Uitspraak 201106139/1/R2


Volledige tekst

201106139/1/R2.
Datum uitspraak: 23 mei 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NSI Winkels B.V. en de naamloze vennootschap Nieuwe Steen Investments N.V. (hierna in enkelvoud: NSI), beide gevestigd te Hoorn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C1000 Vastgoed B.V., gevestigd te Amersfoort,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2011, nr. 2011 - 45, heeft de raad het bestemmingsplan "Castellum Novum" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben NSI bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2011 en C1000 Vastgoed bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TBF Projectontwikkeling B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2012, waar C1000 Vastgoed, vertegenwoordigd door drs. F. van Loenen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. B. van der Padt, ing. J.P.M. Bleijs en mr. A.C. van Vliet, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is TBF Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door H.J. Lammertink en ir. J.A.M. van Schriek, bijgestaan door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, ter zitting als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling op 23 februari 2012 met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek heropend met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:28 van deze wet. C1000 Vastgoed heeft bij brief van 7 maart 2012 nadere stukken ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft TBF Projectontwikkeling bij brief van 12 maart 2012 daarop een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.

2. Overwegingen

Het plan

2.1. Het plan voorziet onder meer in detailhandel, dienstverlening en horeca met een gezamenlijke maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 1300 m2. Daarnaast voorziet het plan in appartementen met bijbehorende parkeervoorziening. Het plangebied ligt aan de Castellumlaan in het centrum van De Meern. Het plan is onderdeel van het stedenbouwkundig plan "Centrumplan De Meern" (hierna: het Centrumplan) van 13 juli 2007, dat voorziet in de vorming van een levendig dorpshart in het centrum van De Meern.

Ontvankelijkheid

2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.1. Uit de stukken blijkt dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NSI Winkels B.V. eigenaar is van het winkelcentrum Mereveldplein. De naamloze vennootschap Nieuwe Steen Investments N.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van NSI Winkels B.V. Nieuwe Steen Investments heeft gelet hierop niet een rechtstreeks maar een afgeleid belang bij het plan en kan daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep van NSI, voor zover dit is ingesteld door Nieuwe Steen Investments, is niet-ontvankelijk.

2.3. TBF Projectontwikkeling betwist dat C1000 Vastgoed kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het plan. Zij stelt dat de levering van het perceel Meerndijk 24 te De Meern nog niet heeft plaatsgevonden.

2.3.1. Uit de nadere stukken van 7 maart 2012 is gebleken dat C1000 Vastgoed met betrekking tot het perceel Meerndijk 24 een koopovereenkomst heeft gesloten. Uit de overeenkomst volgt dat zij de koopsom volledig heeft betaald en dat C1000 Vastgoed een onvoorwaardelijk recht heeft op levering van het perceel. Hieruit kan worden afgeleid dat het risico van waardeverandering is overgegaan op C1000 Vastgoed, zodat zij kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het plan. Dat op enig moment een voorkeursrecht was gevestigd op het perceel maakt dit niet anders. Het betoog van TBF Projectontwikkeling faalt.

Het beroep van NSI

Formeel

2.4. NSI kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan. Hiertoe voert zij in de eerste plaats aan dat de raad in de reactie op haar zienswijze ten onrechte zich beroept op artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw).

2.4.1. De Afdeling begrijpt het beroep van NSI aldus dat zij betoogt dat de raad in strijd heeft gehandeld met artikel 3:46 van de Awb in relatie bezien tot artikel 1.9 van de Chw, door zich te beroepen op artikel 1.9 van de Chw. Hiertoe overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat, door de verwijzing van de raad naar artikel 1.9 van de Chw, bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Hoewel NSI terecht stelt dat artikel 1.9 van de Chw niet van toepassing is in de zienswijzenfase, kan dit derhalve niet leiden tot de conclusie dat de raad in strijd heeft gehandeld met artikel 3:46 van de Awb. Het betoog faalt.

Rechtszekerheid

2.5. NSI betoogt voorts dat de definitie van 'aan-huis-verbonden beroep of bedrijf' onduidelijk is. Daarbij stelt zij dat een kinderopvang niet te verenigen is met een woonfunctie.

