Uitspraak 200801860/1


Volledige tekst

200801860/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/629 van de rechtbank Almelo van 1 februari 2008 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de afgifte van de door [appellant] verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: een VOG) geweigerd.

Bij besluit van 26 april 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2008, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. N. Koorn, ambtenaar in dienst van het ministerie, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een aanvraag om een chauffeurspas bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn.

2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit), voor zover thans van belang, wordt met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene belast, die in het bezit is van een geldige chauffeurspas.

Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover thans van belang, bij de aanvraag om een chauffeurspas een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur overeenkomstig de bepalingen van de Wjsg verleende verklaring omtrent het gedrag overgelegd.

2.3. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving past de minister de Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63), toe.

Volgens de circulaire kan de afgifte van de VOG worden geweigerd, indien de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing in de justitiële documentatie voorkomt en de aangetroffen antecedenten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Volgens de circulaire (toelichting op paragraaf 3.1, tweede alinea) geldt ten aanzien van een taxichauffeur dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.

Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering vormen voor de afgifte van de VOG zijn in bijlage A bij de circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.

Volgens het screeningsprofiel, neergelegd in Bijlage A, van de circulaire, is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In die functie komt het vaak voor dat er een één op één relatie is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. De chauffeur in het (straat)taxivervoer gaat daarnaast met contante en girale waarden om. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen, aldus dat profiel.

2.4. De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat [appellant] op 12 maart 2003 bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd (art. 246 Wetboek van Strafrecht) tot een gevangenisstraf van 8 maanden en twaalf dagen. In het besluit van 26 april 2007 heeft de minister daaraan toegevoegd dat [appellant] in zijn functie in aanraking komt met personen, die in een afhankelijkheidsrelatie tot hem staan en dat hij het feit waarvoor hij is veroordeeld heeft gepleegd tijdens de uitoefening van zijn functie. Dit staat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur in de weg.

2.5. De rechtbank heeft overwogen dat de minister, mede gelet op de verstrekte gegevens, waaruit blijkt dat [appellant] tijdens de uitoefening van zijn functie als chauffeur in het voertuig van het vervoersbedrijf ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een verstandelijk gehandicapte persoon, in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd.

2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder hij het strafbare feit heeft gepleegd. In dat verband voert hij aan dat hij verliefd was geworden op de vrouw en niet wist dat zij verstandelijk gehandicapt was.

Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat zijn belangen niet op zorgvuldige wijze in de beoordeling zijn betrokken. In dat verband voert hij aan dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dag hij al jarenlang chauffeur is bij zijn huidige werkgever en vanwege zijn opleiding slechts chauffeurswerkzaamheden kan verrichten.

Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat met de term 'indien herhaald' niet beoordeeld moet worden of recidive waarschijnlijk is. In dat verband voert hij aan dat uit het opgestelde psychologische rapport wordt geconcludeerd dat de kans op recidive minimaal is.

Ten slotte is de rechtbank door te overwegen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de VOG zou moeten worden afgegeven voorbij gegaan aan de omstandigheid dat het gepleegde strafbare feit een incident is geweest, de kans op recidive minimaal is en [appellant] erg geschrokken is van de gevolgen.

2.7. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden, diende te worden geweigerd.

Anders dan [appellant] betoogt vereist de zinsnede 'indien herhaald' in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen beoordeling door de minister of een risico op recidive bestaat, maar of het gepleegde feit op zich zelf, indien het nog een keer zou worden gepleegd, aan een behoorlijke uitoefening van de taak waarvoor de VOG is gevraagd, in de weg zou staan.

In de door [appellant] gestelde omstandigheid dat de weigering een VOG af te geven voor hem onevenredige gevolgen heeft omdat hij vanwege zijn opleiding beperkt is in de keuze van zijn werk heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel, omdat de omstandigheid dat [appellant] zijn functie niet meer kan uitoefenen een voorzien gevolg is van de besluitvorming en derhalve geen bijzondere omstandigheid, terwijl evenmin aannemelijk is gemaakt dat [appellant] geen ander werk zou kunnen doen

Het betoog van [appellant] dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de omstandigheden waaronder hij het strafbare feit heeft begaan slaagt niet. Volgens onderdeel 3.2.3 van de circulaire strekt het gevoerde beleid ertoe dat de omstandigheden, waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, voor de beoordeling slechts van belang zijn, indien het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven. Nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de VOG zou moeten worden afgegeven, zijn de omstandigheden waaronder het strafbare feit zijn begaan niet meer relevant en bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank daar ten onrechte aan voorbij is gegaan.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.

w.g. Mouton w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008

307.