Afdeling heeft daarna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Voor het plangebied zijn in 2009 en 2010 de bestemmingsplannen "Zuidplas Noord" en "Gouweknoop" vastgesteld. Die plannen zijn door de Afdeling gedeeltelijk vernietigd. Het doel van het voorliggende plan is om de twee door deze vernietigingen deels weer geldende oude bestemmingsplannen, "Landelijk Gebied 1990" van Zevenhuizen en "Landelijk Gebied 1996" van Moordrecht, voor wat betreft het plangebied samen te voegen, te actualiseren en te moderniseren. De provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en de Zuidplaspoldergemeenten Zuidplas, Gouda en Waddinxveen zijn in overleg over de toekomstige verstedelijkingsontwikkelingen, die zich onder meer ter plaatse van het plangebied zouden kunnen voltrekken. Daarom is dit plan vooral conserverend van aard, teneinde eventuele nieuwe ontwikkelingen niet op een ongewenste manier te bemoeilijken. De provincie en de gemeente Zuidplas hebben daarnaast afgesproken dat de Rottelaan niet zal worden aangelegd. Deze afspraak is verwerkt in het plan. Eén mogelijkheid uit het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" is wel gehandhaafd: de bestemming "Lintzone - Uit te werken 2" die ten noordwesten van de Noordelijke Dwarsweg (nabij het Zaaipad) gold, is in het plan opgenomen als wijzigingsbevoegdheid bovenop de glastuinbouwbestemming. Met het voorliggende plan hangt samen het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1", waarover de Afdeling heden ook uitspraak doet (ECLI:NL:RVS:2020:2506).

2.    Enkele in het plangebied gevestigde bedrijven en in dat gebied wonende personen kunnen zich niet met het plan verenigen. Veelal gaat het om bedrijven die het er niet mee eens zijn dat het plan niet voorziet in ontwikkelingsmogelijkheden. Ook Glastuinbouw Nederland heeft bezwaren tegen het plan.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen

Glastuinbouw Nederland

Deel plangebied dat in provinciale verordening is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland"

4.    Glastuinbouw Nederland betoogt dat de maximale bouwhoogte van 8 meter te laag is voor een toekomstgerichte ontwikkeling van de glastuinbouw. Zij voert aan dat een maximale goothoogte van 10 meter nodig is om moderne kassen en bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren die gericht zijn op vermindering van emissies en energiebesparing. Het plan had daarnaast volgens Glastuinbouw Nederland een afwijkingsmogelijkheid voor een goothoogte tot 12 meter moeten bevatten en een wijzigingsbevoegdheid voor een goothoogte tot 15 meter in geval een bedrijf dubbel gebruik wil maken van de ruimte.

4.1.    Glastuinbouw Nederland heeft ook beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" (zie de hiervoor genoemde uitspraak van heden). In dat beroep is ook aangevoerd dat de maximale bouwhoogte niet toereikend is. De raad voert in beide zaken hetzelfde verweer.

4.2.    De bouwregels voor kassen zijn vastgelegd in artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels dat luidt:

"Voor het bouwen van kassen gelden de volgende bepalingen:

(…)

b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8 m1."

4.3.    Artikel 2.1.5 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: Verordening Ruimte) luidde:

"Lid 1 Glastuinbouwgebied voor teelt onder glas

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.

Lid 2 Afwijkingsmogelijkheid voor andere bedrijven

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een bedrijf toelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten, voor zover:

a.  de gronden zijn gelegen binnen het glastuinbouwgebied Westland-Oostland, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’, en b.  aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.

Lid 3 Afwijkingsmogelijkheid voor zwaarwegend algemeen belang

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is.

Lid 4 Aanpassing begrenzing glastuinbouwgebied

In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.

(…)

Lid 8 Ladder voor bundeling van glastuinbouw

Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe glastuinbouw of in uitbreiding van bestaande glastuinbouw met een oppervlakte van ten minste vijf hectare aan aaneengesloten percelen, bevat in de toelichting een verantwoording waarin de behoefte aan het gebruik van nieuwe gronden voor glastuinbouw als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook wordt onderbouwd waarom in deze behoefte niet kan worden voorzien door herstructurering of intensivering van elders in de betrokken regio gelegen bestaande glastuinbouwgebieden.

Lid 9 Reservering gronden voor glastuinbouw en voortzetting huidig grondgebruik Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan indien de behoefte aan het gebruik van nieuwe gronden voor glastuinbouw nog niet is aangetoond, zoals bedoeld in het achtste lid, voortzetting van het huidige grondgebruik mogelijk maken totdat er alsnog behoefte ontstaat aan ontwikkeling voor glastuinbouw. De mogelijkheden voor ontwikkeling voor glastuinbouw mogen daarbij niet significant worden beperkt, tenzij het een ontwikkeling betreft die past binnen het huidige agrarische grondgebruik."

