Uitspraak 201210954/1/A3


Volledige tekst

201210954/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Heerlen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 oktober 2012 in zaak nr. 11/1529 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: gba) afgewezen.

Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.F. Dekker en P.L.M. Goor-Vrouwenraets, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.

Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

Ingevolge het tweede lid geeft het college aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk (artikel 24 tot en met 54).

Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 79 tot en met 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb.

2. [appellant] heeft op 26 november 2007 verzocht om wijziging van zijn geboortedatum in de gba van 00-00-1937 in 01-07-1937. Dit verzoek is door het college afgewezen en het hiertegen ingediende bezwaar is door het college ongegrond verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.

3. Op 6 januari 2011 heeft [appellant] wederom verzocht om wijziging van zijn geboortedatum in de gba van 00-00-1937 in 01-07-1937. Het college heeft aan het besluit van 16 augustus 2011 primair ten grondslag gelegd dat het verzoek een herhaalde aanvraag is en bij gebreke van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond van artikel 4:6 van de Awb wordt afgewezen. Subsidiair is het verzoek afgewezen omdat de door [appellant] overgelegde stukken documenten zijn waarvan niet duidelijk is op basis van welke betrouwbare en controleerbare gegevens de daarin vermelde geboortedatum is bepaald of die geen brondocumenten zijn als bedoeld in artikel 36 van de Wet gba.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat de door hem verstrekte documenten, naar objectieve maatstaven gemeten, op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd. Door middel van de door hem overgelegde documenten is voldoende aangetoond dat de geboortedatum van 1 juli 1937 correct is. Het college heeft niet gemotiveerd aangetoond dat voorheen in Marokko slechts het geboortejaar op de geboorteakte werd vermeld, aldus [appellant].

4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201200045/1/A3), dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44). De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de door [appellant] overgelegde afsprakenkaart van het Atrium Ziekenhuis, de jaaropgaven van de Sociale Verzekeringsbank, de ziektekostenverzekeringspolissen van CZ, het pensioenoverzicht van het Algemeen Mijnwerkersfonds en de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst geen brondocumenten zijn als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet gba en reeds daarom niet kunnen leiden tot de inwilliging van het verzoek tot wijziging van de in de gba vermelde geboortedatum. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen in onder meer voornoemde uitspraak, blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wet gba dat artikel 37, tweede lid, van deze wet er onder meer toe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de gba worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Daarbij is als een van de eisen waaraan een buitenlandse rechterlijke uitspraak moet voldoen, vermeld dat deze er blijk van moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 45). In de door [appellant] overgelegde Arabische rechterlijke uitspraak van 23 november 2010 staat vermeld dat aan de geboorteakte de datum van 1 juli wordt toegevoegd. Aan de hand hiervan is de geboortedatum van 1 juli 1937 opgenomen in de overgelegde geboorteakte. Uit deze uitspraak kan echter niet worden afgeleid op welke betrouwbare en controleerbare gegevens de toevoeging van de datum van 1 juli berust. Uit het door [appellant] overgelegde identiteitsbewijs kan evenmin worden afgeleid op welke betrouwbare en controleerbare gegevens de daarin vermelde geboortedatum is gebaseerd. De enkele stelling van [appellant] dat de documenten wel op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Derhalve verzet de Nederlandse openbare orde zich tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften genoemde geboortedatum.

De stelling van [appellant] dat het college niet gemotiveerd heeft aangetoond dat voorheen in Marokko slechts het geboortejaar op de geboorteakte werd vermeld kan niet leiden tot het gewenste resultaat, reeds omdat uit de Arabische rechterlijke uitspraak volgt dat de geboortedag en -maand aan zijn geboorteakte zijn toegevoegd en dus voorheen ontbraken. De overgelegde stukken dateren van na het besluit op bezwaar betreffende het eerdere verzoek van [appellant] en hadden niet in de eerste procedure naar voren gebracht kunnen worden. Evenwel is op voorhand uitgesloten dat de overgelegde stukken kunnen afdoen aan de eerdere beoordeling van het verzoek om wijziging van de geboortedatum door het college. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het verzoek om wijziging van de geboortedatum in de gba terecht heeft afgewezen. Het betoog faalt.

5. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in beroep aangevoerde gronden slechts heeft herhaald en ingelast wordt overwogen dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling is. In de overwegingen van de aanvallen uitspraak is de rechtbank op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroep niet aangevoerd waarom die weerlegging onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013

582-798.