Uitspraak 201200349/1/R1


Volledige tekst

201200349/1/R1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], beiden wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]),
6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]),

en

de raad van de gemeente Wijdemeren,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2011, kenmerk RV/245/110421/FL, heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Nederhorst den Berg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging ANBO, afdeling Wijdemeren, en [belanghebbende] hebben beide een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant sub 6], [belanghebbende], ANBO, [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2012, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.N. Visser, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. N. Boasman, advocaat te Almere, [appellant sub 5] in persoon, [appellant sub 6], vertegenwoordigd door K. de Wit, werkzaam bij ARAG, en de raad, vertegenwoordigd door F. Lieste, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. L.M. Muetstege, advocaat te Utrecht, en [gemachtigden], beiden werkzaam bij [belanghebbende], als partij gehoord.

Ter zitting heeft [appellant sub 5] buiten bezwaar van partijen stukken overgelegd.

Overwegingen

1. Het bestemmingsplan voorziet in een actueel planologisch kader voor de kern Nederhorst den Berg. Daarbij wordt de bestaande situatie als uitgangspunt genomen en worden enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Intrekking beroep

2. Ter zitting heeft [appellant sub 2] zijn beroep ingetrokken voor zover het betreft de omvang van het bouwvlak voor het perceel [locatie 1] en de maximaal toegestane oppervlakte aan erfbebouwing van 126 m² ingevolge de aan een deel van dit perceel toegekende aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2".

Formele aspecten

3. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte zijn zienswijze wat betreft de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en de toekenning van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" aan zijn perceel [locatie 1] niet heeft beantwoord. De raad erkent dat hij ten onrechte niet op deze onderdelen van de zienswijze van [appellant sub 2] is ingegaan.

Nu de raad de zienswijze van [appellant sub 2] op deze punten onbesproken heeft gelaten, is het bestreden besluit in zoverre niet genomen met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in zoverre te worden vernietigd.

Nu de raad in verweer en ter zitting alsnog is ingegaan op de bezwaren van [appellant sub 2] met betrekking tot de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en de toekenning van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" aan het perceel [locatie 1], ziet de Afdeling aanleiding om te bezien of er termen bestaan om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit op deze punten in stand te laten.

Het beroep van [appellant sub 2] tegen de plandelen voor het perceel [locatie 1] en het naastgelegen perceel met de bestemming "Maatschappelijk"

4. Volgens [appellant sub 2] is ten onrechte aan een deel van zijn perceel [locatie 1] de bestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend. Hij meent dat de toekenning van deze bestemming niet is gebaseerd op enig archeologisch onderzoek, maar op de omstandigheid dat er een molen in de omgeving heeft gestaan die 120 jaar geleden is gesloopt (verder: de Stichts-Ankeveensche watermolen).

4.1. Het plandeel met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" heeft de vorm van een cirkel met een diameter van ongeveer 95 m. Dit plandeel ligt deels op het perceel [locatie 1].

Ingevolge artikel 21, lid 21.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Archeologie 2" aangewezen gronden - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Ingevolge lid 21.2 mag op deze gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in het eerste lid genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;

b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien:

1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige:

c. Het bepaalde in dit lid onder b, sub 1 en sub 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering:

2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;

3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

Ingevolge lid 21.3.1 is het verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 2" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 35 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

Ingevolge lid 21.3. is het verbod in lid 21.3.1 niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 21.2 in acht is genomen;

b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;

c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

d. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

Ingevolge lid 21.3.3 zijn de werken en werkzaamheden, zoals in lid 21.3.1 bedoeld, slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

4.2. In de plantoelichting staat dat de gemeente Wijdemeren een Beleidskaart Archeologie heeft opgesteld die als uitgangspunt zal worden gebruikt bij alle activiteiten waar mogelijke archeologische waarden in het geding zijn. Door middel van regimes geeft het gemeentebestuur aan welk niveau van het archeologiebeleid in een bepaald gebied als redelijk kan worden beschouwd, waarbij de drie gevoeligste niveaus worden onderscheiden. Als categorie 2 wordt onder meer aangemerkt de locatie van de verdwenen Stichts-Ankeveensche watermolen. Voorts wordt geconcludeerd dat vanwege de hoge archeologische verwachtingswaarde binnen de gebieden met de niveaus van categorie 1, 2 en 3 een verkennend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd voordat nieuwe bouwactiviteiten (van bepaalde omvang) plaatsvinden.

In de "Beleidsnotitie Archeologie van de gemeente Wijdemeren", die is vastgesteld door de raad op 29 september 2011 (hierna: Beleidsnotitie Archeologie), staat dat in het archeologieregime behorend bij categorie 2 rekening gehouden moet worden met archeologie bij plannen van 50 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld. De oppervlakte- en diepte-eisen in de Beleidsnotitie Archeologie zijn gebaseerd op onderzoekservaringen van met name gemeentearcheologen in Noord-Holland. Voorts is vermeld dat in de gemeente Wijdemeren vier molens staan en dat er 23 verdwenen molens bekend zijn. Van de verdwenen molens kunnen zich in de bodem nog resten bevinden, aldus de Beleidsnotitie Archeologie.

Op de eveneens op 29 september 2011 vastgestelde "Beleidskaart Archeologie van de gemeente Wijdemeren" (hierna: Beleidskaart Archeologie) staat voor de gronden waaraan in het bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" is toegekend de aanduiding "Molen" aangegeven en is de waarde "rekening houden met archeologie vanaf planomvang van: Plannen groter dan 50 m² en dieper dan 35 cm" toegekend.

In de "Toelichting bij Beleidskaart Archeologie gemeente Wijdemeren" door de Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland en behorende bij de Beleidskaart Archeologie (hierna: de Toelichting op de Beleidskaart) staat dat voormelde Stichts-Ankeveensche watermolen niet voorkomt op de archeologische kaartlaag van de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Holland, dat de molen in 1632 is gebouwd en tussen 1863 en 1894 is gesloopt. Ook staat er dat zich op molenplaatsen in de bodem archeologisch relevante resten kunnen bevinden, met name op plaatsen waar de bodem niet zo sterk verstoord is.