2.5.1. Ingevolge artikel 1.1 van de planregels, is een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf een beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.

2.5.2. NSI heeft niet nader geconcretiseerd waarom de definitie van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf onduidelijk is. Evenmin heeft zij onderbouwd waarom de vermelding van een kinderopvang in de definitieomschrijving ertoe leidt dat een rechtsonzekere situatie ontstaat. De Afdeling ziet daarom, in tegenstelling tot hetgeen NSI heeft betoogd, niet in dat de definitie tot rechtsonzekerheid zal leiden. Het betoog faalt.

Plangrens

2.6. NSI voert voorts, onder verwijzing naar het Centrumplan, aan dat het plan onlosmakelijk samenhangt met de in het ontwerpbestemmingsplan "De Meern - Centrum" en het voorontwerpbestemmingsplan "Hoek Rijksstraatweg - Meerndijk" neergelegde ruimtelijke ontwikkelingen. NSI betoogt dat het met het oog op een goede ruimtelijke ordening dan ook noodzakelijk is dat voor deze ontwikkelingen één bestemmingsplan wordt vastgesteld.

2.6.1. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen NSI heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft in dit verband van belang kunnen achten dat de bereikbaarheid van het plangebied niet afhankelijk is van die van de ontwikkeling van de andere gebieden die zijn genoemd in het Centrumplan. Daarnaast heeft de raad van betekenis kunnen achten dat het plan ook los van de andere bestemmingsplannen kan worden ontwikkeld en ook doorgang zal hebben indien de in de andere bestemmingsplannen neergelegde ontwikkelingen niet zullen worden uitgevoerd. Tot slot heeft de raad betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het plan, naar ter zitting is toegelicht, een individuele bijdrage levert aan het realiseren van de doelstelling in het Centrumplan. Het betoog faalt.

Bestemming "Gemengd"

2.7. NSI voert voorts aan dat het plandeel met de bestemming "Gemengd", die onder andere voorziet in detailhandel en dienstverlening, tot gevolg heeft dat het winkelcentrum Mereveldplein, dat gedeeltelijk eigendom is van NSI, zal worden heringericht. Het belang van NSI bij behoud van het winkelcentrum is volgens haar ten onrechte bij de vaststelling van dit voorliggende plan niet meegenomen. Ook wat betreft het binnen de bestemming mogelijk gemaakt gebruik voor dienstverlening is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van NSI, nu ook de gronden in het centrum Mereveldplein bestemd zullen worden voor dienstverlening, terwijl niet vaststaat dat voldoende behoefte hieraan bestaat.

2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen betrekking heeft op het winkelcentrum Mereveldplein en dus niet tot gevolg heeft dat de bestemming daarvan wijzigt. Daarnaast stelt de raad dat het plan er ook niet toe leidt dat het winkelcentrum van NSI niet meer kan functioneren, nu in het plan slechts 1300 m2 aan commerciële functies is toegestaan.

2.7.2. De Afdeling stelt vast dat de gronden van NSI geen deel uitmaken van het plan, zodat met het voorliggende plan niet rechtstreeks wordt bewerkstelligd dat de bestemming voor de gronden van NSI wijzigt. Voor zover NSI betoogt dat desondanks haar belangen onvoldoende zijn meegewogen overweegt de Afdeling als volgt. In de eerste plaats is van belang dat het plan voorziet in niet meer dan 1300 m2 aan commerciële functies. Daarbij is van belang dat de gronden met de bestemming "Gemengd" niet uitsluitend zijn bestemd voor dienstverlening, maar tevens voor bijvoorbeeld detailhandel. Hieromtrent heeft de raad ter zitting toegelicht dat, ook indien de gronden van NSI zullen worden bestemd voor dienstverlening, het plan aan die ontwikkeling niet in de weg staat, gezien de oppervlakte aan commerciële functies waarin het voorziet en het feit dat hier thans in het centrum weinig ruimte voor is. NSI heeft niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Gelet op het voorgaande kan NSI niet worden gevolgd in haar betoog dat haar belangen onvoldoende zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Het betoog faalt.

