Uitspraak 201208529/1/T1/A2


Volledige tekst

201208529/1/T1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 juli 2012 in zaak nr. 11/1261 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (thans: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; hierna: de minister).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2011 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om subsidie voor de restauratie van zijn rijksmonument nummer 36882 aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.

Bij besluit van 8 november 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de zaken nrs. 201208076/1/A2 en 201208350/1/A2 ter zitting behandeld op 1 maart 2013, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. El Addouti, dr. I.M. Contant en drs. M.S. Verweij, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals die bepaling gold ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (hierna: het Brim 2011) komen voor subsidie op grond van dit hoofdstuk in aanmerking:

a. aangewezen organisaties voor monumentenbehoud,

b. provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen die zijn ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, en

c. overige eigenaren voor zover zij eigenaar zijn van andere beschermde monumenten dan woonhuizen.

Ingevolge artikel 35, tweede lid, kan de minister, onverminderd artikel 3, eerste lid, aan een eigenaar als bedoeld in artikel 4, eerste lid, subsidie verstrekken in de kosten ten behoeve van de restauratie van een beschermd monument.

Ingevolge het vierde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van subsidie op grond van dit artikel.

Ingevolge artikel 4 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (hierna: Brim), zoals dit tot 1 januari 2011 gold, komen voor subsidie op grond van dit hoofdstuk in aanmerking:

a. eigenaren van andere beschermde monumenten dan woonhuizen en dan boerderijen zonder agrarische functie,

b. aangewezen organisaties voor monumentenbehoud,

c. provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen die zijn ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, en

d. eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie als bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Ingevolge artikel 7, tweede lid, komen eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie die deel uitmaken van een complex, in aanmerking voor subsidie.

Ingevolge artikel 5 van de Restauratieregeling monumenten 2010 en 2011 (hierna: de Restauratieregeling) kan subsidie op grond van dit hoofdstuk worden aangevraagd door:

a. eigenaren van andere beschermde monumenten dan woonhuizen en dan boerderijen zonder agrarische functie;

b. aangewezen organisaties voor monumentenbehoud;

c. provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen die zijn ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen; en

d. eigenaren van woonhuizen en van boerderijen zonder agrarische functie die deel uitmaken van een complex, tenzij dat complex als zodanig tot de categorie woonhuizen of boerderijen zonder agrarische functie behoort.

2. [appellant] heeft op 4 april 2011 een subsidieaanvraag ingediend op grond van de Restauratieregeling voor restauratie van zijn monumentale boerderij aan de [locatie] te Wildervank.

Bij besluit van 18 juli 2011 heeft de minister zijn aanvraag afgewezen omdat het beschikbare budget niet toereikend was om die aanvraag te kunnen honoreren.

Bij besluit van 8 november 2011 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard, maar de aan het besluit van 18 juli 2011 ten grondslag liggende motivering gewijzigd in die zin dat eigenaren van boerderijen zonder agrarische functie, zoals de boerderij van [appellant], op grond van artikel 5 van de Restauratieregeling in samenhang gelezen met artikel 4 van het Brim, zoals dat gold tot 2011, niet in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

3. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat [appellant] op grond van voornoemd artikel 5 niet in aanmerking komt voor subsidie en dat het vertrouwensbeginsel niet aan toepassing daarvan in de weg staat omdat hij geen vertrouwen kon ontlenen aan adviezen over het indienen van de aanvraag van medewerkers van de dienst Cultureel Erfgoed van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zijn aanvraag om subsidie terecht heeft afgewezen. [appellant] voert aan dat boerderijen zonder agrarische functie in artikel 4, eerste lid, van het Brim 2011 niet meer worden uitgezonderd, zoals dat in het Brim, zoals dat gold tot 2011, wel het geval was. Als de minister deze categorie wederom niet in aanmerking had willen laten komen, dan had het in de lijn der verwachting gelegen om deze uitzondering in het Brim 2011 te handhaven. Nu dat niet is gebeurd, kan de minister deze categorie niet meer van restauratiesubsidie uitsluiten, aldus [appellant].

4.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, in verbinding gelezen met artikel 35, tweede lid, van het Brim 2011 komen eigenaren, voor zover zij eigenaar zijn van andere beschermde monumenten dan woonhuizen, in aanmerking voor subsidie in de kosten ten behoeve van de restauratie van hun beschermde monument. [appellant] is eigenaar van een monumentale boerderij zonder agrarische functie. Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van het Brim 2011 (onder meer Kamerstukken II 2009/10, 32 156, nr. 15, blz. 3-4) kunnen onder de in artikel 4 uitgezonderde woonhuizen niet boerderijen zonder agrarische functie worden begrepen, zodat [appellant] op grond van het Brim 2011 in aanmerking komt voor restauratiesubsidie. Het Brim 2011 biedt voorts geen mogelijkheid om bij ministeriële regeling, als bedoeld in artikel 35, vierde lid, de voor subsidie in aanmerking komende categorieën van eigenaren als bedoeld in artikel 4 van het Brim 2011 te beperken. Daaraan doet, anders dan de minister heeft gesteld, niet af dat gedurende de indieningstermijn voor aanvragen op grond van de Restauratieregeling het Brim 2011 in werking is getreden en artikel 4 van het Brim daarbij is gewijzigd, waarbij het blijkens de toelichting op artikel 5 van de Restauratieregeling de bedoeling van de minister is geweest om artikel 4 van het Brim, zoals dat gold tot 2011, bepalend te laten blijven voor de vraag wie voor subsidie in aanmerking komt. Louter op grond van die toelichting kan immers niet de bevoegdheid worden aangenomen om van artikel 4 van het Brim 2011 af te wijken. Artikel 5, aanhef en onder a, van de Restauratieregeling, voor zover daarin eigenaren van boerderijen zonder agrarische functie ook vanaf 1 januari 2011 van subsidie voor restauratie worden uitgesloten, is dan ook in strijd met het Brim 2011 als hogere regeling. De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister deze bepaling van de Restauratieregeling daarom in zoverre bij de besluitvorming op de aanvraag van [appellant] buiten toepassing had moeten laten.

Het betoog slaagt.

5. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de minister op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het besluit van 8 november 2011 binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen. De minister dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 4.1 te onderzoeken of [appellant] alsnog in aanmerking komt voor subsidie voor restauratie, en zo nodig het besluit te wijzigen dan wel een nieuw besluit te nemen, waarbij alle door [appellant] verstrekte gegevens dienen te worden betrokken.

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van overweging 4.1 de gebreken in het besluit van 8 november 2011 te herstellen, en

2. [appellant] en de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd dan wel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013

18-705.