4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 9 december 2009 in zaak nr. 200801932/1/R1, 29 september 2010 in zaak nr. 200809200/1/R1) rust op het gemeentebestuur de plicht zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in een gebied alvorens bij een plan uitvoerbare bestemmingen kunnen worden aangewezen en concrete bouwregels voor die bestemmingen kunnen worden vastgesteld. Het onderzoek dat nodig is voor de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden kan blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 (Kamerstukken II 2003/04, 29 259, nr. 3, blz. 46) bestaan uit het raadplegen van beschikbaar kaartmateriaal, maar wanneer het beschikbare kaartmateriaal ontoereikend is, zal plaatselijk bodemonderzoek in de vorm van proefboringen, proefsleuven of anderszins nodig zijn.

De toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" is gebaseerd op het archeologiebeleid van de raad, dat is neergelegd in de Beleidsnotitie Archeologie, de Beleidskaart Archeologie en de Toelichting op de Beleidskaart. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de stelling van de Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland, als opsteller van de Beleidskaart Archeologie en de Toelichting op de Beleidskaart, dat zich op molenplaatsen archeologisch relevante resten in de bodem kunnen bevinden zodat de gronden van de Stichts-Ankeveensche watermolen archeologisch waardevol zijn, onjuist is. Dat de molen ten behoeve waarvan de dubbelbestemming is toegekend niet meer ter plaatse aanwezig is maakt dit niet anders. Voorts heeft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" een beperkte oppervlakte. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gronden nabij de inmiddels verdwenen Stichts-Ankeveensche watermolen archeologisch waardevol zijn en daaraan derhalve bescherming dient toe te komen.

5. [appellant sub 2] betoogt voorts dat ten onrechte de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" aan zijn perceel [locatie 1] is toegekend, nu de molen waarvoor deze is verleend niet meer in gebruik is.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij op dit punt het beleiduitgangspunt uit de "Leidraad Landschap en Cultuurhistorie" van de provincie Noord-Holland grotendeels heeft overgenomen, waarbij in plaats van de 1/100-regel de 1/30-regel het uitgangspunt is. Ook molens die niet meer in gebruik zijn dienen volgens de raad bescherming van een molenbiotoop te genieten, omdat altijd de kans bestaat dat de molen wordt hersteld en in gebruik wordt genomen.

5.2. Aan het perceel [locatie 1] is de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" toegekend. Het perceel ligt op een afstand van ongeveer 185 m van de molen ten behoeve waarvan de aanduiding is toegekend.

Ingevolge artikel 27 gelden in afwijking van hoofdstuk 2 ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" de volgende regels:

a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

b. binnen een afstand van 100 m tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;

c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder a, indien:

1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;

2. toepassing van de onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;

d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge het gestelde onder a, b en c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

5.3. In de "Leidraad Landschap en Cultuurhistorie", die op 21 juni 2010 door provinciale staten van Noord-Holland is vastgesteld (hierna: de Leidraad) staat dat in verband met de windvang en het weren van storende visuele elementen buiten bestaand bebouwd gebied de vrije ruimte rond molens gehandhaafd dient te blijven. Daarbij is de 1/100-regel het uitgangspunt: binnen 100 m rond de molen mag geen bebouwing of beplanting hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek worden opgericht, en binnen een afstand van 100 m tot 400 m rond de molen moet wat betreft bebouwing en beplantingen geregeld worden dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk of de beplanting en de molen, gerekend van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Binnen bestaand bebouwd gebied wordt ernaar gestreefd zoveel mogelijk rekening te houden met de uitgangspunten van de molenbiotoop.

5.4. In de Leidraad staat dat de molenbiotoop niet alleen bedoeld is voor de windvang van de molen, maar ook om storende visuele elementen uit de nabijheid van de molen te weren. Ook indien de molen niet wordt gebruikt is het toekennen van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" aan de gronden die de molen omringen om storende visuele elementen tegen te gaan derhalve in overeenstemming met het door de raad gehanteerde beleid. Voorts acht de Afdeling van belang dat de raad met de 1/30-regel in plaats van de 1/100-regel een minder vergaand uitgangspunt dan de Leidraad hanteert. [appellant sub 2] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad dit beleid redelijkerwijs niet heeft kunnen toepassen. Het betoog faalt.

6. Wat betreft het plandeel met de bestemming "Tuin" voor zijn perceel [locatie 1] betoogt [appellant sub 2] dat ten onrechte geen gebouwen, overkappingen en erfafscheidingen van 3 m zijn toegestaan, terwijl onder het voorgaande bestemmingsplan deze wel waren toegestaan. Als gevolg daarvan is volgens hem ten onrechte zijn erfafscheiding op deze gronden niet als zodanig bestemd. Hij meent dat de raad voor deze situatie een uitzondering kan maken, omdat hij dat elders in het plan ook heeft gedaan.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de erfafscheiding op de gronden met de bestemming "Tuin" ingevolge artikel 25 van de planregels als zodanig is bestemd.

6.2. Aan een deel van het perceel [locatie 1] is de bestemming "Tuin" toegekend. Niet in geschil is dat op deze gronden een erfafscheiding met een hoogte van 3 m aanwezig is.

Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en al dan niet verharde paden en erfontsluitingswegen.

Ingevolge lid 14.2, onder a, mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.

Ingevolge onder b bedraagt de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1 m.

Ingevolge artikel 25, lid 25.2, onder a mogen, indien maten van bestaande bouwwerken meer bedragen dan ingevolge de bepalingen van hoofdstuk 2 toelaatbaar is, deze maten als maximaal toelaatbaar worden aangehouden, maar niet verder worden vergroot.