In de toelichting bij artikel 2.1.5 van de Verordening Ruimte staat dat het teeltgebied dat is vastgelegd op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’ primair is bedoeld voor glastuinbouwbedrijven en de daarbij behorende voorzieningen. Volgens de toelichting is de verdere ontwikkeling van de glastuinbouwgebieden tot een economisch concurrerende en duurzame greenport van provinciaal belang.

4.4.    De Afdeling stelt vast dat ook een deel van het plangebied van het voorliggende plan, evenals het plangebied van het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1", ligt in het gebied dat op kaart 3 "Teeltgebieden" van de Verordening Ruimte is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland". Het gaat om het deel van het plangebied dat ligt tussen het Zaaipad, de Bredeweg, de Noordelijke Dwarsweg en de A12 (dat betreft onder meer de percelen van [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]), een deel van het plangebied dat ligt tussen de spoorlijn, de Noordelijke Dwarsweg en bij de Vierde Tocht, en de percelen Oogstpad 8 en 10, Zaaipad 4, Bredeweg 68a en Bredeweg 59. In dit gebied zijn in beginsel alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegelaten. De raad heeft ten onrechte gesteld dat het plangebied niet behoort tot zo’n door de provincie aangewezen gebied. Dat heeft de raad ter zitting ook erkend. Voor zover het plangebied op kaart 3 "Teeltgebieden" is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" heeft de raad glastuinbouwbedrijven ten onrechte conserverend bestemd om andere toekomstige ontwikkelingen niet te belemmeren. Met die toekomstige ontwikkelingen doelt de raad op mogelijke toekomstige woningbouw met bijbehorende voorzieningen en ontsluitingswegen in het gebied, maar een bestemmingsplan dat voorziet in onder meer woningbouw in het aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" zou in strijd zijn met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte. Dit kan dan ook niet als argument voor een conserverende bestemming wat betreft de toegelaten maximale bouwhoogte van kassen worden gebruikt. Bovendien heeft de raad de planologische mogelijkheden uit de oude bestemmingsplannen "Landelijk Gebied" uit 1996 en "Landelijk Gebied" uit 1990 overgenomen zonder dat op perceelsniveau is onderzocht of die oude planologische mogelijkheden nog toereikend zijn in relatie tot het bestaande gebruik en eventuele uitbreidingswensen van de betrokken glastuinbouwers. Met deze wijze van bestemmen heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de glastuinbouwers die Glastuinbouw Nederland vertegenwoordigt, gezien de ligging van de betreffende gronden in het "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland". Het bestreden besluit is op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte genomen. Het plan moet worden vernietigd, voor zover daarin niet is voorzien in ontwikkelingsmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven binnen het als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" aangewezen gebied, zoals met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte is bedoeld. Het betoog slaagt.

Deel plangebied dat niet is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland"

5.    Glastuinbouw Nederland betoogt dat het plan voor het deel van het plangebied dat ligt buiten het in de Verordening Ruimte aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" in strijd met het gemeentelijke beleid is vastgesteld. Zij wijst in dit kader op het ISP, het Intergemeentelijke Structuurplan voor de Zuidplaspolder. Het gemeentelijk beleid is er volgens Glastuinbouw Nederland op gericht om de glastuinbouwbedrijven binnen het bedoelde overige deel van het plangebied te saneren en te verplaatsen. Daarover biedt het plan echter geen duidelijkheid. In plaats daarvan worden de bestaande glastuinbouwbedrijven op een onacceptabele wijze op slot gezet. Dit zal op den duur leiden tot verpaupering en verrommeling, aldus Glastuinbouw Nederland, terwijl het plan onvoldoende zicht op toekomstige (woningbouw)ontwikkelingen biedt. In dit kader verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2011 over het bestemmingsplan "Zuidplas West" (ECLI:NL:RVS:2011:BR4626), waarin ook is geoordeeld dat onvoldoende zicht bestond op de ontwikkeling van het Ringvaartdorp. Ook nu is dat aan de orde, aldus Glastuinbouw Nederland, en zij verwijst naar de zienswijzennota en de plantoelichting. In overeenstemming met wat de Afdeling heeft overwogen in de genoemde uitspraak, had de raad ook nu volgens Glastuinbouw Nederland alternatieven voor het inrichten van het gebied moeten betrekken bij zijn besluitvorming, omdat niet vast staat dat het gebied geheel ontwikkeld zal worden voor woningbouw. Glastuinbouw Nederland voert dan ook aan dat de raad niet heeft kunnen volstaan met een conserverend plan, maar doorontwikkeling van de in het gebied gevestigde glastuinbouwbedrijven mogelijk had moeten maken.

