Uitspraak 201405059/1/A3


Volledige tekst

201405059/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2014 in zaak nr. 13/4524 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen.

Bij besluit van 5 juli 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de staatssecretaris bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.

Ingevolge artikel 2 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: het Bjsg) worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de in de artikelen 6 en 7 vermelde gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie in behandeling is genomen.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, worden, voor zover van toepassing, als justitiële gegevens als bedoeld in artikel 2 aangemerkt: alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:

1o. de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;

2o. de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, 5409; hierna: de Beleidsregels).

Volgens paragraaf 3 wordt, wanneer de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS), de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.

Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen.

Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.

Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat aan het objectieve criterium wordt voldaan.

Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Indien de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken, aldus die paragraaf.

Volgens de inleiding van de op grond van paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels vastgestelde screeningsprofielen wordt hierin weergegeven welke risico’s zich kunnen voordoen. Deze opsomming is niet limitatief, zodat het mogelijk is dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied van het algemene screeningsprofiel of in het specifieke screeningsprofiel.

In het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" (hierna: het screeningsprofiel) staat onder meer vermeld dat de taxichauffeur verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de chauffeur. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.

2. De staatssecretaris heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, weigering om een VOG te verstrekken ten grondslag gelegd dat in het JDS met betrekking tot [appellant] een zaak staat geregistreerd wegens primair gewoonteheling, subsidiair heling, gepleegd op 14 december 2011. Volgens de staatssecretaris levert dit delict, indien herhaald in de door [appellant] beoogde functie, een risico op voor de samenleving. Naar het oordeel van de staatssecretaris bestaat een risico voor het welzijn en de veiligheid van passagiers en hun eigendommen. Passagiers kunnen in aanraking komen met de handel in gestolen goederen en daarmee samenhangende criminele activiteiten, waarmee aan het objectieve criterium is voldaan. De staatssecretaris heeft verder in het kader van het subjectieve criterium overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder dient te wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Hij voert daartoe aan dat hij slechts verdacht wordt van heling subsidiair gewoonteheling zodat de rechtbank deze registratie in het JDS buiten beschouwing had behoren te laten. Voorts is heling geen toetssteen bij het op zijn aanvraag van toepassing verklaarde screeningsprofiel zodat dit geen risico oplevert voor een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden als taxichauffeur. Het risico dat hij het delict herhaalt is niet aanwezig. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de vraag of het risico op herhaling bestaat niet aan de orde is, aldus [appellant].

3.1. Gelet op artikel 1, aanhef en onder e, en artikel 2, eerste lid, van de Wjsg, omvat de justitiële documentatie justitiële gegevens. Justitiële gegevens zijn krachtens
artikel 1, aanhef en onder a, en artikel 2, tweede lid, van de Wjsg bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gegevens. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Bjsg behoren daartoe alle beslissingen van het openbaar ministerie met betrekking tot een misdrijf, met uitzondering van twee, hier niet aan de orde zijnde, categorieën beslissingen. Derhalve duidt het begrip "strafbare feiten" in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg niet slechts op strafbare feiten ter zake waarvan een rechterlijke veroordeling is uitgesproken, maar ook op strafbare feiten ter zake waarvan een beslissing tot dagvaarding of seponering of een andere beslissing van het openbaar ministerie is genomen. Dienovereenkomstig heeft de Afdeling eerder overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 juni 2014 in zaak nr. 201310709/1/A3) dat de enkele verdenking van een strafbaar feit de staatssecretaris, gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, voldoende grondslag kan bieden om daarop een weigering, als bedoeld in deze bepaling, te baseren. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag van [appellant] mocht uitgaan van de gegevens zoals deze ten tijde van het besluit van 5 juli 2013 bekend waren in het JDS.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201400401/1/A3), dient de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium te onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Dit risico is door de staatssecretaris beoordeeld aan de hand van het algemene screeningsprofiel en het van toepassing zijnde specifieke screeningsprofiel. De hierin opgesomde risico’s zijn niet limitatief. Het is dus mogelijk dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied van een screeningsprofiel, indien dit gegeven relevant is voor de specifieke taak of bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2013 in zaak nr. 201301572/1/A3). Zoals de staatssecretaris heeft uiteengezet, bestaat een risico voor het welzijn en de veiligheid van passagiers en hun eigendommen. Passagiers kunnen in aanraking komen met de handel in gestolen goederen en daarmee samenhangende criminele activiteiten.

Dat volgens [appellant] de kans op herhaling van het strafbare feit nihil is, heeft de rechtbank terecht niet van belang geacht, nu de zinsnede ‘indien herhaald’ in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg geen beoordeling vereist of een risico op recidive bestaat, maar een beoordeling of het gepleegde feit op zichzelf, indien het nog een keer zou worden gepleegd, aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden waarvoor de VOG is aangevraagd, in de weg zou staan (onder meer uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2014 in zaak nr. 201304674/1/A3).

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het feit waarvan [appellant] wordt verdacht, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden waarvoor de VOG is aangevraagd zodat aan het objectieve criterium is voldaan.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van hem bij afgifte van de VOG niet zwaarder weegt dat het belang van de samenleving. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft overwogen dat er een beperkt tijdsverloop is sinds de laatste veroordeling, terwijl hij slechts verdachte is en nooit is veroordeeld voor een strafbaar feit. Voorts voert hij aan dat hij tot heden nog geen dagvaarding heeft ontvangen, hetgeen betekent dat het Openbaar Ministerie het vermeende strafbare feit niet zo ernstig acht. Dit volgt ook uit de beschikking op het beklagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2012 waarbij alleen het beslag van één telefoon en één computer is gehandhaafd.

4.1. De vermelding van de zinsnede "de laatste veroordeling" in de aangevallen uitspraak berust naar het oordeel van de Afdeling op een kennelijke verschrijving. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak staat meer dan één keer vermeld dat er slechts een verdenking is en in het bestreden besluit wordt alleen gesproken van een verdenking.

De staatssecretaris heeft bij het Openbaar Ministerie informatie opgevraagd met betrekking tot de openstaande zaak. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het Openbaar Ministerie op 25 februari 2013 de concept tenlastelegging toegezonden aan de staatssecretaris. Hieruit volgt dat met het strafbare feit waarvan [appellant] wordt verdacht meer telefoons en computers zijn gemoeid en dat het vermeende strafbare feit zich niet op voorhand laat aanzien als een licht vergrijp. Dat het Openbaar Ministerie tot heden [appellant] niet heeft gedagvaard kan bij de beoordeling geen rol spelen. Het gaat er in deze procedure om of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de aanvraag van [appellant] mocht afwijzen. Zoals ter zitting van de Afdeling aan de orde is gekomen, kan [appellant] een nieuwe aanvraag voor een VOG indienen, bij de beoordeling waarvan de staatssecretaris rekening zal houden met het verstreken tijdsverloop.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid een zwaarder gewicht kon toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014

317-798.