6.3. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 25, lid 25.2, onder a, van de planregels de erfafscheiding met een hoogte van 3 m op het perceel van [appellant sub 2] als zodanig is bestemd. Dit houdt tevens in, zoals ter zitting door de raad is verklaard, dat de erfafscheiding vervangen mag worden, mits deze niet wordt verhoogd. Het betoog van [appellant sub 2] mist op dit punt derhalve feitelijke grondslag.

7. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" ten onrechte niet aan al zijn gronden met de bestemming "Wonen" buiten het bouwvlak is toegekend. Volgens hem is deze aanduiding ten onrechte niet volledig tot aan de achterzijde van het perceel toegekend en niet aan de gronden ter plaatse van zijn carport, waardoor deze ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

7.1. Volgens de raad heeft de omstandigheid dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" niet aan alle gronden met de bestemming "Wonen" buiten het bouwvlak is toegekend niet tot gevolg dat de carport niet als zodanig is bestemd, omdat ook op gronden met de bestemming "Wonen" zonder deze aanduiding een carport is toegestaan.

7.2. Ingevolge artikel 1.2.3, eerste lid, in samenhang met artikel 1.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) wordt, voor zover hier van belang, een bestemmingsplan langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld en stelt het college van burgemeester en wethouders een bestemmingsplan op zodanige wijze beschikbaar dat dit langs elektronische weg door een ieder kan worden verkregen.

Ingevolge het tweede lid is, indien na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, de eerstbedoelde inhoud beslissend.

7.3. De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding van het langs elektronische weg vastgestelde bestemmingsplan het aanduidingsvlak met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" gelijk loopt met de achterzijde van het plandeel met de bestemming "Wonen". Op de verbeelding op papier loopt het aanduidingsvlak voor de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" niet gelijk met de achterzijde van het plandeel met de bestemming "Wonen". Gelet op artikel 1.2.3 van het Bro is de inhoud van het langs elektronische weg vastgestelde bestemmingsplan beslissend. Het aanduidingsvlak met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" loopt derhalve aan de achterzijde gelijk met de grens van het plandeel met de bestemming "Wonen". In zoverre mist het betoog van [appellant sub 2] feitelijke grondslag.

7.4. Aan het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1] voor zover daaraan geen bouwvlak is toegekend is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" toegekend, met uitzondering van een strook van ongeveer 1 m breed ten westen van het bouwvlak tegen het plandeel met de bestemming "Tuin" aan. De carport ligt deels op deze strook.

Ter zitting is toegelicht dat voor de carport een bouwvergunning is verleend. Voor zover aan de gronden voor de carport niet de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" is toegekend is deze, ingevolge artikel 25, lid 25.2, onder a, van de planregels, als zodanig bestemd. Dit houdt tevens in dat de carport vervangen mag worden. Het betoog van [appellant sub 2] mist op dit punt derhalve eveneens feitelijke grondslag.

8. Volgens [appellant sub 2] heeft de raad verzuimd om bij het toekennen van de bestemming "Maatschappelijk" aan de gronden ten westen van het perceel [locatie 1] te onderzoeken of de natuurwaarden van deze gronden aan deze bestemming in de weg staan. Hij vreest dat deze waarden zullen worden aangetast doordat de gronden voor parkeervoorzieningen mogen worden gebruikt. Tevens acht hij deze bestemming in strijd met het door de raad gehanteerde beleid tot versterking van de bestaande boomstructuren en groen- en recreatiegebieden, omdat op deze gronden thans een bos aanwezig is.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat deze gronden, omdat zij eigendom zijn van de rooms-katholieke kerk aan de Dammerweg, evenals de gronden voor de kerk de bestemming "Maatschappelijk" hebben gekregen. De bestemming "Maatschappelijk" is volgens de raad vergelijkbaar met de in het voorgaande plan "Dorpskern" aan deze gronden toegekende bestemming "Bijzondere doeleinden II". Omdat de gronden geen deel uitmaken van het nabijgelegen Natura 2000-gebied, bescherming genieten van de Flora en faunawet (hierna: Ffw) en voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning is vereist, acht de raad het niet nodig een bos- of natuurbestemming aan deze gronden toe te kennen.

8.2. Aan de gronden ten westen van het perceel [locatie 1] is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen;

[…]

d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

Ingevolge lid 10.2 en lid 10.2.1, onder a, mag op deze gronden worden gebouwd en geldt dat gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Ingevolge lid 10.2.2 geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het volgende:

a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel en/of grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m;

b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;

c. de bouwhoogte van antenne-installaties op bouwwerken, niet zijnde schotelantennes bedraagt ten hoogste 5 m;

d. de bouwhoogte van schotelantennes bedraagt ten hoogste 3 m;

e. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 5 m;

f. de bouwhoogte van tuinmeubilair bedraagt ten hoogste 2 m;

g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

8.3. Blijkens het ontwerpbesluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal het gebied Oostelijke Vechtplassen op grond van artikel 4, eerste en tweede lid, van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; de Vogelrichtlijn) worden aangewezen als speciale beschermingszone. Bij beschikking van de Europese Commissie 2008/23/EG van 12 november 2007 is het gebied Oostelijke Vechtplassen geplaatst op de bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder n en onder 2 en onder 3, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998), is het gebied Oostelijke Vechtplassen een Natura 2000-gebied.

8.4. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling.

8.5. Het Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ongeveer 28 m van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel ten westen van het perceel [locatie 1]. Niet in geschil is dat het perceel ten westen van het perceel [locatie 1] thans is ingericht als bos.

De Afdeling overweegt dat het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de gronden ten westen van het perceel [locatie 1] niet kan worden aangemerkt als een plan of project dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, zodat dient te worden bezien of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan in zoverre significante gevolgen heeft voor dit gebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan.

