Uitspraak 201306607/1/A2


Volledige tekst

201306607/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2013 in zaak nr. 12/4248 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

de besliscommissie.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de besliscommissie het verzoek van [appellant sub 2] om vergoeding van schade, onder meer het gevolg van de inwerkingtreding van de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol in 2004 (hierna: Lvb 2004), afgewezen.

Bij besluit van 16 april 2012 heeft de besliscommissie het verzoek van [appellant sub 2] om vergoeding van schade als gevolg van de inwerkingtreding van de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol in 2008 (hierna: Lvb 2008), afgewezen.

Bij besluit van 31 juli 2012 heeft de besliscommissie de door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2012 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2012 ongegrond is verklaard, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de besliscommissie en [appellant sub 2] ieder hoger beroep ingesteld.

De besliscommissie en [appellant sub 2] hebben ieder een verweerschrift ingediend.

De besliscommissie heeft nog nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2013, waar de besliscommissie, vertegenwoordigd door [voorzitter], vergezeld door A. Sengaur, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 29 juni 1995 en op 28 november 1995 hebben onderscheidenlijk de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (hierna: PKB Schiphol).

Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit).

Op 20 februari 2003 is hoofdstuk 8 Wet luchtvaart in werking getreden en het op grond daarvan vastgestelde Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) en het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (Lvb). Daarbij zijn de PKB Schiphol en het aanwijzingsbesluit vervallen.

Ingevolge artikel 8.17, zevende lid, van de Wet luchtvaart biedt elk besluit, volgend op het eerste luchthavenverkeerbesluit, een beschermingsniveau ten aanzien van externe veiligheid, geluidbelasting en lokale luchtverontreiniging, dat voor ieder van deze aspecten, gemiddeld op jaarbasis vastgesteld, per saldo gelijkwaardig is aan of beter is dan het niveau zoals dat geboden werd door het eerste besluit.

Ingevolge artikel 8.31 van de Wet luchtvaart kent de minister van Verkeer en Waterstaat een belanghebbende die ten gevolge van het Liv of het Lvb schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de minister, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling vastgesteld.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten.

Ingevolge artikel 9, derde lid, onder g, is het algemeen bestuur bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om vergoeding van schade welke het gevolg is van rechtmatige besluiten of feitelijke handelingen van of in opdracht van een of meer van de deelnemers, welke verband houden met de Wet luchtvaart, het Lib of het Lvb.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.

Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur de hiervoor vermelde bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.

3. [appellant sub 2] is sinds 17 juli 2000 eigenaar van de woning aan de [locatie] in Lijnden. De woning ligt op relatief korte afstand van de luchthaven, ten noorden van de Zwanenburgbaan. Ten tijde van de aankoop van de woning gold ingevolge het aanwijzingsbesluit, voor zover het ziet op het vierbanenstelsel (S4S2), ter plaatse een grenswaarde voor geluidbelasting van 44 Ke. Onder het Lvb 2003 gold een geluidbelasting van minder dan 35 Ke en 56,33 Lden. Onder het Lvb 2004 gold een geluidbelasting van minder dan 35 Ke en 58,78 Lden. Onder het Lvb 2008 is de geluidbelasting ter plaatse van de woning met 2,47 Lden (van 58,78 Lden tot 61,25 Lden, omgerekend iets minder dan 5 Ke) toegenomen.

[appellant sub 2] heeft verzocht om vergoeding van de waardevermindering van zijn woning als gevolg van het op 31 augustus 2004 in werking getreden Lvb 2004, alsmede van het op 8 oktober 2008 in werking getreden Lvb 2008.

Lvb 2004

4. De besliscommissie heeft bij besluit van 31 juli 2012 het standpunt gehandhaafd dat het Lvb 2004 heeft geleid tot een hogere geluidbelasting dan voorheen op grond van het Lvb 2003 kon worden verwacht. [appellant sub 2] heeft echter geen op geld waardeerbare schade in de vorm van waardevermindering van zijn woning geleden als gevolg van het Lvb 2004, omdat de geluidsbelasting onder de 35 Ke blijft. Daarbij heeft de besliscommissie, conform het advies van de adviescommissie van 30 maart 2010, gewezen op een op 11 augustus 2009 uitgebracht rapport van de gezamenlijke adviescommissies van het Schadeschap Schiphol. Uit dit rapport blijkt dat geluidhinder geen zelfstandig effect heeft op de waarde van woningen tot aan een grenswaarde van 35 Ke in de omgeving van de luchthaven Schiphol. In het onderzoek is uitgegaan van transactiegegevens in gebieden in Aalsmeer, Amsterdam, Assendelft-Zuid en Zwanenburg-Oost. Deze gebieden bevinden zich rondom de luchthaven Schiphol en hebben met elkaar gemeen dat ter plaatse verschuivingen hebben plaatsgevonden in de 35 Ke-contour.