5.1.    De raad voert hetzelfde verweer als in de zaak over het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1".

5.2.    De Afdeling begrijpt het betoog van Glastuinbouw Nederland aldus dat de percelen met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" die liggen buiten het op kaart 3 "Teeltgebieden" aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" ten onrechte planologisch op slot zijn gezet, omdat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat hier op korte termijn woningbouw ontwikkeld zal worden. De Afdeling stelt echter vast dat het plangebied geen plandelen kent met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" die liggen buiten het door de provincie aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland". Alleen al daarom faalt dit betoog.

[appellante sub 2]

6.    [appellante sub 2] exploiteert op het perceel [locatie 1] in Moordrecht een intensieve varkenshouderij. Het beroep is gericht tegen de bestemmingsregeling voor dit perceel. De intensieve varkenshouderij is weliswaar als zodanig bestemd, maar de planregeling is volgens [appellante sub 2] te beperkend. Volgens hem is een reële voortzetting van het bedrijf door dit plan onmogelijk. De raad verschuilt zich volgens [appellante sub 2] ten onrechte achter natuurregelgeving, terwijl concrete onderzoeken naar de gevolgen van de intensieve veehouderij voor de natuur ontbreken. [appellante sub 2] wijst in dit verband op een passage uit de plantoelichting, waaruit volgens hem blijkt dat de raad geen passende beoordeling voor dit plan heeft willen maken, maar in plaats daarvan heeft gekozen voor een beperkende planregeling voor het perceel. Het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden is ook onredelijk, omdat de Afdeling in 2012 al heeft geoordeeld dat het bedrijf in een vorig bestemmingsplan "Gouweknoop" ten onrechte niet positief was bestemd (uitspraak van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1831). Ook de door de raad genoemde eventuele toekomstige mogelijkheid van woningbouw is niet toereikend, omdat dit onzeker is en niet is onderzocht in hoeverre de functies met elkaar conflicteren, aldus [appellante sub 2]. De Verordening Ruimte staat volgens [appellante sub 2] ook niet aan de door hem gewenste planregeling in de weg.

[appellante sub 2] voert aan dat door het maximale bebouwingspercentage van 30, slechts een zeer beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing mogelijk is. Er is ongeveer 2.500 m2 aan bebouwing toegestaan en ongeveer 2.250 m2 aan bebouwing aanwezig, aldus [appellante sub 2]. Door die beperkte uitbreidingsmogelijkheid kan [appellante sub 2] de vanwege milieueisen en dierenwelzijnseisen noodzakelijke investeringen in vernieuwing van de stallen die eind jaren ’70 zijn gebouwd, niet doen.

[appellante sub 2] voert verder aan dat het bedrijf ten onrechte op slot is gezet door het huidige vergunde aantal varkens in de planregels als maximum op te nemen (960 varkens). Het opgenomen maximum aantal dieren is bovendien onjuist. Sinds 1990 worden feitelijk 1.568 dieren gehouden en daarvoor is ook een revisievergunning verkregen in 1995. [appellante sub 2] voert aan dat de milieuvergunning van 31 januari 2000 niet gedeeltelijk is vervallen zoals de raad stelt, omdat de beoogde nieuwe stal geïntegreerd zou worden met de al bestaande stal, zodat niet van een zelfstandig onderdeel van de inrichting kan worden gesproken. Volgens [appellante sub 2] zag de beoogde uitbreiding in 2000 alleen op een uitbreiding van de huisvesting en niet op een uitbreiding van het aantal dieren. Het soort dieren is verder ten onrechte alleen beperkt tot varkens. In de plantoelichting wordt wel een onderscheid gemaakt in diercategorieën, maar dit had ook in de planregels tot uitdrukking moeten komen. Er had ten minste een afwijkingsbevoegdheid opgenomen moeten worden om het aantal dieren te vergroten of te variëren met diersoorten, aldus [appellante sub 2].

6.1.    De raad stelt dat met het plan is beoogd het feitelijk legaal aanwezige gebruik als zodanig te bestemmen. Met het maximum bebouwingspercentage van 30 zijn de bestaande opstallen als zodanig bestemd, terwijl concrete uitbreidingsplannen ontbreken, aldus de raad. Ook het vergunde aantal vleesvarkens is in de planregels opgenomen (960). De milieuvergunning voor een niet gerealiseerde stal voor 608 vleesvarkens is van rechtswege komen te vervallen. Een uitbreiding van het aantal vleesvarkens leidt tot een toename van de stikstofdepositie en heeft een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Dat maakt het plan plan-MER-plichtig. Dat is voor de raad een reden om deze planologische uitbreidingsruimte niet in dit plan op te nemen.