Branchering

2.8. NSI stelt voorts dat niet is uitgesloten dat het plan leidt tot een ongewenste verstoring van de detailhandelsstructuur, nu in het plan niet is voorzien in een branchering of functielimitering. Onder verwijzing naar artikel 3.12, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en de Nota van Toelichting hierbij, betoogt zij voorts dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat branchebeperkende voorschriften in een bestemmingsplan niet mogelijk zijn. Nu bovendien uit de privaatrechtelijke overeenkomst met de projectontwikkelaar volgt dat branchering volgens de raad wenselijk is, had de raad branchebepalingen in het plan moeten opnemen.

2.8.1. De raad stelt dat het plan niet leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in het verzorgingsgebied. Hierbij stelt de raad dat branchebepalingen in beginsel slechts in een bestemmingsplan worden opgenomen ter onderscheiding van grootschalige detailhandel met een oppervlakte groter dan 5000 m2. Nu het plan slechts 1300 m2 aan detailhandel, dienstverlening en horeca mogelijk maakt, zijn geen branchebepalingen vastgesteld, aldus de raad. De raad licht toe dat regels omtrent branchering wel zijn opgenomen in de privaatrechtelijke overeenkomst met de projectontwikkelaar. In de overeenkomst is onder meer bepaald dat de invulling van het plangebied in overeenstemming dient te zijn met de branchering in het Centrumplan.

2.8.2. De Afdeling begrijpt het beroep van NSI aldus dat zij betoogt dat het niet opnemen van branchebepalingen zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in het verzorgingsgebied. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of zich een overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen voordoen. Het doorslaggevende criterium hiervoor is of ook na het mogelijk sluiten van een of meer voorzieningen voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van of in hun woonplaats hun dagelijkse inkopen kunnen doen. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 10 juni 2009, in zaak nr. 200808122/1/R3.

2.8.2.1. De op de verbeelding als "Gemengd" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder b en c, van de planregels, voor zover hier van belang, onder andere bestemd voor detailhandel en dienstverlening.

NSI heeft niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden die het plandeel biedt voor de vestiging van bedrijven in de sectoren detailhandel en dienstverlening, zal leiden tot het verdwijnen van een zodanig deel van het winkelaanbod dat voor de inwoners van het verzorgingsgebied wezenlijke beperkingen zullen ontstaan bij het doen van hun dagelijks inkopen. Voorts is van belang dat de raad het uitgangspunt hanteert dat alleen branchebepalingen in een bestemmingsplan worden opgenomen indien daar bijzondere redenen voor zijn. De Afdeling acht dit uitgangspunt van de raad niet onredelijk. Niettegenstaande het feit dat de raad privaatrechtelijke afspraken heeft gemaakt met de projectontwikkelaar over de concrete inrichting van het plangebied, is gelet op het voorgaande in dit geval niet gebleken van ruimtelijke overwegingen die ertoe nopen branchebepalingen op te nemen in het plan. Daarbij is van belang dat de raad heeft gesteld dat deze afspraken niet zijn overeengekomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.

Woningdifferentiatie

2.9. NSI stelt verder dat, nu de raad blijkens de plantoelichting en de samenwerkingsovereenkomst behoefte heeft aan woningen voor bepaalde doelgroepen, dit in het plan geregeld had moeten worden. Daarnaast is volgens NSI niet duidelijk of het plan in voldoende mate tegemoetkomt aan de woonbehoefte van senioren.

2.9.1. De raad stelt, onder verwijzing naar de plantoelichting, dat er algemene behoefte is aan woningen, niet aan bepaalde woningtypen, zodat hiertoe geen bepalingen in het plan behoefden te worden opgenomen.

2.9.2. Ingevolge artikel 3.1.2, eerste lid, van het Bro kan een bestemmingsplan regels bevatten ten behoeve van de uitvoerbaarheid met betrekking tot sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of particulier opdrachtgeverschap.