5. De rechtbank heeft overwogen dat de besliscommissie haar besluitvorming heeft mogen baseren op het rapport van 11 augustus 2009 en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. De enkele verwijzing van [appellant sub 2] naar de ontwikkeling van de waarde van woningen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ-waarde) van een aantal woningen in Lijnden, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

6. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de neergaande ontwikkeling van de WOZ-waarde van een aantal woningen in Lijnden een beter en betrouwbaarder beeld geeft dan het onderzoek van de gezamenlijke adviescommissies. Daartoe stelt hij dat na correctie door de adviescommissie de samenstelling van de groepen woningen, waartussen wordt vergeleken, te verschillend is om daaraan de conclusie te verbinden dat een effect van de geluidbelasting op de prijsontwikkeling ontbreekt.

6.1. Als gevolg van het inwerkingtreden van het Lvb 2004 op 31 augustus 2004 is de te verwachten geluidbelasting ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] toegenomen in vergelijking tot de geluidbelasting die voorheen op grond van het Lvb 2003 kon worden verwacht. De hogere geluidbelasting blijft, omgerekend, lager dan 35 Ke.

Uit het rapport van 11 augustus 2009 blijkt dat in 2004 in drie van de vier onderzoeksgebieden in 2004 lagere gemiddelde koopsommen dan het landelijke gemiddelde zijn gerealiseerd. Een verband met de te verwachten geluidhinder op basis van de verschuiving van de 35 Ke-contour laat zich evenwel niet vaststellen, omdat de lagere gemiddelde koopsom in Aalsmeer, Amsterdam en Assendelft zich laat verklaren door factoren als invoerfouten en een stijging van transacties in het lager geprijsde segment van woningen. In het rapport is gemotiveerd uiteengezet welke correcties in dit verband zijn toegepast en waartoe die correcties hebben geleid. Aan de eis dat de in het rapport neergelegde gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is en het verslag van het onderzoek voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming is voldaan. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de conclusie, dat buiten de 35 Ke-contour geen effect op de waarde van woningen is vast te stellen, niet ook geldt voor woningen in Lijnden.

Dat de door [appellant sub 2] beschreven WOZ-waarden van woningen in Lijnden in 2007 en 2008 een daling laten zien, betekent niet dat de besliscommissie het rapport niet aan haar besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Van belang is dat die waarden ruim na de datum van inwerkingtreding van het Lvb 2004 op 31 augustus 2004 liggen en geen aanleiding geven te veronderstellen dat er een waardedaling zou zijn ontstaan als gevolg van het Lvb 2004.

Het betoog faalt.

Lvb 2008

7. De besliscommissie heeft bij besluit van 31 juli 2012 het standpunt gehandhaafd dat [appellant sub 2] evenmin in aanmerking komt voor vergoeding van schade als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008. Ten opzichte van het Lvb 2004 treedt onder het Lvb 2008 een hogere te verwachten geluidbelasting op. Nu de schade niet uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico van 5% van de waarde van de woning, komt de schade niet voor vergoeding in aanmerking. De besliscommissie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een toename van de te verwachten door het luchtvaartverkeer veroorzaakte geluidbelasting van iets minder dan 2,5 Lden leidt tot een waardevermindering van iets minder dan 5% van de waarde van de woning onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade.

8. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 31 juli 2012, wat betreft het Lvb 2008, gegrond verklaard en dit besluit in zoverre vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008 in zaak nr. 200705041/1 en de uitspraak van 10 november 2010 in zaak nr. 201002921/1/T1/H2. Uit die uitspraken volgt volgens de rechtbank dat de besliscommissie ten onrechte een vergelijking heeft gemaakt tussen de geluidbelasting die [appellant sub 2] redelijkerwijs kon verwachten onder het voorgaande wettelijke regime, het Lvb 2004, en de geluidbelasting onder het nieuwe wettelijke regime, het Lvb 2008. De besliscommissie had voor de beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie een vergelijking moeten maken tussen de verhoudingsgewijs beperkte groep bewoners binnen de geluidzones en bewoners van woningen die wel binnen de invloedsfeer van de luchthaven Schiphol, maar buiten de geluidzones liggen. Vervolgens dient de besliscommissie te beoordelen of de door het Lvb 2008 geleden schade buiten het normaal maatschappelijk risico valt.