De planregeling voor de bestemming "Maatschappelijk" maakt meer mogelijk dan de huidige inrichting als bos. Vast staat ook dat met het voorliggende plan meer bouw- en gebruiksmogelijkheden aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de gronden ten westen van het perceel [locatie 1] zijn toegekend dan in het hiervoor geldende plan, het bestemmingsplan Dorpskern, nu het voorgaande plan binnen de bestemming "Bijzondere doeleinden II" de aanleg van bij de bestemming behorende voorzieningen als parkeer- en nutsvoorzieningen niet toestaat en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak evenmin toestaat. Ingevolge de planregeling in het voorliggende plan zijn de gronden waaraan de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend tevens bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen. Voorts is van belang dat bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd. Deze gebruiks- en bouwmogelijkheden wijken ook af van het huidige feitelijke gebruik. Niet uitgesloten kan dan ook worden dat het plan in zoverre significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan.

Ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 dient de raad bij de vaststelling van een plan als bedoeld in het eerste lid een passende beoordeling te maken van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen. Niet is gebleken dat de raad een dergelijke passende beoordeling heeft gemaakt.

Het plan is derhalve op dit punt in strijd met artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 vastgesteld.

Het betoog van [appellant sub 2] slaagt.

9. Naar aanleiding van hetgeen is overwogen onder 3 ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit wat betreft de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en de toekenning van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" aan het perceel [locatie 1] in stand blijven.

Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel ten westen van het perceel [locatie 1] is vastgesteld in strijd met artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998. Het beroep van [appellant sub 2] is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

In hetgeen [appellant sub 2] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" voor zijn perceel [locatie 1], strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 2] is wat betreft de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" voor zijn perceel [locatie 1] ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] wat betreft de gronden met de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 6"

10. [appellant sub 1] en anderen richten zich tegen het bestemmingsplan voor zover aan de gronden nabij het Ankeveensepad de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 6" is toegekend. Ook [appellant sub 2] richt zich tegen deze aanduiding.

11. [appellant sub 1] en anderen betogen dat onduidelijk is of de raad het besluit om de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 6" aan de gronden nabij het Ankeveensepad toe te kennen op zorgvuldige wijze heeft genomen. Volgens hen is onduidelijk of de raad duidelijk is voorgelicht en of de discussie in de raadsvergadering zorgvuldig is geweest. Ook wijzen zij erop dat de zienswijze van de vereniging ANBO, afdeling Wijdemeren, ongegrond is verklaard, terwijl door de toekenning van de aanduiding aan deze zienswijze tegemoet is gekomen.

11.1. De Afdeling overweegt dat de enkele twijfel aan de zorgvuldigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende is voor het oordeel dat dit besluit op onzorgvuldige wijze is genomen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad zich voldoende voorgelicht heeft geacht om het bestreden besluit te nemen. In de omstandigheid dat de zienswijze van de vereniging ANBO, afdeling Wijdemeren, ongegrond is verklaard ziet de Afdeling eveneens onvoldoende grond voor het oordeel dat het besluit op onzorgvuldige wijze is genomen. De toekenning van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6" aan de gronden aan het Ankeveensepad heeft bij amendement plaatsgevonden als gevolg van de beraadslaging in de raadsvergadering en kan als ambtshalve wijziging worden aangemerkt, derhalve anders dan als gevolg van een zienswijze.

12. Volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] is de wijzigingsbevoegdheid ten onrechte toegekend, omdat deze niet uitvoerbaar is. [appellant sub 2] betoogt dat hetgeen is toegestaan na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS), die op 21 juni 2010 is vastgesteld en op 3 november 2010 in werking is getreden, en dat geen ontheffing van de PRVS is gevraagd of verkregen. Evenmin is onderzocht in hoeverre het college van gedeputeerde staten bereid is medewerking te verlenen aan een dergelijke ontheffing bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid. Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] dat ten onrechte niet duidelijk is welke gevolgen de wijzigingsbevoegdheid zal hebben voor de natuurwaarden van de gronden ten noorden van het Ankeveensepad waaraan de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 6" is toegekend (hierna: wijzigingsgebied 6) en het nabijgelegen Natura 2000-gebied. [appellant sub 1] en anderen wijzen verder nog op de archeologische en historische waarde van de gronden.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de planregels is opgenomen dat van de wijzigingsbevoegdheid pas gebruik kan worden gemaakt nadat een ontheffing van de PRVS is verkregen. Voorts stelt de raad dat hij voor een wijzigingsbevoegdheid heeft gekozen zodat het plan mede aan de hand van nog uit te voeren onderzoeken kan worden uitgewerkt.

12.2. Aan wijzigingsgebied 6 zijn de bestemmingen "Natuur" en "Recreatie" toegekend. Aan een deel van deze gronden met de bestemming "Natuur" en aan de gronden met de bestemming "Recreatie" is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend. Tevens is aan de gronden met de bestemming "Recreatie" de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch 1" toegekend.

12.3. Ingevolge artikel 11, lid 11.4, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders de in het plan opgenomen bestemming ter plaatse van de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 6" wijzigen ten behoeve van de bouw van woningen met inachtneming van de volgende regels:

a. bestemmingswijziging is mogelijk ten behoeve van de bestemmingen "Wonen", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Tuin", "Groen" en "Water";

b. de regels uit de artikelen zoals bedoeld in sub a zijn na wijziging op deze gronden van toepassing, met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan stellen ten aanzien van het bouwen;

c. het maximum aantal woningen bedraagt ten hoogste 12;

d. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m;

e. het maximum oppervlak per woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 100 m²;

f. het is aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening;

g. van de wijzigingsbevoegdheid kan pas gebruik gemaakt worden nadat ontheffing is verkregen van de provinciale verordening;

h. van de wijzigingsbevoegdheid kan alleen gebruikt gemaakt worden in samenhang met het bepaalde onder artikel 12, lid 12.4.

Artikel 12, lid 12.4, is gelijk aan artikel 11, lid 11.4, met dien verstande dat ingevolge onder h van de wijzigingsbevoegdheid alleen gebruikt kan worden gemaakt in samenhang met het bepaalde onder artikel 11, lid 11.4.

12.4. Niet in geschil is dat het grootste deel van wijzigingsgebied 6 buiten het Bestaand Bebouwd Gebied valt. Alleen de meest westelijk gelegen gronden van wijzigingsgebied 6 vallen hier binnen.