De raad wil wel deels tegemoet komen aan het beroep van [appellante sub 2] door de planregels aan te passen. Het gaat om de mogelijkheid verschillende categorieën dieren te houden en de mogelijkheid met het aantal dieren te variëren mits de milieugevolgen hetzelfde blijven. De raad verzoekt de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de voorgestelde planregeling wordt opgenomen op www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.2.    Aan het perceel [locatie 1] zijn de bestemming "Agrarisch met waarden", de functieaanduiding "intensieve veehouderij", een bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 8.400 m2  en de aanduiding maatvoering "maximum bebouwingspercentage (%)=30" toegekend. Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het beweiden voor dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;

b. tevens voor een intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'; met dien verstande dat het aantal varkens voor het bedrijf aan de [locatie 1] te Moordrecht niet meer mag bedragen dan 960;

(…)

alsmede voor:

d. behoud, herstel en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, zoals de aanwezigheid van weidevogels, waarbij het open veenweidegebied met het karakteristieke slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden;

(…)"

Lid 5.2.2 luidt:

5.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a. bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat de bouw van bedrijfsgebouwen vanaf 200 m2 uitsluitend is toegestaan ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf, ter toetsing hiervan dient in zo'n geval vooraf schriftelijk advies in te worden gewonnen bij een onafhankelijk agrarisch deskundige;

b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het percentage zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';"

6.3.    In paragraaf 7.1.2 van de plantoelichting staat het volgende over het perceel [locatie 1]:

"Bovenstaande tabel geeft aan dat voor een aantal locaties nog uitbreidingsmogelijkheden opgenomen zijn in het bestemmingsplan. Voor deze mogelijkheden is met het rekenmodel Aerius een berekening van de stikstofdepositie volgens een worst case scenario uitgevoerd, om te kijken of het plan juridisch haalbaar is. Er is een losse berekening met de uitbreiding van [appellante sub 2] gedaan en een gecombineerde met een toename van 2 ha kassen (zie de bijlage 1 aan de toenmalig aan te leggen Rottelaan bij Moerkapelle langs de A12). Hieruit blijkt de kassenuitbreiding slechts tot een beperkte toename van 0,01 mol stikstof per ha per jaar te leiden. Dit is niet significant. De toename door meer varkens aan de [locatie 1] op basis van de oude uitbreidingsruimte in het vigerende plan, leidt tot een toename van 0,36 mol stikstof per ha per jaar. Dit is wel vergunningplichtig en daarmee ook een significant negatief effect op Natura 2000. Daarmee geldt op basis van de Wnb een passende beoordeling plicht en daaraan gekoppeld in de Wm een planmerplicht. Om deze onderzoeksplicht niet binnen deze planprocedure uit te voeren dient er een planregel te worden toegepast die de uitbreiding van [appellante sub 2] inperkt. Dit wordt ingevuld door een extra planregel toe te voegen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met cumulatie met de andere locatie van de drijver van de inrichting in het naburige plangebied van reparatieplan "Herziening Zuidplaspolder 1" in de Zuidplaspolder. Met de planregel wordt uitvoering van het RvS arrest geborgd betreffende de uitspraak van het plan Moordrechtboog en wordt juridische haalbaarheid volgens de Wnb vastgelegd."

6.4.    Ter zitting is het voorstel van de raad tot aanpassing van de planregeling aan de orde geweest. Omdat de raad dit voorstel kort voor de zitting heeft gedaan heeft [appellante sub 2] de Afdeling verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om hierop schriftelijk te reageren. Daartoe heeft de Afdeling het onderzoek heropend en hebben zowel [appellante sub 2] als de raad nadere stukken ingediend.

6.5.    [appellante sub 2] heeft in zijn nadere memorie uiteengezet dat in goed overleg met de raad na de zitting een nieuwe planregeling voor zijn perceel tot stand is gekomen. Hierbij is overeenstemming bereikt over de tekst van de planregels voor de bestemmingsomschrijving, een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, een nieuwe gebruiksregel, een nieuwe begripsomschrijving en een nieuwe bijlage bij de planregels. Ook bestaat overeenstemming over een nieuwe binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak. [appellante sub 2] verzoekt de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien.