De rechtbank is voorts van oordeel dat de besliscommissie niet in redelijkheid een drempel van 5% van de waarde van de woning als normaal maatschappelijk risico heeft kunnen hanteren. Daartoe wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 waarin een kortingspercentage van 50% wegens normaal maatschappelijk risico als redelijk is aangemerkt.

De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit van 31 juli 2012 in stand gelaten, omdat ten tijde van de aankoop van de woning de toename van geluidbelasting als gevolg van het Lvb 2008 voor [appellant sub 2] voorzienbaar was.

9. De besliscommissie betoogt - kort weergegeven - dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of en zo ja in hoeverre [appellant sub 2] schade in de vorm van waardevermindering van diens woning lijdt als gevolg van het Lvb 2008 ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de uitspraken van 9 april 2008 en 10 november 2010 en de daarin neergelegde vergelijkingsmaatstaf. De rechtbank heeft miskend dat die uitspraken betrekking hebben op een ander schadeveroorzakend besluit, het aanwijzingsbesluit, voor zover het ziet op het S4S2-stelsel. Bovendien werd in de uitspraak van 9 april 2008 veel gewicht toegekend aan bijzondere omstandigheden, die zich in dit geval niet voordoen, aldus de besliscommissie.

9.1. In de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van 9 april 2008 en 10 november 2010 is verzocht om vergoeding van schade als gevolg van het aanwijzingsbesluit, waarbij het luchtvaartterrein Schiphol is aangewezen. In het aanwijzingsbesluit zijn, in samenhang met de bij dit besluit behorende kaarten E1-E4, krachtens artikel 25 van de Luchtvaartwet geluidzones rond het luchtvaartterrein Schiphol vastgesteld. De geluidzones rond de luchthaven Schiphol zijn zodanig vastgesteld dat een zo klein mogelijk aantal woningen daarbinnen ligt. Buiten de geluidzones geldt op grond van het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende kaarten een geluidnorm van minder dan 35 Ke als toelaatbaar maximum, daarbinnen loopt de norm in de richting van het luchtvaartterrein op van meer dan 35 Ke tot meer dan 65 Ke. Aan de verhoudingsgewijs beperkte groep bewoners van woningen gelegen binnen de geluidzones, is op die wijze een speciale last opgelegd in vergelijking tot de bewoners van woningen die wel binnen de invloedsfeer van de luchthaven Schiphol, maar buiten de geluidzones liggen. Bij het bepalen of aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit, dient dan ook deze vergelijking te worden gemaakt, aldus de Afdeling in de uitspraak van 9 april 2008. In die gevallen kan niet worden volstaan met een vergelijking van opeenvolgende juridische regimes, omdat eerst in 1996 bij het aanwijzingsbesluit is voldaan aan de reeds in 1978 in werking getreden Luchtvaartwet opgenomen plicht tot het vaststellen van geluidzones rond luchtvaartterreinen. De langdurige nalatigheid in het voldoen aan deze wettelijke plicht wordt in een vergelijking van opvolgende juridische regimes aan de bewoners van woningen die binnen de geluidzones zijn komen te liggen, tegengeworpen. In die vergelijking wordt het voor eerst vaststellen van juridisch afdwingbare grenzen in het aanwijzingsbesluit als een verbetering gepresenteerd, waardoor geen schade is geleden.

9.2. In deze zaak ligt de vraag voor in hoeverre [appellant sub 2] door het Lvb 2008 schade lijdt in de vorm van waardevermindering van zijn woning als gevolg van toegenomen geluidbelasting en in hoeverre die schade voor vergoeding in aanmerking komt. Anders dan het geval was bij het aanwijzingsbesluit, kan bij de beantwoording van de vraag of en zo ja in hoeverre het Lvb 2008 schade heeft veroorzaakt, wel worden vergeleken met een voorafgaand regime, waarbij de geluidbelasting al is genormeerd. Vastgesteld kan worden in hoeverre vanaf de inwerkingtreding van het Lvb 2008 rekening moet worden gehouden met een hogere geluidbelasting dan voorheen kon worden verwacht op grond van de ligging van de woning ten opzichte van de handhavingspunten en bijbehorende grenswaarden volgens het Lvb 2003, zoals gewijzigd door het Lvb 2004. Ter zake van het Lvb 2008 speelt, anders dan bij het aanwijzingsbesluit, niet de bijzondere omstandigheid van langdurige nalatigheid in het voldoen aan een wettelijke plicht tot het stellen van juridische beperkingen aan de geluidbelasting veroorzaakt door de luchthaven Schiphol. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de besliscommissie zich terecht op het standpunt gesteld dat bij toepassing van artikel 8.31 van de Wet luchtvaart een vergelijking van opeenvolgende rechtsregimes moet worden gemaakt ter beantwoording van de vraag, of en zo ja in hoeverre de aanvrager schade lijdt als gevolg van een in deze wettelijke bepaling genoemde schadeoorzaak. In dit geval moet een vergelijking worden gemaakt tussen het Lvb 2008 en het daaraan voorafgaande Lvb 2004 en de op basis van deze besluiten maximaal te verwachten geluidbelasting.

