Uitspraak 200805786/1/R1


Volledige tekst

200805786/1/R1.
Datum uitspraak: 16 september 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de vereniging Belangenvereniging Elsrijk Oost, gevestigd te Amstelveen,
4. [appellanten sub 3], allen wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellanten sub 6] gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2008, kenmerk 2008-34317, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Amstelveen (hierna: de raad) bij besluit van 28 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Amstelveen Noord-West".

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2008, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2008, de vereniging Belangenvereniging Elsrijk Oost (hierna: de belangenvereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2008, [appellanten sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2008, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2008, en [appellanten sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2008, beroep ingesteld. [appellanten sub 6] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 8 september 2008.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellanten sub 1], de belangenvereniging, [appellanten sub 4], [appellant sub 5], [appellanten sub 6] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellanten sub 4] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2009, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], de belangenvereniging, vertegenwoordigd door mr. T. Ruhnke, werkzaam bij een juridisch adviesbureau, [appellanten sub 4], vertegenwoordigd door ing. [gemachtigde], [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. K. Schoemaker, [appellanten sub 6], vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en het college vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. L.C. Schouten, P. Vermond, P.J.M. van den Bergh, J. Witteman en ing. J. Westra, allen werkzaam bij de gemeente, en de Stichting Woonzorg Nederland, vertegenwoordigd door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de belangenvereniging het beroep ingetrokken, voor zover dat is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)" dat ziet op de locatie Tulpenburg 1, hoek Tulpenburg en Runmoolen.

De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2]

2.3. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)" dat ziet op het perceel Molenweg 10 (hierna: het plandeel). Het plandeel maakt de vestiging mogelijk van tien huisartsenpraktijken en een apotheek (een zogenaamde AHOED; Apotheek en Huisartsen Onder Een Dak), zes appartementen en een parkeergarage op de hoek van de Molenweg en de Sint Josephlaan, waar voorheen een kerk stond. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de directe omgeving van het plandeel en betogen dat een apotheek een detailhandelsfunctie betreft en derhalve niet past binnen de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)". Zij voeren hiertoe aan dat medicijnverstrekking aan huisartsen slechts één aspect betreft van de activiteiten van de apotheek nu daarnaast allerhande artikelen worden verkocht die ook bij een drogist verkrijgbaar zijn, zoals pleisters, schoonheidsartikelen en dergelijke. Bovendien past de apotheek, voorzien van twee ongeveer zes meter brede etalages, niet in het straatbeeld van de Molenweg, aldus [appellanten sub 1] en [appellant sub 2].

2.3.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 61, van de planvoorschriften, wordt onder maatschappelijke voorzieningen verstaan educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca te behoeve van deze voorzieningen.

2.3.2. De Afdeling is van oordeel dat het college terecht heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat de functie van apotheek past binnen de definitie van het begrip 'maatschappelijke voorzieningen' zoals neergelegd in artikel 1, aanhef en onder 61, van de planvoorschriften, nu daaronder onder meer worden begrepen sociaal-medische voorzieningen en ondergeschikte detailhandel ten dienste van sociaal-medische voorzieningen. Hierbij acht de Afdeling van belang dat niet aannemelijk is gemaakt dat de verkoop van niet op recept verkrijgbare producten zoals pleisters en schoonheidsartikelen door de voorziene apotheek in een zodanige omvang zal plaatsvinden dat dit niet kan worden aangemerkt als ondergeschikte detailhandel ten opzichte van de verkoop van medicijnen op recept, zijnde de hoofdactiviteit van de apotheek.

De Afdeling stelt verder vast dat de bestaande bebouwing aan de Molenweg en de Sint Josephlaan voornamelijk bestaat uit woningen met twee bouwlagen en een kap. Dat een pand waarin huisartsenpraktijken en een apotheek zijn gehuisvest een andere ruimtelijke uitstraling heeft dan een pand met een woonfunctie, betekent evenwel naar het oordeel van de Afdeling op zichzelf niet dat dergelijke bebouwing vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet met elkaar verenigbaar zou zijn. In de plantoelichting staat, voor zover thans van belang, dat het voorziene complex dient te passen bij de reeds aanwezige bebouwing en dat materiaalkeuze en bouwstijl hierop dienen te worden aangepast. Het voorziene complex zal worden uitgevoerd in twee bouwlagen met een kap, aldus de plantoelichting. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, gezien de planvoorschriften, de mogelijkheid biedt het complex zodanig te realiseren dat dit wat betreft hoogte past bij de bestaande bebouwing aan de Molenweg en de Sint Josephlaan. Uit ter zitting getoonde foto's is gebleken dat de bouw van het complex inmiddels ver is gevorderd en dat het ook wat betreft bouwstijl past bij de bestaande bebouwing aan de Molenweg en de Sint Josephlaan. De enkele omstandigheid dat de apotheek zal worden voorzien van brede etalages en daardoor afwijkt van het heersende straatbeeld ter plaatse, leidt dan ook niet tot het oordeel dat de apotheek vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet zou passen in dat straatbeeld. Het betoog van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] faalt.