Ingevolge artikel 1.9 van de Chw vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

2.9.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011, in zaaknr. 201006426/1/R2) kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

2.9.4. Artikel 3.1.2, eerste lid, van het Bro strekt er met name toe de aard van het woningaanbod in een gemeente te sturen teneinde in te spelen op de woonbehoefte. NSI is eigenaar van het winkelcentrum Mereveldplein en wenst gevrijwaard te blijven van concurrerende winkelcentra in haar verzorgingsgebied. Voor NSI gaat het derhalve om een concurrentiebelang. Voornoemd artikel strekt gelet op het voorgaande kennelijk niet tot bescherming van het concurrentiebelang waarvoor NSI in deze procedure bescherming zoekt. Het betoog van NSI kan in zoverre daarom op grond van artikel 1.9 van de Chw niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

Verkeer

2.10. NSI voert verder aan dat een verkeersonderzoek ontbreekt waarin kwantitatief is weergegeven in hoeverre het plan leidt tot een toename van verkeer op de wegen van en naar het plangebied. Hierdoor is ten onrechte geen inzicht geboden in de gevolgen van het plan voor het aantal en de routing van verkeersbewegingen. Het intern gehanteerde Verkeersmodel (computersimulatieprogramma) is hiertoe onvoldoende, aldus NSI. Zij verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2007, in zaak nr. 200605099/1 en 200605858/1. NSI stelt voorts dat de raad in zijn verkeersmodel, bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van de in het plan mogelijk gemaakte detailhandel, ten onrechte niet is uitgegaan van een maximale invulling van het plangebied met het meest verkeersaantrekkende winkeltype, te weten huishoudelijke elektronica. NSI verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2008, nr. 200805534/2.

2.10.1. De raad stelt dat gebruik is gemaakt van het verkeersmodel VRU 2.0. UTR 2.0, welk model jaarlijks wordt geactualiseerd. In dit model is volgens de raad rekening gehouden met de ontwikkeling van het centrum van De Meern en de toekomstige verkeersmaatregelen hiervoor. De raad stelt dat, gezien ook de bestaande situatie, het plan een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, die bovendien nauwelijks effect heeft op de totale verkeersintensiteit in het centrum van De Meern.

2.10.2. NSI heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het door de raad gehanteerde verkeersmodel onvoldoende inzicht geeft in de gevolgen van het plan voor het aantal en de routing van verkeersbewegingen. De verwijzing van NSI naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2007 is hiertoe onvoldoende. Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat in die zaak het om een ontwikkeling van 393 woningen ging met een daarmee samenhangende aanzienlijke toename van de verkeersdruk. Daarnaast was in die zaak aannemelijk dat de maximale capaciteit van de wegen reeds nagenoeg benut was en ieder geval binnen de planperiode zou worden bereikt. NSI heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich in dit geval dergelijke omstandigheden voordoen. Hiervoor is van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat de weg voldoende capaciteit heeft om de planontwikkeling te kunnen dragen. Gelet op het voorgaande is dan ook niet aannemelijk geworden dat het door de raad gehanteerde verkeersmodel zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hierop niet in redelijkheid mocht baseren. De raad heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersaantrekkende werking van het plan voldoende inzichtelijk is gemaakt. Het betoog faalt.

Geluid

2.11. NSI stelt dat het geluidonderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu de verkeersintensiteiten niet juist zijn en niet inzichtelijk zijn gemaakt. NSI stelt daarnaast dat onvoldoende vaststaat dat de door de raad voorgestelde geluidwerende maatregelen getroffen kunnen worden. Volgens NSI is bijvoorbeeld niet duidelijk hoe dit zich verhoudt tot de redelijke eisen van welstand.

2.11.1. De raad stelt zich allereerst op het standpunt dat de verkeersaantallen juist en inzichtelijk zijn. De raad stelt daarnaast dat de geluidafschermende maatregelen kunnen worden getroffen.