Ingevolge artikel 1, lid 23, van de PRVS wordt onder landelijk gebied verstaan het gebied, niet zijnde bestaand bebouwd gebied.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, kan het college van gedeputeerde staten ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor nieuwe woningbouw die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige kwaliteiten van het landschap en overige nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

12.5. Vast staat dat het plan met de wijzigingsbevoegdheid voorziet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied, zodat het plan in zoverre in strijd is met artikel 13, eerste lid, van de PRVS. De raad diende derhalve te beschikken over een door het college van gedeputeerde staten verleende ontheffing op grond van het tweede lid. Vast staat voorts dat een dergelijke ontheffing ten behoeve van het plan door de raad niet is aangevraagd en door het college van gedeputeerde staten niet is verleend. Dat in de wijzigingsvoorwaarden is opgenomen dat van de wijzigingsbevoegdheid pas gebruik kan worden gemaakt nadat ontheffing is verkregen van de PRVS betekent niet dat het plan in zoverre niet in strijd is met de PRVS. Zoals is overwogen in de uitspraak van 26 oktober 2011, in zaak nr. 200909916/1/R1, past het niet in het stelsel van de Wro dat een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat waarbij het gebruik van die bevoegdheid door het college van burgemeesters en wethouders afhankelijk wordt gesteld van voorafgaande ontheffing door het college van gedeputeerde staten.

12.6. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, wat betreft de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 6" is vastgesteld in strijd met artikel 13, eerste lid, van de PRVS. Gelet op de samenhang tussen de gronden die binnen het Bestaand Bebouwd Gebied liggen en de gronden die daarbuiten liggen, dient de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 6" te worden vernietigd ook voor zover deze is toegekend aan de gronden die binnen het Bestaand Bebouwd Gebied liggen.

De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] tegen deze planonderdelen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

13. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] tegen wijzigingsgebied 6 geen bespreking.

De beroepen van [appellant sub 6], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4]

14. De beroepen van [appellant sub 6], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden aan de Voorstraat 35, voor zover daaraan bouwmogelijkheden zijn toegekend voor vijf woningen en elf appartementen.

15. [appellant sub 6], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] betogen dat er geen noodzaak bestaat voor de bouw van deze woningen en appartementen. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] voeren daartoe aan dat er al veel woningen te koop staan en dat er reeds een nieuwe woonwijk bij Nederhorst den Berg is gepland. Voor zover de raad stelt dat er behoefte is aan starterswoningen betoogt [appellant sub 4] dat de vijf woningen vanwege de koopprijs die deze op moeten brengen niet als starterswoningen kunnen worden aangemerkt.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat om in de eigen woningbehoefte te voorzien binnen de gemeente Wijdemeren de woningvoorraad ieder jaar met 60 tot 70 woningen moet worden uitgebreid. De prijzen van de appartementen en woningen zullen in het betaalbare en middendure segment liggen, te weten van minder dan € 200.000,00 tot € 275.000,00. In die prijsklasse is volgens de raad vele jaren niet gebouwd en is er ook weinig aanbod. Voorts stelt de raad dat de wijk Overmeer later zal worden gerealiseerd dan de bebouwing op het perceel Voorstraat 35. Deze woonwijk zal ook verder van het centrum van Nederhorst den Berg liggen dan het perceel Voorstraat 35 en er zullen geen voorzieningen als winkels toegestaan zijn. Deze woonwijk zal volgens de raad dan ook minder geschikt zijn voor senioren, anders dan de bebouwing op het perceel Voorstraat 35 die met name senioren als doelgroep heeft en, gelet op de koopprijzen, ook geschikt is voor starters.

15.2. Aan het plandeel voor het perceel Voorstraat 35 is de bestemming "Wonen" toegekend, met een bouwvlak achter op het perceel en een bouwvlak voor op het perceel. Aan het bouwvlak achter op het perceel is de aanduiding "maximum goothoogte(m)=7" toegekend. Aan het bouwvlak voor op het perceel zijn de aanduidingen "maximum bouwhoogte(m)=12" en "maximum goothoogte(m)=8" toegekend en de aanduiding "gestapeld".

Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het wonen, daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

Ingevolge lid 19.2 aanhef en lid 19.2.1 mag op deze gronden worden gebouwd en gelden voor hoofdgebouwen de volgende regels:

a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "gestapeld";

c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte;

d. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte;

[…]

f. indien geen maatvoeringaanduiding voor de bouwhoogte is aangegeven, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 9 m;

[…].

15.3. In het beleidsstuk van de raad "Woonvisie Wijdemeren, Kiezen en regisseren" van 17 oktober 2005 (hierna: de Woonvisie) staat dat in de komende periode tot 2020 een bouwprogramma nodig is van 60 tot 70 woningen per jaar. Bij de samenstelling van nieuwbouw wil de gemeente speciale aandacht schenken aan het bouwen voor senioren en jongeren/starters, omdat deze groepen in de huidige woningmarkt in de knel komen, aldus de Woonvisie. Als voor jongeren bereikbare koopwoningen worden in de Woonvisie woningen met een koopprijs van € 150.000,00 tot € 200.000,00 aangewezen.

15.4. De Afdeling overweegt dat, gelet op de woningbehoefte in de gemeente voor ouderen en starters en de omstandigheid dat de geplande bebouwing op het perceel Voorstraat 35 ouderen en starters als doelgroep heeft en daar gelet op de ligging en de prijsstelling ook geschikt voor is, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte bestaat aan de geplande woningbouw op het perceel Voorstraat 35. Dat er plannen bestaan voor de realisering van een nieuwe woonwijk bij Nederhorst den Berg doet daar niet aan af, nu deze woningen later zullen worden gerealiseerd en een andere doelgroep hebben.

16. [appellant sub 6], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] betogen voorts dat de ontwikkeling niet goed inpasbaar is in de omgeving. Volgens [appellant sub 4] kan de raad zich bij de motivering van zijn besluit niet op het welstandsadvies baseren, omdat daarin geen motivering wordt gegeven voor de afwijking van het bouwvolume van de omringende bebouwing. Volgens [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] wijken de bouwmogelijkheden te veel af van de thans aanwezige bebouwing.