2.4. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast nu als gevolg van het plandeel een groenstrook is verdwenen.

2.4.1. Dienaangaande wordt overwogen dat [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het vervallen van de groenstrook leidt tot een onevenredige aantasting van hun woongenot. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] wonen in een stedelijke omgeving en dat, hoewel aantasting van het uitzicht van omwonenden niet is uit te sluiten, het plandeel niet zal leiden tot een zodanige aantasting van het uitzicht dat het college daaraan doorslaggevend gewicht moest toekennen. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] in zoverre niet in ernstige mate wordt aangetast.

2.5. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] stellen voorts dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van de geluidhinder die zij zullen ondervinden van de voorziene parkeergarage, met name in de nachtelijke uren. Zij voeren hiertoe aan dat de parkeergarage zal worden voorzien van een bijzonder steile in-uitrithelling van 20% waardoor auto's alleen met veel motorvermogen de parkeergarage zullen kunnen verlaten. Bovendien is de in-uitrit zodanig vormgegeven dat deze volgens hen als klankkast zal fungeren en het geluid zal versterken.

2.5.1. In het deskundigenbericht staat, voor zover thans van belang, dat er geen wettelijk kader voorhanden is op grond waarvan de geluidsbelasting als gevolg van de parkeergarage kan worden beoordeeld nu de parkeergarage geen onderdeel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer of de Wet geluidhinder. Hoewel volgens het deskundigenbericht niet valt uit te sluiten dat het rijden op een helling leidt tot een iets hoger bronniveau in vergelijking tot het rijden op een doorgaande weg, wordt in het deskundigenbericht een aantal redenen genoemd waarom het hogere bronniveau in de praktijk niet zal leiden tot een hogere geluidsbelasting in de omgeving. Zo blijft het aantal voertuigbewegingen op de helling beperkt, maximaal 50 motorvoertuigbewegingen per etmaal, nu het enkel voertuigbewegingen van bewoners van de appartementen betreft. Verder heeft de helling naar alle waarschijnlijkheid een lengte van slechts enkele meters en zal per auto derhalve maar enkele seconden sprake zijn van een hoger bronniveau, aldus het deskundigenbericht.

2.5.2. Gelet op het vermelde in het deskundigenbericht, zoals hierboven is weergegeven en dat niet is weersproken door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2], is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is dat de parkeergarage een zodanige geluidhinder zal veroorzaken dat het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] daardoor onevenredig zal worden aangetast. In het aangevoerde heeft het college dan ook geen aanleiding hoeven zien goedkeuring aan het plandeel te onthouden.

2.6. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] vrezen voorts dat de verkeersaantrekkende werking van het plandeel zal leiden tot verkeersonveiligheid en dat de parkeerdruk in de directe omgeving van het voorziene complex zal toenemen.

2.6.1. In reactie op de zienswijze heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat in de openbare ruimte 12 tot 21 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de bezoekers van het voorziene complex en dat uit een in 2007 gehouden parkeeronderzoek blijkt dat het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de Sint Josephlaan en langs de Molenweg gedurende de dag en de week varieert van 31 tot 39. Bij de bepaling van de parkeerbehoefte is in aanmerking genomen dat het complex zal worden voorzien van een ondergrondse parkeergarage die plaats biedt aan 19 parkeerplaatsen voor de bewoners van de appartementen. Verder is ervan uitgegaan dat de apotheek en de huisartsenpraktijken alleen op werkdagen overdag geopend zullen zijn en dat in de avonduren en in het weekeinde de huisartsenpost in het Ziekenhuis Amstelveen dienst doet. Voor zover [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben betoogd dat bij de bepaling van de parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening is gehouden met de toekomstige vestiging van een supermarkt in de nabijheid van het plandeel, heeft de vertegenwoordiger van de raad ter zitting toegelicht dat op de locatie waar de supermarkt inmiddels is gevestigd, voorheen ook een supermarkt gevestigd was, zodat in zoverre geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling die in het parkeeronderzoek had moeten worden meegenomen.

Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met het standpunt van de raad dat in de directe omgeving van het voorziene complex voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor de bezoekers van het voorziene complex.

Verder is becijferd dat het plandeel 800 extra verkeersbewegingen per etmaal zal genereren. Dit extra aantal verkeersbewegingen leidt er volgens de raad niet toe dat de Sint Josephlaan niet langer als 30 km-weg kan worden gecategoriseerd. Gelet op het ter plaatse geldende 30 km-regime mag worden aangenomen dat de extra verkeersbewegingen niet zullen leiden tot verkeersonveiligheid. Het instellen van eenrichtingsverkeer voor de Sint Josephlaan is gezien de becijferde extra verkeersbewegingen een onnodige maatregel, die enkel zal leiden tot omrijden en daardoor tot meer verkeersbewegingen. Verder is onaannemelijk dat sluipverkeer via de buurt zal ontstaan vanaf de Amsterdamseweg richting de Molenweg, omdat daarvoor twee maal ongereguleerd een drukke weg zal moeten worden gepasseerd terwijl dat bij de verkeerslichten veilig en snel wordt geregeld, aldus de raad.

[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het vorenstaande onjuist is. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat de verkeersveiligheid in de Sint Josephlaan in de nieuwe situatie onvoldoende kan worden gewaarborgd.

2.7. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat als gevolg van een aantal ontwikkelingen in de nabije toekomst meer geschikte locaties voor de vestiging van een AHOED-complex vrijkomen, bijvoorbeeld aan de Haspelslaan.

2.7.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] bedoelde ontwikkelingen niet op korte termijn plaatsvinden, terwijl de realisatie van een huisartsenpraktijk op korte termijn gewenst is. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit niet weersproken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college in het aangevoerde geen aanleiding heeft hoeven zien goedkeuring aan het plandeel te onthouden.

2.8. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen ten slotte dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de normen voor luchtkwaliteit niet worden overschreden als gevolg van het plandeel, nu in het Actieplan Luchtkwaliteit Amstelveen 2007-2015 (hierna: het Actieplan) is berekend dat ter hoogte van het kruispunt Molenweg-Amsterdamseweg in 2010 de norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt overschreden. Dit klemt te meer nu bij die berekening geen rekening is gehouden met de 800 extra verkeersbewegingen die het plandeel zal genereren. Voorts stellen zij dat in het Actieplan voor de periode 2005-2006 is uitgegaan van metingen en voor de periode 2007-2008 is uitgegaan van berekeningen om de luchtkwaliteit te beoordelen. Met betrekking tot de laatste periode had volgens [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] ook gebruik moeten worden gemaakt van meetgegevens zodat vergelijkbare gegevens worden verkregen.

2.8.1. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat in het kader van de beoordeling van de gevolgen van het plandeel voor de luchtkwaliteit zowel berekeningen met als zonder de verkeersaantrekkende werking van het plandeel zijn uitgevoerd. Uit deze berekeningen volgt dat het plandeel niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

2.8.2. De Afdeling leidt uit het Actieplan af dat het gemeentebestuur vanuit gezondheidsoogpunt en vanwege het veiligstellen van zijn ruimtelijke plannen de stand van zaken met betrekking tot luchtkwaliteit in de gemeente en mogelijke maatregelen in kaart heeft gebracht in het Actieplan. Het Actieplan is niet ten behoeve van het voorliggende plan opgesteld en ziet daar ook niet op. Derhalve kan worden daargelaten hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd omtrent het Actieplan.

In opdracht van het gemeentebestuur heeft M+P raadgevende ingenieurs onderzoek verricht naar de gevolgen van het plandeel voor de luchtkwaliteit ter plaatse. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek Geluidsbelasting en Luchtkwaliteit" van 10 mei 2007 (hierna: het rapport). In het rapport staat dat in de jaren 2007, 2008, 2010 en 2015 voor alle wegen in de omgeving aan alle grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) wordt voldaan.

2.8.3. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Blk 2005 ingetrokken.

Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Het plan is vastgesteld na 15 november 2007 en derhalve is titel 5.2 en de daarbij behorende regelgeving van toepassing.

2.8.4. De Afdeling stelt vast dat het college bij het nemen van het besluit omtrent goedkeuring, op basis van het rapport van 10 mei 2007, ten onrechte is uitgegaan van de toepasselijkheid van het Blk 2005 in plaats van de Wet milieubeheer. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)" dat ziet op het perceel Molenweg 10.