[appellante sub 2] en de raad blijven echter op één punt van mening verschillen en dat is het vergunde aantal dieren en daarmee het aantal dieren dat in de nieuwe bijlage bij de planregels vermeld zou moeten worden. [appellante sub 2] stelt dat dit 1.568 dieren moet zijn en de raad stelt dat het aantal vergunde dieren 960 is. [appellante sub 2] verzoekt de Afdeling hierover een oordeel te geven. Wat dat oordeel ook is, [appellante sub 2] verzoekt ook voor dit onderdeel zelf in de zaak te voorzien.

De raad bevestigt in zijn nadere memorie dat overeenstemming is bereikt over een nieuwe planregeling, behalve over de dieraantallen. De raad verwijst naar een brief van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 13 juni 2013 waarin aan [appellante sub 2] is medegedeeld en toegelicht dat hij een milieuvergunning heeft voor 960 mestvarkens. Omdat het uitgangspunt van de raad is om vergunde rechten als zodanig te bestemmen, stelt de raad dat het aantal dieren in het plan beperkt moet worden tot 960 dieren. De raad verzoekt de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien.

6.6.    De Afdeling ziet zich aldus gesteld voor de vraag hoeveel dieren [appellante sub 2] mag houden op basis van de geldende milieuvergunning. De Afdeling overweegt het volgende.

6.6.1.    Artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer (oud) luidde:

"De vergunning voor een inrichting vervalt, indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking gebracht".

Artikel 20.8 luidde:

"In afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin, treedt een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, — waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet — niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend."

6.6.2.    Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat wanneer een als zelfstandig onderdeel te beschouwen gedeelte van de inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, is voltooid en in werking gebracht, de vergunning op grond van artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer voor dat gedeelte en de daarmee verbonden activiteiten vervalt (uitspraak van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0818). In een uitspraak van 22 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0683) is overwogen dat het ontbreken van een bouwvergunning en daarmee het op grond van artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking zijn van een milieuvergunning er niet aan in de weg staan dat die milieuvergunning op grond van artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, kan komen te vervallen.

6.6.3.    In de milieuvergunning van 5 september 1995 is voorgeschreven dat in de inrichting maximaal 1.568 vleesvarkens aanwezig mogen zijn. Op 31 januari 2000 is voor de gehele inrichting een nieuwe milieuvergunning verleend. Ook in die vergunning staat dat in de inrichting ten hoogste 1.568 vleesvarkens aanwezig mogen zijn. De vergunning uit 2000 voorziet in een nieuwe stal waarin een deel van de varkens (608 varkens) gehouden zouden worden. Op grond van die vergunning mogen in de bestaande stallen dus (1.568-608=) 960 varkens worden gehouden.

Niet in geschil is dat voor de nieuwe stal geen bouwvergunning is verkregen en dat deze stal niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de milieuvergunning uit 2000 is opgericht en in werking gebracht. Gelet hierop is de milieuvergunning uit 2000 op grond van artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer (oud) wat betreft de nieuwe stal en de daarin te houden 608 varkens vervallen. De omstandigheid dat dit aantal varkens, zoals [appellante sub 2] betoogt, in de andere stallen is gehuisvest, kan daaraan niet afdoen. Dat heeft de Afdeling onder meer overwogen in de uitspraak van 24 juli 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE5765). Ook volgt de Afdeling [appellante sub 2] niet in zijn betoog dat de nieuwe stal geen zelfstandig onderdeel is van de inrichting. Na het vervallen van een deel van de milieuvergunning uit 2000 is deze voor het overige in werking getreden en is de milieuvergunning uit 1995 vervallen (artikel 8.4, vierde lid, Wet milieubeheer (oud)).

De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aantal vergunde varkens 960 is. Omdat niet meer in geschil is dat het vergunde aantal varkens in de  planregeling voor het perceel van [appellante sub 2] kan worden opgenomen, zal de Afdeling overeenkomstig de verzoeken hiertoe zelf in de zaak voorzien.

6.7.    Nu de raad zich over artikel 5, lid 5.1, onder b, van de planregels op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, is het besluit wat deze planregel betreft in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid. Daarnaast heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat een aantal nieuwe planregels en een bijlage aan het plan moeten worden toegevoegd. Ook in zoverre is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid. Het betoog slaagt.

6.8.     Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te vermelden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van deze bepalingen in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat in de planregeling die [appellante sub 2] en de raad zijn overeengekomen, is gewaarborgd dat het gebruik niet leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie, dat een afwijking van de gebruiksregels niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat en past binnen de geldende milieuregelgeving, en dat een afwijking van de bouwregels niet leidt tot een onevenredige beperking van de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven of tot een onevenredige aantasting van het leefmilieu van nabij gelegen woningen.