2.11.2. Zoals hiervoor onder 2.9.2. en 2.9.3. is overwogen brengt artikel 1.9 van de Chw - kort samengevat - met zich dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt wegens schending van een rechtsregel indien die rechtsregel kennelijk niet strekt tot bescherming van een belang waarin de partij feitelijk dreigt te worden geschaad. De Afdeling begrijpt het beroep van NSI aldus dat zij betoogt dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat de raad een onzorgvuldig tot stand gekomen geluidonderzoek aan het plan ten grondslag heeft gelegd en onvoldoende vaststaat dat geluidwerende maatregelen kunnen worden genomen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan NSI als concurrerend winkelcentrum zich, ten einde een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan te bewerkstelligen, slechts beroepen op het belang van een goed leefklimaat ter plaatse van haar winkelcentrum, indien het plan ontwikkelingen mogelijk maakt waarvan zij - in dit geval - geluidoverlast voor haar winkelcentrum zal kunnen ondervinden. Niet is gebleken dat NSI geluidhinder kan ondervinden van het plan en dat zij in zoverre is getroffen in een ander belang dan haar concurrentiebelang. Het betoog van NSI kan derhalve in zoverre op grond van artikel 1.9 van de Chw niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

2.12. NSI stelt dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit onzorgvuldig tot stand is gekomen nu de verkeersintensiteit ten gevolge van het plan onjuist is berekend. Daarnaast stelt zij dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor benzeen. NSI verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2009, nr. 200802767/1.

2.12.1. De raad stelt dat de luchtkwaliteit voldoet aan de hieraan gestelde wettelijke eisen. Wat betreft benzeen licht de raad toe dat voor een parkeergarage geen luchtberekeningen inzake benzeen hoeven te worden uitgevoerd, indien de parkeergarage is ontworpen conform NEN 2443 "Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages" en indien de maatregelen zijn uitgevoerd die beschreven staan in paragraaf 4.6.1, artikel 4.85 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

2.12.2. De normen voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer, waarop NSI zich hier beroept strekken kennelijk niet tot bescherming van het concurrentiebelang van NSI. Gesteld noch gebleken is dat NSI op dit punt bescherming zoekt van het belang van een goed leefklimaat ter plaatse van haar winkelcentrum. Het betoog kan daarom gelet op artikel 1.9 van de Chw niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

2.13. NSI stelt verder dat het onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), in het bijzonder het onderzoek naar vleermuizen, gedateerd is. Volgens NSI zijn er wel vleermuizen in het plangebied.

2.13.1. De raad stelt dat de quick scan "Quickscan flora- en fauna, Castellumlaan 1 te De Meern" (hierna: de quickscan) van 26 augustus 2008 en het aanvullend onderzoek naar vleermuizen "Aanvullend vleermuisonderzoek restaurant Castellum Novum in De Meern" (hierna: het aanvullend onderzoek) van 8 november 2008 voldoende actueel zijn. De raad verwijst voorts naar de in de plantoelichting opgenomen onderzoeksconclusies.

2.13.2. Uit de quick scan volgt dat in verband met de aanwezigheid van vogels in het plangebied de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen. Omdat er geen vaste verblijfsplaatsen, zoals broedholen, of foerageerplaatsen in het plangebied voorkomen, kunnen de werkzaamheden buiten het broedseizoen zonder ontheffing worden uitgevoerd. In de quick scan wordt aanbevolen aanvullend onderzoek te doen naar de gevolgen van de sloop van het pand van restaurant Castellum Novum. Uit dit aanvullend onderzoek volgt dat het pand niet door vleermuizen wordt gebruikt als vaste rust- of verblijfsplaats. In het plangebied zijn daarnaast geen belangrijke functionele vliegroutes of foerageergebieden aanwezig. De conclusie is dan ook dat voor uitvoering van het plan in zoverre geen ontheffing behoeft te worden aangevraagd.

2.13.3. NSI heeft niet met feiten of omstandigheden onderbouwd dat sinds de uitvoering van de onderzoeken zich omstandigheden hebben voorgedaan die tot de conclusie moeten leiden dat de onderzoeken onvoldoende actueel zijn. Ook heeft NSI haar stelling dat, anders dan uit het aanvullend onderzoek blijkt, er vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied, niet onderbouwd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet heeft mogen baseren op voornoemde onderzoeken, noch dat de raad niet op voorhand ervan mocht uitgaan dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt. Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de vraag of artikel 1.9 van de Chw in dit geval aan de vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.