Het betoog slaagt.

10. De besliscommissie betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de besliscommissie niet in redelijkheid een drempel van 5% van de waarde van de woning voorafgaande aan de schadeveroorzakende gebeurtenis wegens normaal maatschappelijk risico heeft kunnen hanteren.

10.1. Het Lvb 2008 beoogt de milieuruimte binnen vastgestelde grenzen beter te benutten. Om dit mogelijk te maken, wijzigen door dit besluit de grenswaarden voor geluid in een aantal handhavingspunten. In een aantal handhavingspunten wordt meer geluid toegestaan dan voorheen, in de overige punten minder. De over het geheel genomen maximaal toegestane geluidbelasting ten opzichte van het eerste Lvb wijzigt niet. Onder het Lvb 2008 ligt de woning van [appellant sub 2] op een afstand van 200 meter van het dichtstbijzijnde handhavingspunt (18). Dit leidt ten opzichte van het Lvb 2004 tot een toename van de te verwachten geluidbelasting van iets minder dan 2,5 Lden. Volgens de besliscommissie leidt een toename van de te verwachten door het luchtvaartverkeer veroorzaakte geluidbelasting van iets minder dan 2,5 Lden tot een waardevermindering van iets minder dan 5% van de waarde van de woning onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade. Door de toepassing van een drempel van 5% blijft de schade als gevolg van het Lvb 2008 voor rekening van [appellant sub 2].

10.2. Schade die behoort tot het normaal maatschappelijk risico dient redelijkerwijs ten laste te blijven van degene die om schadevergoeding verzoekt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201112232/1/A2, is de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan. Dit komt daarbij beoordelingsvrijheid toe. Het bestuursorgaan zal zijn vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. De bestuursrechter toetst de besluitvorming op rechtmatigheid en daarmee dus ook aan het égalitébeginsel.

In beginsel is het met het oog op de uniformiteit en de voorspelbaarheid van de eventuele vergoeding van schade aanvaardbaar dat het bestuursorgaan ten aanzien van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico werkt met een vaste drempel. Dat komt de rechtszekerheid ten goede, nu de vraag of schade buiten het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico valt daarmee aanstonds eenvoudig kan worden beantwoord. Het bestuursorgaan zal, als daartoe op grond van de door de benadeelde verschafte gegevens aanleiding bestaat, moeten beoordelen of deze drempel ook onverkort toepassing kan vinden in de omstandigheden van het geval. Naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als drempel hanteert, geldt dat er zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 in zaak nr. 201104496/1/T1/A2).

10.3. De vraag of schade tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.

10.4. De Afdeling is van oordeel dat de besliscommissie zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende redenen zijn om een drempel van 5% te hanteren. Deze drempel is relatief hoog in vergelijking tot de drempel van 2% die in artikel 6.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening is neergelegd. De drempel van 2% is een minimum-forfait, dat geldt voor alle gevallen waarin is verzocht om vergoeding van indirecte planschade in de vorm van waardevermindering, ongeacht de vraag of de beweerdelijke schadeveroorzakende planologische maatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. In dit geval is voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van een drempel van 5% uitgangspunt dat, zoals de Afdeling in de uitspraak van 10 november 2010 heeft overwogen, bewoners van huizen binnen de invloedsfeer van Schiphol rekening dienen te houden met de mogelijkheid van een toename van geluidbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien.