6.9.    De Afdeling zal de nieuwe planregeling opnemen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uit maakt. De Afdeling gaat er hierbij vanuit dat abusievelijk is verzocht om de nieuwe bepaling voor het afwijken van de bouwregels voor het vergroten van het bouwvlak als artikel 5.3 te nummeren, omdat ook is verzocht om het huidige artikel 5.3 te vernummeren tot 5.3.1 en daaraan een bepaling 5.3.2 toe te voegen. Omdat de bepaling voor het afwijken van de gebruiksregels het nieuwe artikel 5.5 wordt, lijkt het logischer om daarna in een nieuw artikel 5.6 de bepaling voor het afwijken van de bouwregels op te nemen. De Afdeling verwijst naar de bijlage.

[appellant sub 3]

7.    [appellant sub 3] betoogt dat aan het perceel [locatie 2] te Zevenhuizen ten onrechte de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Dat is volgens [appellant sub 3] geen passende bestemming die overeenkomt met de feitelijke situatie. De meest passende bestemming is volgens [appellant sub 3] een bedrijfsbestemming in maximaal milieucategorie 2. Nu de provincie en de gemeente samen hebben besloten dat de eerder voorziene weg (de Rottelaan) niet doorgaat, had de raad een passende bestemming moeten kiezen in plaats van enkel de bestemming uit het vorige bestemmingsplan over te nemen. [appellant sub 3] verwijst naar de zienswijze.

7.1.    De raad stelt in de zienswijzennota dat de glastuinbouwbedrijven aan het Zaaipad in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" waren wegbestemd ten behoeve van de aanleg van de Rottelaan. Deze weg zal vanwege gewijzigde inzichten niet meer worden gerealiseerd. Het voornemen om de oorspronkelijke bestemming opnieuw in het bestemmingsplan op te nemen, heeft vertraging opgelopen als gevolg van enerzijds de procedure rond de afwikkeling van de planschade en anderzijds het daarmee samenhangende verzoek van [appellant sub 3] om daarbij een ruimere bestemming toe te staan met zowel ruimte voor woningbouw als voor bedrijfsmatige activiteiten. Dit is diverse keren besproken met vertegenwoordigers van de provincie Zuid-Holland, waarbij is gebleken dat hieraan vanwege de overcapaciteit binnen bedrijfsterreinen in relatie tot de toepasselijkheid van de ladder voor duurzame verstedelijking geen medewerking kan worden gegeven. De bouw van woningen valt als gevolg van de bestaande hindercontour van de A12 ook af. De agrarische bestemming is volgens de raad overeenkomstig het feitelijke gebruik en kan ten dienste staan van de glastuinbouwbedrijven aan het Zaaipad.

7.2.    Het perceel [locatie 2] heeft de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Agrarisch". Op grond van artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch" bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten. Ter zitting heeft [appellant sub 3] toegelicht dat de gronden met de bestemming "Agrarisch" in gebruik zijn als grasland. De Afdeling stelt vast dat het bestaande gebruik als zodanig is bestemd. [appellant sub 3] heeft ter zitting ook toegelicht dat zijn zonen op het perceel bebouwing voor hun bestaande bedrijven, een loonwerkersbedrijf en een constructie- en timmerbedrijf, en daarnaast twee woningen willen realiseren. Daarom heeft [appellant sub 3] de raad in de zienswijze verzocht om een bedrijfsbestemming in maximaal milieucategorie 2 toe te kennen.

7.3.    De Afdeling stelt vast dat het perceel [locatie 2] te Zevenhuizen in het op kaart 3 "Teeltgebieden" behorende bij de Verordening Ruimte als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" aangewezen gebied ligt. Zoals hiervoor onder 4.3 en 4.3 is overwogen, zijn hier op grond van artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte in beginsel alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegestaan. Afwijking daarvan is alleen mogelijk voor bedrijven die behoren tot de keten glastuinbouw (artikel 2.1.5, tweede lid) of voor een zwaarwegend algemeen belang (artikel 2.1.5, derde lid). Gesteld noch gebleken is dat op een van de genoemde afwijkingsmogelijkheden van artikel 2.1.5 van de Verordening Ruimte een beroep kan worden gedaan. Alleen al daarom heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen medewerking kon worden verleend aan het verzoek van [appellant sub 3] om de hiervoor genoemde bedrijfsactiviteiten op het perceel toe te staan. Ook nieuwe woningen kunnen vanwege strijd met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte niet worden toegestaan. Het betoog faalt.

[appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]

8.    [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betogen dat aan hun percelen [locatie 3] en [locatie 4] te Zevenhuizen ten onrechte de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" met de daarbij behorende bouwmogelijkheden is toegekend. Zij wensen op hun percelen bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 2 te gaan exploiteren. Nu de provincie en de gemeente samen hebben besloten dat de eerder op hun percelen voorziene weg (de Rottelaan) niet doorgaat, had de raad een passende bestemming moeten kiezen in plaats van enkel de bestemming uit een dertig jaar oud plan over te nemen. Zij kunnen op hun percelen mede door de vestiging van een Intratuin in de nabijheid - die overigens ontsloten zou worden via de Rottelaan - geen rendabel glastuinbouwbedrijf meer exploiteren, omdat zij geen uitbreidingsmogelijkheden hebben. Schaalvergroting is in de glastuinbouw van groot belang. [appellant sub 4B] verwijst in dit kader naar een rapport van AAB Nederland van 6 september 2016. Bovendien zijn hun bedrijven onder deze onzekere omstandigheden onverkoopbaar of in elk geval aanzienlijk in waarde gedaald. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] verwijzen naar de zienswijze. Volgens [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom bedrijvigheid hier niet kan worden toegestaan. Ook heeft de raad volgens [appellant sub 4B] onvoldoende gemotiveerd waarom de omzetting van zijn bedrijfswoning naar een plattelandswoning niet mogelijk is, te meer nu de woning op het perceel Zaaipad 4 wel een woonbestemming heeft gekregen.

8.1.    De raad voert een gelijkluidend verweer als bij het beroep van [appellant sub 3]. In aanvulling daarop stelt de raad dat de gronden van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] aaneengesloten liggen, waardoor van solitair gelegen glastuinbouw geen sprake is. Er is volgens de raad bestemmingsplantechnisch ruimte voor clustering en schaalvergroting.

8.2.    De percelen [locatie 4] en [locatie 4] liggen naast elkaar en hebben de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". Op grond van artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de gronden bestemd voor glastuinbouwbedrijven en onder meer grondgebonden agrarische bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten. Op beide percelen is een bedrijfswoning toegestaan. Het bouwvlak is aaneengesloten en van beide percelen tezamen heeft dit een oppervlakte van ongeveer 5,3 ha. Artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van kassen gelden de volgende bepalingen:

a. kassen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij:

1. de oppervlakte aan kassen per bouwvlak maximaal 2 hectare bedraagt, of de bestaande oppervlakte indien deze méér bedraagt;

2. de minimale afstand tot de eigen (bedrijfs)woning 2,5 m1 bedraagt;

3. de minimale afstand tot een (bedrijfs)woning van derden 10 m1 bedraagt;

4. de minimale afstand tot gronden met de bestemming "Water" 5 m1 bedraagt;

b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8 m1."

Ter zitting hebben [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] toegelicht dat de bestaande kassen van hun afzonderlijke glastuinbouwbedrijven elk ongeveer 1,5 ha groot zijn. In totaal bedraagt de bestaande oppervlakte aan kassen binnen het bouwvlak dus ongeveer 3 ha en deze kassen zijn op grond van artikel 4, lid 4.2.2, sub a, onder 1, van de planregels als zodanig bestemd ("de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt dan 2 ha"). Er is echter op grond van het plan geen ruimte voor uitbreiding. Het plan bevat in artikel 4, lid 4.3.1, van de planregels wel een afwijkingsmogelijkheid voor de vergroting van de oppervlakte van de kassen, maar slechts tot een maximum van 3 ha. Omdat dat maximum al is bereikt zijn er dus voor [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] geen uitbreidingsmogelijkheden. De raad heeft ten onrechte gesteld dat schaalvergroting hier op grond van het plan wel mogelijk is.

8.3.    Evenals het perceel van [appellant sub 3] liggen de percelen van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] in het op kaart 3 "Teeltgebieden" behorende bij de Verordening Ruimte als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" aangewezen gebied. Zoals hiervoor onder 4.3 en 4.3 is overwogen, zijn hier op grond van artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte in beginsel alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegestaan. Afwijking daarvan is alleen mogelijk voor bedrijven die behoren tot de keten glastuinbouw (artikel 2.1.5, tweede lid) of voor een zwaarwegend algemeen belang (artikel 2.1.5, derde lid). Gesteld noch gebleken is dat op een van de genoemde afwijkingsmogelijkheden van artikel 2.1.5 van de Verordening Ruimte een beroep kan worden gedaan. Alleen al daarom heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen medewerking kon worden verleend aan de verzoeken van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] om andere bedrijfsactiviteiten op het perceel toe te staan dan glastuinbouw of openlucht tuinbouw. Ook nieuwe zelfstandige woningen kunnen vanwege strijd met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte niet worden toegestaan. Wel voeren [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] terecht aan dat ten onrechte geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn geboden aan hun glastuinbouwbedrijven. Door terug te vallen op de planologische mogelijkheden van een plan dat 30 jaar oud is, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende rekening gehouden met de schaalvergroting in de glastuinbouwsector die de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden. Bovendien is de raad er in het geval van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] vanuit gegaan dat er wel ontwikkelingsmogelijkheden in het plan zaten, terwijl dat niet zo is. De Afdeling verwijst verder naar wat hierover bij het beroep van Glastuinbouw Nederland is overwogen. Het betoog slaagt in zoverre.