De beroepen van de belangenvereniging en [appellant sub 5]

Formele bezwaren

2.9. De belangenvereniging betoogt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft volgens de belangenvereniging niet kunnen volstaan met de mededeling, voor zover thans van belang, dat wordt ingestemd met de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de ingediende bedenkingen en dat de bedenkingen niet van zodanig gewicht zijn, dat deze aanleiding behoren te geven tot onthouding van goedkeuring aan enig planonderdeel.

2.9.1. Nu het college in het bestreden besluit heeft aangegeven in te stemmen met de reactie van burgemeester en wethouders op de door de belangenvereniging ingebrachte bedenkingen en deze reactie als bijlage bij zijn besluit is gevoegd, dient deze reactie te worden beschouwd als het standpunt van het college met betrekking tot de door de belangenvereniging ingebrachte bedenkingen. Het volgen van een dergelijke handelwijze leidt niet op voorhand tot de conclusie dat het college zich niet - mede naar aanleiding van door de belangenvereniging ingebrachte bedenkingen - een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist. De Afdeling overweegt dat in beginsel geen wettelijke bepaling of algemeen rechtsbeginsel aan een dergelijke handelwijze in de weg staat. Niet is gebleken dat dat in dit geval anders is. Het betoog faalt.

2.10. De belangenvereniging stelt verder dat zij in haar belangen is geschaad nu het college mede vanwege de van het gemeentebestuur ontvangen informatie heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Zij voert hiertoe aan dat het gemeentebestuur niet kan worden aangemerkt als neutrale partij in de onderhavige procedure en het derhalve onzorgvuldig is dat de door het gemeentebestuur verstrekte informatie doorslaggevend is geweest bij de beoordeling of een hoorzitting diende te worden gehouden.

2.10.1. De Afdeling stelt vast dat in het bestreden besluit staat dat is afgezien van het houden van een hoorzitting omdat het college uit de inhoud van de bedenkingen, mede gelet op de van het gemeentebestuur ontvangen informatie, een voldoende duidelijk beeld heeft gekregen van de bezwaren van reclamanten. Hieruit volgt niet dat de van het gemeentebestuur ontvangen informatie doorslaggevend is geweest bij de beslissing in dit geval geen hoorzitting te houden. De Afdeling overweegt verder dat het college in het kader van deze bestemmingsplanprocedure niet wettelijk verplicht is diegenen te horen die bedenkingen hebben ingediend. In hetgeen de belangenvereniging in dit verband heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die uit het oogpunt van zorgvuldigheid tot een dergelijke hoorplicht zouden nopen. Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

2.11. De belangenvereniging betoogt dat bij de beoordeling van de gevolgen van de door haar bestreden plandelen, die zien op het perceel Zonnestein 64 en de locatie Nieuw Vredeveld, voor de luchtkwaliteit is getoetst aan het Blk 2005, terwijl de raad in de reactie op de bedenkingen heeft gesteld dat de Wet milieubeheer van toepassing is.

2.11.1. In het rapport "Ontwikkelingsplan Nieuw Vredeveld te Amstelveen onderzoek geluidsbelasting en luchtkwaliteit" van 23 oktober 2006, opgesteld door M+P raadgevende ingenieurs, staat dat na realisering van de bouwplannen voor de locatie Nieuw Vredeveld en het perceel Zonnestein 64 in de jaren 2008, 2010 en 2015 wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Blk 2005.

2.11.2. Zoals hiervoor onder 2.8.3. is overwogen, was ten tijde van de vaststelling en de goedkeuring van het plan titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. Gelet hierop is het nadere standpunt van de raad juist. De Afdeling stelt evenwel vast dat het college bij het nemen van het besluit omtrent goedkeuring, op basis van het rapport van 23 oktober 2006, ten onrechte is uitgegaan van de toepasselijkheid van het Blk 2005 in plaats van de Wet milieubeheer.

De conclusie is dat hetgeen de belangenvereniging heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" dat ziet op het perceel Zonnestein 64, alsmede aan het plandeel met de bestemming "Wonen" dat ziet op het terrein van zorgcentrum Nieuw Vredeveld.