De woning van [appellant sub 2] lag zowel ten tijde van de aankoop als thans op ongeveer 2500 meter van de dichtstbijzijnde start- en landingsbaan, de Zwanenburgbaan. Deze locaties in de invloedsfeer van Schiphol en daarbinnen in de nabijheid van een start- en landingsbaan, brengen risico met zich mee. Rekening moet worden gehouden met wijzigingen in de regulering van het gebruik van de luchthaven die zullen leiden tot wijzigingen in de toegestane geluidbelasting op woningen. Artikel 8.17, zevende lid, van de Wet luchtvaart gaat uit van elkaar opvolgende Lvb’s. Het Lvb 2008 kan als vervolgbesluit van het Lvb 2003, zoals gecorrigeerd door het Lvb 2004, in beginsel worden beschouwd als een min of meer voorspelbare en uit het normale gebruik van Schiphol voortvloeiende ontwikkeling. Een dergelijke ontwikkeling zal de ene keer voor de ene groep van omwonenden voordeel of nadeel teweegbrengen en de andere keer voor een andere groep omwonenden. Daarbij is in dit geval van belang dat het bij het Lvb 2008 niet gaat om een drastische en niet te verwachten wijziging van het gebruikersregime van de banen van Schiphol en evenmin om een fysieke uitbreiding van de luchthaven Schiphol. Ook gaat het Lvb 2008 niet gepaard met nieuwe beperkingen in het gebruik van de omgeving van de luchthaven, zoals bouwbeperkingen aan woningen. De enkele omstandigheid dat het Lvb 2008 leidt tot een verslechtering van de akoestische situatie ter plaatse van de woning van een omwonende, kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid die niet in de lijn der verwachtingen ligt. Daarbij is van belang dat, zoals blijkt uit hetgeen onder 3 is overwogen, het Lvb 2008 voor [appellant sub 2] niet leidt tot een hogere geluidbelasting dan die daarvoor, vanaf 1996 tot 2003, heeft gegolden. Evenmin is gebleken dat Lijnden door achtereenvolgende luchthavenverkeersbesluiten per saldo zwaarder is getroffen wat betreft de toename van geluidbelasting dan andere gebieden binnen de invloedssfeer van Schiphol.

De besliscommissie heeft zich derhalve op het standpunt mogen stellen dat een waardevermindering van 5% van een woning als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 en de wijziging van uitvliegroutes bij een van de vijf start- en landingsbanen, behoort tot het normale maatschappelijk risico van een omwonende.

10.5. Anders dan de rechtbank heeft overwogen vloeit uit de uitspraak van 10 november 2010 niet voort dat de besliscommissie gehouden was een korting van 50% op de gestelde schade toe te passen. In die situatie ging het om vergoeding van schade veroorzaakt door het aanwijzingsbesluit, voor zover het ziet op het S4S2-stelsel. Zoals onder 9.1. en 9.2. is overwogen, doet die situatie zich hier niet voor. Evenmin kan uit die uitspraak worden afgeleid dat de besliscommissie bij de vraag naar vergoedbaarheid van schade veroorzaakt door geluidbelasting wegens vliegverkeer altijd gehouden is een korting van 50% toe te passen. Bij de toepassing van artikel 8.31 van de Wet luchtvaart ter zake van schade die zou zijn veroorzaakt door het Lvb 2003, zoals later gewijzigd door het Lvb 2004, heeft de besliscommissie in het geheel geen aftrek wegens normaal maatschappelijk risico toegepast, omdat het om een niet te verwachten wijziging in het gebruikersregime van de banen van de luchthaven ging. Dat ligt anders met de besluitvorming die is gevolgd op het Lvb 2003 en het Lvb 2004. Zoals onder 10.4 is overwogen kan het Lvb 2008 wel worden beschouwd als een uit het normale gebruik van Schiphol voortvloeiende ontwikkeling.

Het betoog van de besliscommissie slaagt.

11. Het hoger beroep van de besliscommissie is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd.

12. Nu uit hetgeen zojuist is overwogen, volgt dat de besliscommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] gestelde schade als gevolg van het Lvb 2008 het normaal maatschappelijk risico niet overstijgt en niet voor vergoeding in aanmerking komt, heeft [appellant sub 2] geen belang bij zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem gestelde schade voorzienbaar was, zodat dit punt onbesproken kan blijven.

13. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

14. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 31 juli 2012, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2012 ongegrond is verklaard, ingestelde beroep ongegrond verklaren. In het in beroep aangevoerde is, gelet op bespreking van het hoger beroep van de besliscommissie, geen grond te vinden voor het oordeel dat de besliscommissie gehouden was de als gevolg van het Lvb 2008 geleden schade te vergoeden.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2013 in zaak nr. 12/4248, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 31 juli 2012, voor zover daarbij het bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 april 2012 ongegrond is verklaard, gegrond is verklaard en dat besluit in zoverre is vernietigd;

IV. verklaart het door [appellant sub 2] ingestelde beroep in zoverre ongegrond;

V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014

299.