16.1. Volgens de raad betekent het bouwplan een verbetering ten opzichte van hetgeen onder het voorgaande bestemmingsplan was toegestaan. De bebouwde oppervlakte zal kleiner zijn dan thans is bebouwd en de bouwhoogte van het appartementengebouw zal slechts beperkt hoger zijn dan het gebouw dat thans aanwezig is, aldus de raad. Over de inpasbaarheid van de gebouwen is volgens de raad een positief welstandsadvies gegeven. De bestrijding van het welstandsadvies dient volgens de raad niet in de onderhavige procedure te gebeuren, maar in de procedure omtrent de omgevingsvergunning voor het bouwen.

16.2. De woning van [appellant sub 3B] ligt op ongeveer 28 m van het bouwvlak voor de grondgebonden woningen. De woning van [appellant sub 4] ligt op ongeveer 30 m afstand van dat bouwvlak en de woning van [appellant sub 6] ligt op ongeveer 26 m daar vanaf. De woning van [appellant sub 3A] ligt op ongeveer 11 m van het bouwvlak voor het appartementencomplex en op 24 m van het bouwvlak voor de grondgebonden woningen.

16.3. De raad heeft toegelicht dat het gemeentehuis dat thans op het perceel Voorstraat 35 ligt ongeveer 10,2 m hoog is. Gelet op de maximale bouwhoogte voor het appartementengebouw van 12 m en op de omstandigheid dat de overige bebouwing aan de Voorstraat voornamelijk bestaat uit individuele panden die één of twee bouwlagen met een kap hebben, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het appartementengebouw op het perceel Voorstraat 35 passend is in de omgeving. Gelet op de maximale bouwhoogte van de grondgebonden woningen van 9 m en op de afstand tussen het bouwvlak daarvoor en de woningen van [appellant sub 3A], [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] ziet de Afdeling eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de grondgebonden woningen op het perceel Vuurstraat 35 passend zijn in de omgeving.

17. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] vrezen voorts dat de bouwhoogte door ophoging van het perceel hoger kan worden dan is voorzien.

17.1. Ingevolge artikel 2, lid 2.3, van de planregels wordt bij de toepassing van de planregels de bouwhoogte van een bouwwerk als volgt gemeten: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Ingevolge artikel 1, lid 1.58, wordt verstaan onder peil:

a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;

b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

17.2. De Afdeling overweegt dat ter zitting niet is weersproken dat het perceel Voorstraat 35 niet zal worden opgehoogd, maar slechts geëgaliseerd. Reeds daarom is de vrees van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] dat door de gehanteerde definitie van peil een hogere bouwhoogte kan worden gerealiseerd feitelijk ongegrond.

18. [appellant sub 6], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] vrezen overlast te ondervinden van hetgeen op het perceel Voorstraat 35 mogelijk wordt gemaakt. Zij vrezen vermindering van hun privacy en [appellant sub 6] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] vrezen tevens verslechtering van hun uitzicht. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] menen dat de bezonning op hun gronden zal verminderen. Volgens [appellant sub 4] is in het bezonningsonderzoek, dat is neergelegd in het rapport "Bezonningsonderzoek bouwplan Voorstraat 35 te Nederhorst den Berg" van 24 juni 2011 van Peutz (hierna: het bezonningsonderzoek), op te weinig momenten gemeten. [appellant sub 3A] vreest voorts overlast van langslopende bewoners en bezoekers voor zijn woning en meent dat zijn woning vanwege het bouwplan inbraakgevoeliger zal worden.

18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwplan een verbetering zal zijn ten opzichte van hetgeen onder het voorgaande bestemmingsplan was toegestaan. De bebouwde oppervlakte zal kleiner zijn dan thans is bebouwd en de bouwhoogte van het appartementengebouw zal beperkt hoger zijn dan het gebouw van 10,2 m dat thans aanwezig is, aldus de raad. De beleving en de situatie ter plaatse zal na de realisering van hetgeen het plan mogelijk maakt anders zijn, maar door de aanwezigheid van het gemeentehuis ter plaatse bestaat volgens de raad al lange tijd uitzicht op de gronden van [appellant sub 6], [appellant sub 3B] en [appellant sub 4]. Wat betreft de gronden van [appellant sub 3A] stelt de raad dat het uitzicht reeds wordt belemmerd door andere bebouwing en door groen. Volgens de raad volgt uit het bezonningsonderzoek dat op de gronden van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] een beperkte verslechtering van de bezonning plaatsvindt van het najaar tot het vroege voorjaar, met name op de woning van [appellant sub 3A].

18.2. [belanghebbende] heeft de gevolgen voor de bezonning van de woningbouw op het perceel Voorstraat 35 laten onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bezonningsonderzoek bouwplan Voorstraat 35 te Nederhorst den Berg" van 24 juni 2011 van Peutz (hierna: het Bezonningsonderzoek). In het Bezonningsonderzoek staat dat daarvoor een 3D-computermodel is vervaardigd op basis van de tekeningen van de bouwaanvraag eerste fase. In het Bezonningsonderzoek is de bestaande situatie vergeleken met de geplande situatie volgens het bouwplan. Voorts staat er dat de gemeente Wijdemeren geen specifieke eisen aan de bezonning stelt, zodat het onderzoek is gericht op de bezonningssituatie gedurende het gehele jaar met een minimale zonhoogte van 10. Volgens het Bezonningsonderzoek is onderzoek verricht naar de bezonningssituatie op 19 februari, op 21 april, op 21 juni omdat dit de langste dag is en op 21 december omdat dit de kortste dag is. Vanwege de zonnebaan is de bezonning in februari representatief voor de bezonning in oktober en de bezonning in april voor die in augustus, zodat het Bezonningsonderzoek een beeld geeft van de bezonning met een interval van twee maanden. Voorts staat er dat de schaduwwerking op hele uren wordt weergeven bij een zonshoogte van 10. In het Bezonningsonderzoek wordt geconcludeerd dat bij enkele woningen in de omgeving van de nieuwbouw een beperkte verslechtering van de bezonningssituatie is te verwachten, hetgeen vooral de woning aan de Voorstraat 37 betreft, waar van het najaar tot het vroege voorjaar invloed op de bezonning zal plaatsvinden.

