Uitspraak 200705041/1


Volledige tekst

200705041/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06 - 7077 van de rechtbank Haarlem van 31 mei 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2005 heeft de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol (hierna: de besliscommissie) aan [appellant] een schadevergoeding toegekend van € 11.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 april 2004.

Bij besluit van 3 juli 2006 heeft de besliscommissie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 mei 2007, verzonden op 7 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2007.

De besliscommissie heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.H. Koers, advocaat te Zwolle, en de besliscommissie, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, haar voorzitter, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister van V en W) in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit).

In de artikelen 6 en 12 van het aanwijzingsbesluit in samenhang met de bij het aanwijzingsbesluit behorende kaarten E1-E4 zijn krachtens artikel 25 Lvw geluidszones rond het luchtvaartterrein Schiphol vastgesteld.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het aanwijzingsbesluit wordt aan degene die door dit besluit schade lijdt of zal lijden op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

2.2. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de Minister van V en W, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling) vastgesteld.

Ingevolge artikel 9, lid 3a, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur), onverminderd het bepaalde in artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.

Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.

2.3. De besliscommissie heeft het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden in de vorm van verminderd woongenot en waardevermindering van zijn woning in verband met de met het oog op het zogenoemde vierbanenstelsel toegestane geluidbelasting op grond van het aanwijzingsbesluit, afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat met de bij het aanwijzingsbesluit ter zake vastgestelde geluidszones voor het eerst juridisch afdwingbare grenzen zijn gesteld aan de geluidbelasting vanwege de luchthaven Schiphol, zodat het aanwijzingsbesluit niet tot een verslechtering maar tot een verbetering heeft geleid en daarom geen schade heeft veroorzaakt.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de besliscommissie zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat een vergelijking van opvolgende juridische regimes dient te worden gemaakt. Daarmee is de rechtbank volgens hem voorbij gegaan aan zijn betoog dat het aanwijzingsbesluit voor zover hier van belang schade veroorzaakt doordat het slechts bescherming biedt aan bewoners van woningen die buiten de geluidszones zijn gelegen, welke schade op grond van het beginsel van égalité devant les charges publiques (gelijkheid voor de openbare lasten) zou moeten worden vergoed.

2.5. Dit betoog slaagt. De rechtbank is in haar uitspraak voorbij gegaan aan het uitdrukkelijke beroep dat [appellant] heeft gedaan op voormeld beginsel en heeft dan ook ten onrechte overwogen dat niet in geschil is dat een vergelijking van opvolgende juridische regimes dient te worden gemaakt. Bezien zal worden of dit moet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of de besliscommissie terecht heeft volstaan met een vergelijking van opvolgende juridische regimes ten aanzien van de geluidsbelasting.

2.6. Artikel 21 van het aanwijzingsbesluit geeft, blijkens de toelichting bij dit besluit alsmede de toelichting bij de Gemeenschappelijke Regeling, uitdrukking aan het algemene rechtsbeginsel van gelijkheid voor de openbare lasten (hierna: het rechtsbeginsel). Het standpunt van de besliscommissie dat een vergelijking van opvolgende juridische regimes dient te worden gemaakt, is gebaseerd op de jurisprudentie van de Afdeling met betrekking tot het gelijkluidende artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), welke jurisprudentie evenwel niet in alle opzichten op het rechtsbeginsel is gebaseerd. Het aanwijzingsbesluit is voor zover daarbij met het oog op het zogenoemde vierbanenstelsel de geluidszones met de bijbehorende voorschriften zijn vastgesteld, niet een besluit waarop

artikel 49 van de WRO betrekking heeft. Voor overeenkomstige toepassing van voormelde jurisprudentie bestaat geen grond. Artikel 21 van het aanwijzingsbesluit, niet zijnde een wet in formele zin, dient overeenkomstig het rechtsbeginsel te worden uitgelegd. Hier doet zich niet de situatie voor als in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 (nr. 200404777/1), waarin vanwege de aard van het Tracébesluit en het feit dat dergelijke besluiten inmiddels op grond van de nieuwe Tracéwet wel onder de reikwijdte van artikel 49 van de WRO vallen, wel een benadering gelijk aan die van artikel 49 van de WRO als rechtens juist werd aanvaard. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 november 2003 in zaak nr. 200204306/1) vergt een verzoek om nadeelcompensatie gebaseerd op het rechtsbeginsel, een andere benadering dan een verzoek om planschadevergoeding. Dit verschil in benadering komt onder meer tot uitdrukking in de aan te leggen vergelijkingsmaatstaf. Anders dan bij een verzoek om planschadevergoeding dient bij een verzoek om nadeelcompensatie gebaseerd op het rechtsbeginsel geen vergelijking van opvolgende juridische regimes te worden gemaakt, maar een vergelijking van het juridische regime dat is vastgesteld voor een beperkte groep burgers met het juridische regime dat is vastgesteld voor burgers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

Bij het aanwijzingsbesluit zijn de geluidszones rond de luchthaven Schiphol zodanig gesitueerd dat een zo klein mogelijk aantal woningen daarbinnen ligt. Buiten de geluidszones geldt op grond van het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende kaarten een geluidsnorm van
minder dan 35 Kosteneenheden (hierna: Ke), daarbinnen loopt de geluidsnorm richting het luchtvaartterrein op van meer dan 35 Ke tot meer dan 65 Ke. Aan de verhoudingsgewijs beperkte groep bewoners van woningen gelegen binnen de geluidszones, is op die wijze een speciale last opgelegd in vergelijking tot de bewoners van woningen die wel binnen de invloedssfeer van de luchthaven Schiphol maar buiten de geluidszones liggen. Op grond van het rechtsbeginsel dient bij het bepalen of aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit dan ook deze vergelijking te worden gemaakt.

De besliscommissie heeft ten onrechte volstaan met een vergelijking van opvolgende juridische regimes. Dat klemt te meer nu eerst in 1996 bij het aanwijzingsbesluit is voldaan aan de reeds in de in 1978 in werking getreden Lvw opgenomen plicht tot het vaststellen van geluidzones rond luchtvaartterreinen, welke langdurige nalatigheid in het voldoen aan deze wettelijke plicht tot het stellen van juridische beperkingen aan de geluidsbelasting vanwege de luchthaven Schiphol, thans in de door de besliscommissie verrichte vergelijking van opvolgende juridische regimes aan de bewoners van woningen die binnen de geluidszones zijn komen te liggen wordt tegengeworpen.

De woning van [appellant] ligt binnen de bij het aanwijzingsbesluit vastgestelde geluidszones. Gelet hierop heeft de besliscommissie ten onrechte nagelaten om te bezien of op basis van voormelde vergelijking op grond van het rechtsbeginsel en in aanmerking genomen het normaal maatschappelijk risico en de voorzienbaarheid van het nadeel, aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de besliscommissie van 3 juli 2006 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

De besliscommissie dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar te nemen.

2.8. De besliscommissie dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 31 mei 2007 in zaak nr. 06 - 7077;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de besliscommissie van 3 juli 2006, kenmerk 1431KG31/2006-4309;

V. veroordeelt de besliscommissie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het Schadeschap luchthaven Schiphol aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat het Schadeschap luchthaven Schiphol aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008

417.