2.14. NSI stelt voorts dat onvoldoende inzichtelijk is dat het plan economisch uitvoerbaar is.

2.14.1. Onder verwijzing naar de plantoelichting stelt de raad dat het plan economisch uitvoerbaar is. De raad wijst erop dat een exploitatieovereenkomst is gesloten en dat de zakelijke inhoud hiervan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen.

2.14.2. In de plantoelichting is vermeld dat het plan wordt uitgevoerd door een projectontwikkelaar en dat die het volledige financiële risico hiervoor draagt. Daarnaast vermeldt de plantoelichting dat het exploitatieplan sluitend is. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de economische uitvoerbaarheid onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Evenmin bestaat, gelet op het voorgaande en hetgeen de raad ter zitting naar voren heeft gebracht, aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan economisch niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

Ingelaste zienswijze

2.15. NSI heeft voor het overige verwezen naar haar zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. NSI heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.

Conclusie

2.16. In hetgeen NSI heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Het beroep van C1000 Vastgoed

2.17. C1000 Vastgoed kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Gemengd". Zij betoogt dat in strijd met de kennelijke bedoeling van de raad om een levendige dorpskern te creëren, geen planregels zijn vastgesteld die per vestiging van commerciële functie of dienstverlening de maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte vastlegt. Volgens C1000 Vastgoed laat het plan nu tevens grootschalige bedrijven toe, hetgeen tot vermindering van de bereikbaarheid kan leiden alsmede tot verslechtering van het vestigingsklimaat. In de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken, waaronder ook het parkeeronderzoek, is hier ten onrechte geen rekening mee gehouden maar is uitgegaan van het bouwplan van de projectontwikkelaar.

2.17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen ruimtelijke motieven bestaan die aanleiding geven om per gebruiksfunctie binnen de bestemming een maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte vast te leggen.

2.17.2. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de gronden met de bestemming "Gemengd" bestemd voor wonen, detailhandel uitsluitend op de eerste bouwlaag, dienstverlening uitsluitend op de eerste bouwlaag en horeca uitsluitend op de eerste bouwlaag.

Ingevolge artikel 3.2, sub a, bedraagt het maximale gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak voor de functies detailhandel, dienstverlening en horeca 1300 m2.

2.17.3. Niet in geschil is dat een doelstelling van het plan is om een levendige dorpskern te creëren in De Meern. In hetgeen C1000 Vastgoed heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de doelstelling van de raad om een levendige dorpskern te creëren noodzakelijkerwijs betekent dat in het plan voor de functies detailhandel, dienstverlening en horeca een afzonderlijke bepaling inzake de maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte moet worden opgenomen. Hiertoe is van belang dat C1000 Vastgoed niet aannemelijk heeft gemaakt dat indien grootschalige bedrijven zich zouden vestigen in het plangebied dit dusdanig van invloed is op de verkeersaantrekkende werking dat de raad zich niet heeft mogen baseren op het verkeersonderzoek. Daarbij acht de Afdeling van betekenis dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de bestaande verkeersinfrastructuur de planontwikkeling kan opvangen, zodat het plan niet leidt tot de door C1000 Vastgoed gevreesde congestie van het verkeersnetwerk. Voorts heeft C1000 Vastgoed niet met feiten en omstandigheden onderbouwd dat indien geen parkeergarage wordt gerealiseerd onevenredige parkeeroverlast zal optreden. Hierbij is van belang dat bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de bebouwing getoetst wordt aan de gemeentelijke parkeernormen in de bouwverordening, zodat in zoverre is verzekerd dat ten behoeve van het bouwplan voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Dat het plan desondanks negatieve gevolgen heeft voor de bereikbaarheid en het verblijfs- en vestigingsklimaat in de omgeving, is niet aannemelijk gemaakt. Het betoog faalt.

2.18. In hetgeen C1000 Vastgoed heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NSI Winkels B.V. en de naamloze vennootschap Nieuwe Steen Investments N.V., voor zover dit is ingesteld door de naamloze vennootschap Nieuwe Steen Investments N.V., niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NSI Winkels B.V. en de naamloze vennootschap Nieuwe Steen Investments N.V., voor zover ontvankelijk, en het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C1000 Vastgoed B.V. geheel ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Hoorn
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012

271-647.