18.3. Voor de beoordeling van de gevolgen van de bouwmogelijkheden op het perceel Voorstraat 35 voor de bezonning zijn de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt bepalend. In de bezonningsstudie is uitgegaan van de bebouwing die ingevolge de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden gerealiseerd. Ter zitting heeft de raad gesteld dat de geplande bebouwing waarvan in het Bezonningsonderzoek is uitgegaan gelijk is aan de maximale mogelijkheden die het plan biedt. [appellant sub 6], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] hebben dit niet bestreden en evenmin een tegenonderzoek overgelegd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat niet van de resultaten van het Bezonningsonderzoek mag worden uitgegaan. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor dat oordeel in het aantal meetmomenten dat het Bezonningsonderzoek hanteert, nu daarin de bezonningssituatie met intervallen van twee maanden is weergegeven en niet aannemelijk is dat in de tussenliggende tijd een zeer afwijkende bezonningssituatie zal plaatsvinden. Gelet op de resultaten van het Bezonningsonderzoek heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare schaduwhinder als gevolg van de toegestane bebouwing op het perceel Voorstraat 35.

Wat betreft de gevolgen van de toegestane bebouwing voor de privacy en het uitzicht overweegt de Afdeling dat, gelet op de omstandigheid dat het perceel Voorstraat 35 reeds grotendeels bebouwd is en ter zitting door de raad onweersproken is toegelicht dat vanuit deze bebouwing reeds zicht op de omliggende gronden bestaat, deze gevolgen niet dusdanig zullen zijn dat de raad daarin aanleiding heeft moeten zien het plan op dit punt niet zo vast te stellen.

Omtrent de gevreesde hinder van langslopende bewoners en bezoekers overweegt de Afdeling dat het perceel Voorstraat 35 voorheen in gebruik was als gemeentehuis. Gelet op de omvang van de bouwmogelijkheden en gelet op de omstandigheid dat de gronden voor wonen zullen worden gebruikt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare verslechtering. Voorts overweegt de Afdeling dat ook in de huidige situatie de bebouwing op het perceel Voorstraat 35 en de bebouwing op het perceel van [appellant sub 3A] niet aan elkaar zijn gebouwd, zodat het plan niet tot gevolg heeft dat de gronden van [appellant sub 3A] gevoeliger zouden kunnen worden voor inbraak.

19. [appellant sub 6] vreest dat de verkeers- en parkeerdruk als gevolg van hetgeen op het perceel Voorstraat 35 mogelijk wordt gemaakt zal toenemen en volgens [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] zal er parkeeroverlast ontstaan. [appellant sub 6] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] stellen dat de parkeerplaatsen voor het gemeentehuis tegenover het perceel Voorstraat 35 reeds door omwonenden worden gebruikt, zodat de 24 parkeerplaatsen die voor de appartementen en nieuwe woningen nodig zijn niet daar gevonden kunnen worden. Volgens [appellant sub 4] stelt de raad ten onrechte dat de 32 parkeerplaatsen die voor het gemeentehuis nodig waren, voor de appartementen en nieuwe woningen kunnen worden gebruikt, omdat de behoefte van 32 parkeerplaatsen voor het gemeentehuis op een ander gebruik is gebaseerd en voor woningen op andere tijdstippen parkeerplaatsen nodig zijn. Verder stelt hij dat, omdat de raad de appartementen als bestemd voor senioren aanmerkt, in voldoende parkeergelegenheid in de nabijheid van het perceel voorzien moet worden, gelet op de verminderde mobiliteit van senioren.

19.1. Volgens de raad neemt de parkeerbehoefte voor het perceel Voorstraat 35 als gevolg van het bouwplan af, nu voor het gemeentehuis 32 parkeerplaatsen beschikbaar dienden te zijn en de parkeerbehoefte voor het bouwplan 24 parkeerplaatsen bedraagt. Tegenover het perceel Voorstraat 35 ligt een parkeerterrein met 29 parkeerplaatsen en op ongeveer 110 m afstand ligt een parkeerterrein met 50 plaatsen, zodat voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn, aldus de raad. Hoewel deze parkeerterreinen ook door anderen dan omwonenden worden gebruikt, vindt dat gebruik op andere tijdstippen plaats. De verkeersgeneratie vanwege deze ontwikkeling bedraagt 101 motorvoertuigen per etmaal, hetgeen volgens de raad prima kan worden opgevangen door de omliggende wegen.

19.2. In de plantoelichting staat dat op de locatie Voorstraat 35 5 grondgebonden woningen en 11 appartementen zullen worden gerealiseerd, waarvoor een parkeerbehoefte van 24 parkeerplaatsen zal bestaan. Niet gebleken is dat de raad niet van deze parkeerbehoefte heeft kunnen uitgaan. Gelet op de parkeerbehoefte vanwege de toegestane bebouwing op het perceel Voorstraat 35 en de omstandigheid dat in de nabijheid van het perceel Voorstraat 35 in totaal 79 parkeerplaatsen aanwezig zijn, 29 van de 79 beschikbare parkeerplaatsen in de directe nabijheid van het perceel Voorstraat 35 liggen en de doelgroep voor de woningen en appartementen niet alleen senioren betreft maar ook starters, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de toekomstige bewoners voldoende parkeerplaatsen in de nabijheid van het perceel Voorstraat 35 beschikbaar zijn. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege de toegestane ontwikkelingen op het perceel Voorstraat 35 parkeerproblemen zullen ontstaan. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat vanwege het bestemmingsplan de verkeersdruk zal toenemen.