Conclusie

9.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] ongegrond.

10.    In wat Glastuinbouw Nederland, [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarin niet is voorzien in ontwikkelingsmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven binnen het op grond van de Verordening Ruimte op kaart 3 "Teeltgebieden" behorende bij de Verordening als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" aangewezen gebied, is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb en artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.

11.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde plan(onder)delen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. De Afdeling geeft de raad in overweging om hierbij ofwel te kiezen voor het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden aan de glastuinbouwbedrijven die liggen in het door de provincie aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland", waaronder de glastuinbouwbedrijven van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], ofwel gebruik te maken van een van de in de Verordening Ruimte geboden afwijkings- of aanpassingsmogelijkheden, als de raad meent dat dat mogelijk is.

12.    In wat [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van artikel 5, lid 5.1, onder b, van de planregels en voor zover bepaalde planregels niet zijn opgenomen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd. Zoals onder 6.8 en 6.9 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.

13.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

14.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is ten aanzien van Glastuinbouw Nederland en [appellant sub 4A] niet gebleken.

15.    De raad dient ten aanzien van [appellante sub 2] en [appellant sub 4B] op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van Glastuinbouw Nederland, [appellante sub 2], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 16 oktober 2018 waarbij het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 2" is vastgesteld, voor zover:

a. in dit plan in het gebied dat op grond van de Verordening Ruimte op kaart 3 "Teeltgebieden" behorende bij de Verordening is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn geboden aan glastuinbouwbedrijven,

b. dit betreft artikel 5, lid 5.1, onder b, van de planregels;

III.    bepaalt dat de artikelen 1 en 5 van de planregels worden aangepast op de wijze zoals in de bijlage bij deze uitspraak staat en dat aan de planregels een bijlage 2 wordt toegevoegd die ook in de bijlage bij deze uitspraak is opgenomen;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak voor het bepaalde onder III. in de plaats treedt van het deels vernietigde besluit;

V.    draagt de raad van de gemeente Zuidplas op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onderdelen II.b., III en IV worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.    draagt de raad van de gemeente Zuidplas op om binnen 39 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VII.    verklaart het beroep van [appellant sub 3] ongegrond;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a. € 1.063,21, bij [appellante sub 2], waarvan € 1.050,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. € 525,00, bij [appellant sub 4B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.    gelast dat de raad van de gemeente Zuidplas het door appellanten voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt:

a. aan [appellante sub 2] een bedrag van € 338,00;

b. aan [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] een bedrag van € 170,00, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. aan Glastuinbouw Nederland een bedrag van € 338,00.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

780.

BIJLAGE

Artikel 1

toevoegen:

1.64 bestaande stikstofdepositie:

stikstofdepositie (in mol stikstof per ha per jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot een agrarisch bedrijf, conform de bestaande dieraantallen en diercategorieën zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels.

Artikel 5

wijzigen:

5.1 Bestemmingsomschrijving

(…)

b. tevens voor een intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';

wijzigen/vernummeren:

5.3

5.3.1 Specifieke gebruiksregels

toevoegen:

5.3.2 Overige gebruiksregels

Het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mag niet leiden tot een toename van de bestaande stikstofdepositie.

toevoegen:

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.3.2 en de type diercategorieën en/of aantallen als opgenomen in bijlage 2 voor de daarin opgenomen intensieve veehouderij wijzigen, mits:

a. de wijziging van de diercategorieën en/of aantallen niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie;

b. wordt aangetoond dat het woon- en leefklimaat als gevolg van deze wijziging niet zal verslechteren, en

c. de afwijking past binnen de vigerende milieuregelgeving.

toevoegen:

5.6 Afwijken van de bouwregels voor vergroten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:

a. een doelmatige bedrijfsvoering een overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;

b. het bouwvlak niet verder mag worden overschreden dan vanwege milieuregels of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m2 worden overschreden;

c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

d. het leefmilieu van nabij gelegen woningen niet onevenredig aangetast mag worden;

e. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van deze regel wordt voldaan.

toevoegen:

Bijlage 2

Bestaande dieraantallen en diercategorieën per veehouderij