Zonnestein 66

2.12. De belangenvereniging en [appellant sub 5] kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van de in het plan opgenomen bestemmingsregeling voor het perceel Zonnestein 66 (hierna: het perceel) voor zover daarbij is voorzien in de bevoegdheid de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)" te wijzigen in de bestemming "Wonen (W)" voor een woongebouw met maximaal 6 bouwlagen en maximaal 35 woningen, een kinderdagverblijf en parkeergarage. Op het perceel bevindt zich thans een gymlokaal met een oppervlakte van ongeveer 550 m².

Volgens [appellant sub 5] bestaat er geen noodzaak het perceel te bebouwen nu er in de nabije toekomst ruim 1.100 woningen zullen worden gebouwd op andere locaties in Amstelveen.

2.12.1. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat de aanhoudende vraag naar nieuwe woningen en het op peil houden van voorzieningen tot gevolg heeft dat ook binnen het stedelijk gebied gekeken dient te worden naar locaties waar gebouwd kan worden. In 2004 is in het kader van het project Integraal Accommodatiebeleid (PIA) besloten het onderhavige perceel te ontwikkelen voor woningbouw. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad toegelicht dat in 1997 reeds is besloten Amstelveen te laten groeien met ongeveer 4.000 woningen in de periode tot 2010. Daarnaast is in de Toekomstvisie 2020+ neergelegd dat nog eens 6.500 woningen zullen worden gebouwd in de Legmeerpolder om in te kunnen spelen op de regionale woningbehoefte. Het overgrote deel van de Legmeerpolder ligt echter binnen de 20 Ke-contour van Schiphol waarbinnen een bouwverbod geldt, waardoor het halen van de regionale opgave wordt bemoeilijkt. Om deze reden dient de gemeente Amstelveen zich te richten op inbreidingslocaties in binnenstedelijk gebied om aan de woningbehoefte en woningbouwopgave te voldoen. Het provinciale woningbouwbeleid is ook in belangrijke mate gericht op het zoeken van inbreidingslocaties binnen stedelijk gebied, aldus de vertegenwoordiger van de raad ter zitting.

2.12.2. Gelet op het vorenstaande, hetgeen door [appellant sub 5] niet weersproken is, is de Afdeling van oordeel dat de noodzaak van het benutten van de inbreidingslocatie perceel Zonnestein 66 voor woningbouw voldoende is onderbouwd.

2.13. De belangenvereniging en [appellant sub 5] vrezen voorts dat het uitzicht en de privacy van omwonenden worden aangetast als gevolg van het plan. De belangenvereniging betoogt in dit verband dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan de voor dit plandeel in artikel 12.6, tweede lid, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid nu, mede gelet op hetgeen in dit verband in het deskundigenbericht staat, op voorhand vast staat dat het toepassen van deze bevoegdheid zal leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van het tegenover het plandeel gelegen appartementengebouw aan de Selde Rust, in het bijzonder van de bewoners van de appartementen op de begane grond van dat gebouw, waaronder [appellant sub 5]. De belangenvereniging betoogt in dit verband dat het plandeel tevens in strijd is met de in het Streekplan Noord-Holland Zuid (hierna: het streekplan) neergelegde doelstelling het hoogwaardige woon- en werkklimaat in onder meer Amstelveen te behouden en te ontwikkelen.

2.13.1. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat het nieuwbouwplan niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het gebouw zal bestaan uit maximaal zes bouwlagen en is voorzien op ongeveer 40 meter van het bestaande appartementengebouw aan de Selde Rust (hierna: het appartementengebouw). De gymzaal ligt op een afstand van 50 meter van het appartementengebouw. Als gevolg van de vergroting van het bouwvlak richting het appartementengebouw met tien meter blijft er nog voldoende ruimte en groen over voor het uitzicht, aldus het college. Het bouwvlak zal aan de oostzijde met ongeveer 20 meter worden vergroot waardoor hier een vrij uitzicht van ongeveer 40 meter zal resteren, hetgeen zeer ruim is in een stedelijke omgeving, aldus het college. Ten aanzien van het uitzicht naar de Burgemeester Haspelslaan dat zal verdwijnen, stelt het college dat er geen blijvende rechten kunnen worden ontleend aan een vrij uitzicht. Verder acht het college niet aannemelijk dat het bouwplan zal leiden tot een aantasting van de privacy van de bewoners van het appartementengebouw, nu de afstand tussen die woningen en het bouwplan ongeveer 40 meter bedraagt. Voorts is de wijzigingsbevoegdheid slechts over een gedeelte van het perceel gelegd, zodat nog voldoende groen overblijft, en blijven de bomen langs de weg Zonnestein en langs het water aan de weg Tulpenburg behouden, aldus het college.