20. Wat betreft het betoog dat [appellant sub 4] schade zal lijden in de vorm van waardevermindering van zijn woning bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan op dit punt aan de orde zijn.

21. In hetgeen [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Voorstraat 35, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 5]

22. [appellant sub 5] betoogt dat ten onrechte niet de bestemming "Gemengd - 1" is toegekend aan het deel van zijn gronden aan de [locatie 2] waaraan de bestemming "Gemengd - 2" is toegekend. Hij wenst dat de bestemming "Gemengd - 1" wordt toegekend, omdat ingevolge deze bestemming aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ook buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden. Hij wenst op deze gronden een uitbreiding ten behoeve van zijn kantoor te realiseren.

22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het monumentenregister blijkt dat de gronden van [appellant sub 5] waaraan de bestemming "Gemengd - 2" is toegekend deel uitmaken van het park dat als Rijksmonument is gekwalificeerd, zodat de bestemming "Gemengd - 2" gerechtvaardigd is voor deze gronden. De bestemming "Gemengd - 1" is volgens de raad bedoeld voor functies voor het centrum van de kern. De functies die daarmee mogelijk worden gemaakt zijn op de gronden van [appellant sub 5] niet gewenst, aldus de raad.

22.2. Aan een deel van het perceel [locatie 2] is de bestemming "Gemengd - 2" toegekend, met een bouwvlak ten behoeve van zijn kantoor. Aan de overige gronden van [appellant sub 5] is de bestemming "Wonen" toegekend, met een bouwvlak.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd - 2" aangewezen bestemd voor:

a. de instandhouding en het beheer van de cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken;

b. de instandhouding en het beheer van de landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden;

c. kantoren;

d. cultureel-educatieve doeleinden;

[…]

f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, tuinen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

Ingevolge lid 6.2.1 worden gebouwen en overkappingen in het bouwvlak gebouwd.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen, daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. dienstverlening;

c. kantoren;

d. detailhandel;

e. maatschappelijke voorzieningen;

f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen, ontsluitingswegen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

met dien verstande dat:

g. de onder b tot en met e genoemde functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan.

Ingevolge lid 5.2.1, onder a, worden hoofdgebouwen in het bouwvlak gebouwd.

Ingevolge lid 5.2.2, geldt dat:

a. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 3 m bedraagt;

b. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 4,5 m bedraagt;

c. het gezamenlijke grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% tot een maximum van 50 m² mag bedragen van de bij het hoofdgebouw behorende gronden als bedoeld in lid 5.1, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;

d. in afwijking van het bepaalde onder c het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen 75 m² mag bedragen, indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende gronden als bedoeld in lid 5.1 ten minste 250 m² bedraagt.

22.3. De Afdeling overweegt dat de bestemming "Gemengd - 1" anders dan de bestemming "Gemengd - 2", naast de mogelijkheid om aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak te realiseren, eveneens ander gebruik van de gronden toestaat, waaronder wonen en detailhandel. Dergelijk gebruik heeft een andere ruimtelijke invloed op de omgeving dan het gebruik dat ingevolge de bestemming "Gemengd - 2" is toegestaan. De Afdeling ziet gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan een deel van de gronden van [appellant sub 5] niet de bestemming "Gemengd - 1" toe te kennen.

23. Met betrekking tot zijn gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend richt [appellant sub 5] zich tegen de planregeling voor erfbebouwingsmogelijkheden. Hij meent dat het plan te weinig erfbebouwingsmogelijkheden toekent voor zeer grote percelen als het zijne. Dit is volgens hem afwijkend van de regeling voor vergunningsvrij bouwen, omdat die wel is gerelateerd aan de oppervlakte van het perceel.

23.1. Aan een deel van het perceel [locatie 2] is de bestemming "Wonen" toegekend. De oppervlakte van de gronden met de bestemming "Wonen" bedraagt ongeveer 3.070 m². Op deze gronden is thans geen erfbebouwing aanwezig.

23.2. Ingevolge artikel 19, lid 19.2.2, onder d, van de planregels mag het gezamenlijke grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op voor "Wonen" aangewezen gronden ten hoogste 50% tot een maximum van 50 m² bedragen van de bij het hoofdgebouw behorende gronden als bedoeld in lid 19.1, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven.

Ingevolge onder e mag in afwijking van het bepaalde onder d het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen 75 m² bedragen, indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende gronden als bedoeld in lid 19.1 ten minste 250 m² bedraagt.

23.3. Zoals in de plantoelichting staat, hanteert de raad als uitgangspunt dat voor de gronden met de bestemming "Wonen" voldoende erfbebouwingsmogelijkheden worden geboden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een oppervlakte van 75 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor gronden met de bestemming "Wonen" met een oppervlakte van minstens 250 m² voldoende is. De raad heeft geen aanleiding hoeven zien van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet is gebleken van concrete bouwplannen van [appellant sub 5] waar de raad rekening mee had behoren te houden en dat [appellant sub 5] thans nog 75 m² aan erfbebouwing op deze gronden kan realiseren. Dat in de regeling voor vergunningvrij bouwen een andere maatstaf wordt gehanteerd - wat daar ook van zij - doet aan het voorgaande niet af.

24. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft het perceel [locatie 2], strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

25. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft [appellant sub 1] en anderen is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Wat betreft [appellant sub 4], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gedeeltelijk, en het beroep van [appellant sub 1] en anderen geheel gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wijdemeren van 27 oktober 2011, kenmerk RV/245/110421/FL, wat betreft:

- het plandeel voor het perceel [locatie 1], voor zover aan deze gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" is toegekend;

- het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de gronden naast het perceel [locatie 1];

- de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 6", voor zover deze aan plandelen voor de gronden aan het Ankeveensepad is toegekend;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven wat betreft het plandeel voor het perceel [locatie 1], voor zover aan deze gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" is toegekend;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] geheel ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Wijdemeren tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 900,72 (zegge: negenhonderd euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Wijdemeren:

- aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en;

- aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012

91-655.