Uitspraak 201301344/1/A4


Volledige tekst

201301344/1/A4.
Datum uitspraak: 25 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2012 heeft het college zijn beslissing om op 23 juli 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 8 januari 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2013, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.

Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.

Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.

2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 23 juli 2012 is aangetroffen op de openbare weg ter hoogte van [locatie A] te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.

3. [appellante] bestrijdt dat zij de overtreding heeft gepleegd, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Zij voert aan dat het college niet heeft geconstateerd dat zij het verbod persoonlijk heeft overtreden. [appellante] wijst erop dat zij met 23 anderen in een studentenhuisvestingscomplex woont dat is onderverdeeld in appartementen. Het afval van [appellante] wordt met het afval van haar twee huisgenoten in gezamenlijke huisvuilzakken verzameld. Daarnaast staat een afvalemmer in de gezamenlijke hal van het studentenhuisvestingscomplex. De huisvuilzakken afkomstig van de te onderscheiden appartementen van het studentenhuisvestingscomplex worden op de dag van inzameling door een willekeurige bewoner van het studentenhuisvestingscomplex ter inzameling aangeboden.

4. Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200707345/1) is degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk schendt in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht; daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.

5. Niet in geschil dat de aangetroffen huisvuilzak onjuist is aangeboden. Nu in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], is de huisvuilzak tot haar herleidbaar.

Op grond van hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, is het mogelijk dat niet zij, maar een andere bewoner van het studentenhuisvestingscomplex de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden. De keuze van [appellante] om haar huishoudelijke afvalstoffen mede door een ander ter inzameling te laten aanbieden komt echter voor haar eigen rekening en risico. Nu de aangetroffen huisvuilzak kan worden geacht in opdracht van [appellante] te zijn aangeboden, dient het verkeerd aanbieden van de huisvuilzak aan haar te worden toegerekend. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, zijn geen feiten en omstandigheden gelegen die aanleiding geven tot het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder van artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft aangemerkt.

Gelet op het vorenstaande heeft het college terecht het besluit spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen en de kosten van de bestuursdwang op haar te verhalen in bezwaar gehandhaafd.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013

163-792.