Uitspraak 201304674/1/A3


Volledige tekst

201304674/1/A3.
Datum uitspraak: 19 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 april 2013 in zaak nr. 12/5482 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen.

Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.E. Dirks, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert Onze Minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG NP-RP 2012 (Stcrt. 2012, 16054, hierna: de beleidsregels) ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.

Volgens paragraaf 3.2. wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd, indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd.

Volgens paragraaf 3.3. kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.

Volgens paragraaf 3.3.1. ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.

In het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" (hierna: het screeningsprofiel) staat onder meer vermeld dat bij de toetsing aan dit screeningsprofiel een terugkijktermijn geldt van vijf jaren. De taxichauffeur is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico's is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag. Chauffeurs komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn onverenigbaar met het beroep van taxichauffeur.

2. [appellant] heeft een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG voor het verkrijgen van een chauffeurskaart bij het KIWA Register B.V. te Rijswijk.

In het in bezwaar gehandhaafde besluit van 7 juli 2012 heeft de staatssecretaris aan de afwijzing van deze aanvraag ten grondslag gelegd dat [appellant] aan het objectieve criterium voldoet, nu hij is veroordeeld wegens het overschrijden van de maximumsnelheid en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, alsmede eenmaal is veroordeeld en eenmaal een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen wegens het niet bij zich hebben van verzekeringspapieren. Volgens de staatssecretaris zijn deze overtredingen niet te verenigen met de functie van taxichauffeur, omdat een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van passagiers en andere weggebruikers, indien deze overtredingen worden herhaald in die functie.

In het kader van het subjectieve criterium heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG. Volgens de staatssecretaris is het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling van [appellant] nog te kort om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om afgifte van een VOG te rechtvaardigen. Hierbij heeft de staatssecretaris van belang geacht dat [appellant] verscheidene keren met justitie in aanraking is geweest en de rechtbank het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet [appellant] zwaar heeft aangerekend. Dat de drie andere strafbare feiten licht zijn afgedaan, legt onvoldoende gewicht in de schaal om anders te concluderen. Nu het inherent is aan de weigering de VOG te verstrekken dat [appellant] de functie van taxichauffeur niet kan uitoefenen, levert dit evenmin een reden op om alsnog tot afgifte daarvan over te gaan, aldus de staatssecretaris.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris terecht het gehele screeningsprofiel van toepassing heeft geacht, nu hij uitsluitend gehandicapten wil gaan vervoeren en geen reguliere taxiwerkzaamheden wil gaan verrichten. Voorts staan de gepleegde delicten niet aan een behoorlijke uitoefening van de functie van chauffeur voor gehandicaptenvervoer in de weg. Bij het vervoeren van gehandicapten bestaat volgens [appellant] geen risico om in aanraking te komen met drugshandel en eventuele daarmee samenhangende criminele activiteiten, aangezien hij zich niet zal begeven in het uitgaanscircuit. De rechtbank heeft voorts miskend dat de staatssecretaris de overtredingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: Wam) niet bij de besluitvorming had mogen betrekken, nu deze niet in de opsomming van delicten in het screeningsprofiel worden genoemd. Bovendien zal recidive hiervan zich niet voordoen, aangezien de wettelijke aansprakelijkheid bij zijn werkgever zal liggen.

3.1. De staatssecretaris heeft op de aanvraag van [appellant] het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" van toepassing geacht.

Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurspas bij KIWA. In het screeningsprofiel wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende te vervoeren passagiersgroepen. De rechtbank heeft derhalve met juistheid vastgesteld dat in het screeningsprofiel geen onderscheid wordt gemaakt tussen een volledige chauffeurspas en een beperkte chauffeurspas en terecht overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] aan het gehele screeningsprofiel voor een taxichauffeur heeft mogen toetsen. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201202918/1/A3), een chauffeurspas gedurende een langere periode geldig is en niet valt uit te sluiten dat degene die om een VOG heeft verzocht op enig moment ook ander taxivervoer zou kunnen gaan verrichten. Gelet op het toepasselijke screeningsprofiel is de rechtbank de staatssecretaris terecht gevolgd in diens standpunt dat snelheidsovertredingen bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. Dit geldt evenzeer voor overtredingen van de Opiumwet, nu de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de pleger van een drugsdelict zich in een crimineel circuit heeft begeven en voorkomen moet worden dat passagiers hiermee in aanraking komen. Nu [appellant] zich reeds in een criminele omgeving heeft begeven, heeft de rechtbank terecht aan het betoog van [appellant] dat bij gehandicaptenvervoer geen risico bestaat om in aanraking te komen met drugshandel niet de door hem gewenste betekenis toegekend, nog daargelaten de juistheid van dat betoog. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris de overtredingen van de Wam niet bij de besluitvorming heeft mogen betrekken, nu de opsomming van delicten in het screeningsprofiel geen uitputtende opsomming is. Dat volgens [appellant] de kans op herhaling van deze overtredingen nihil is, heeft de rechtbank terecht niet van belang geacht, nu de zinsnede ‘indien herhaald’ in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg geen beoordeling vereist of een risico op recidive bestaat, maar een beoordeling of het gepleegde feit op zichzelf, indien het nog een keer zou worden gepleegd, aan een behoorlijke uitoefening van de taak waarvoor de VOG is aangevraagd, in de weg zou staan (onder meer uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008 in zaak nr. 200801860/1).

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de door [appellant] gepleegde delicten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur in de weg staan en derhalve aan het objectieve criterium is voldaan.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat de staatssecretaris zijn belang bij afgifte van de VOG zwaarder had moeten laten wegen dan het belang van de samenleving. Hij wijst hierbij op het tijdsverloop sinds het overtreden van de Opiumwet, de omstandigheid dat de andere delicten minimale overtredingen zijn en hij zijn leven weer op de rit wil krijgen.

4.1. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de staatssecretaris in de besluitvorming rekening heeft gehouden met de door [appellant] gestelde persoonlijke omstandigheden. De omstandigheid dat [appellant] door de weigering van de afgifte van een VOG de functie van taxichauffeur niet kan uitoefenen, is een bij het vaststellen van de beleidsregels voorzien gevolg van die weigering en verdisconteerd in het beleid. Gelet op de hoeveelheid antecedenten, het beperkte tijdsverloop tussen het laatste delict, dat van 2 maart 2012 dateert, en de aanvraag om een VOG van 22 mei 2012, alsmede de ernst van de overtreding van de Opiumwet, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in het kader van het subjectieve criterium in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014

434-805.