2.13.2. In het deskundigenbericht staat, voor zover thans van belang, dat het uitzicht vanuit de woningen op met name de begane grond van het appartementengebouw aanzienlijk zal worden belemmerd als gevolg van het nieuwbouwplan. Niet alleen wordt de nieuwe bebouwing meer dan tien meter hoger dan de bestaande gymzaal, ook zal de nieuwbouw drie keer zo breed zijn als de bestaande bebouwing. Dit zal te meer van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van met name de bewoners van de appartementen op de begane grond nu de overhangende balkons het uitzicht beperken tot op maaiveldhoogte, aldus het deskundigenbericht.

2.13.3. Het appartementengebouw bestaat uit 5 bouwlagen. De overige bestaande bebouwing in de directe omgeving van het perceel bestaat overwegend uit twee, drie of vier bouwlagen, met uitzondering van de flat aan de Burgemeester Haspelslaan tegenover het perceel ,die uit twaalf bouwlagen bestaat. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het nieuwbouwplan past bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Gezien het overgelegde foto- en kaartmateriaal, alsmede gelet op bovenvermelde passage uit het deskundigenbericht, kan niet worden ontkend dat als gevolg van het nieuwbouwplan een verlies aan uitzicht zal optreden voor met name de bewoners van de appartementen op de begane grond van het appartementengebouw. Uit het deskundigenbericht volgt evenwel niet, en de belangenvereniging en [appellant sub 5] hebben ook anderszins niet aannemelijk gemaakt, dat het college dit verlies aan uitzicht als een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat van in het bijzonder de bewoners van de appartementen op de begane grond van het appartementengebouw heeft moeten aanmerken dat het college daarin aanleiding had moeten zien goedkeuring te onthouden aan de wijzigingsbevoegdheid. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het appartementengebouw in een stedelijke omgeving staat, alsmede dat de afstand tussen de grens van het bouwvlak van het nieuwbouwplan en het appartementengebouw ongeveer 40 meter zal bedragen. Gelet op deze afstand is voorts niet aannemelijk dat het nieuwbouwplan zal leiden tot een ernstige aantasting van de privacy van de bewoners van het appartementengebouw. Gezien de omvang van het gedeelte van het perceel waarop de wijzigingsbevoegdheid is gelegd, is de Afdeling voorts van oordeel dat niet aannemelijk is dat het bouwplan zal leiden tot een zodanig verlies van groen dat daarom sprake zou zijn van een onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden.

Gelet op het vorenstaande faalt ook het betoog van de belangenvereniging dat het plandeel in strijd is met het streekplanbeleid zoals vermeld onder 2.13.

2.14. De belangenvereniging betoogt voorts dat bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ter plaatse ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale bebouwingsmogelijkheden die het plan biedt, nu niet is onderzocht of bij aanwending van de wijzigingsbevoegdheid aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan worden voldaan.

2.14.1. In de plantoelichting staat dat de plannen voor het perceel Zonnestein 66 nog niet definitief zijn uitgewerkt. In het kader van de luchtkwaliteit is een inventarisatie gemaakt waaruit geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor zowel de huidige als de toekomstige situatie. Vanwege een mogelijke toename van parkeerplaatsen dient te worden onderzocht of dit zal leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Naar verwachting zal hier geen sprake van zijn, aldus de inventarisatie.

2.14.2. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 25 oktober 2006, no. 200600223/1, behoeft bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid geen onderzoek te worden uitgevoerd naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de door toepassing van die bevoegdheid eventueel mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre geen onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit nodig is.

2.15. Uit het vorenstaande volgt dat hetgeen de belangenvereniging en [appellant sub 5] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 5] is mitsdien ongegrond. Het beroep van de belangenvereniging is in zoverre ongegrond.

Zonnestein 64

2.16. De belangenvereniging betoogt dat voor de vaststelling van het plan een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet had moeten worden verricht.

2.16.1. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde komen in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat het college geen goedkeuring aan het plan had kunnen verlenen, indien en voor zover het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

2.16.2. In het rapport "Onderzoek flora en fauna PIA 1 en andere locaties te Amstelveen (gemeentewerf, Amsterdamse weg, Zonnestein 64 en Hoeksewaard)" opgesteld door B&D Natuuradvies in 2007 staat, voor zover thans van belang, dat ontheffing nodig is indien als gevolg van de realisering van het nieuwbouwplan voor het perceel Zonnestein 64 exemplaren van de beschermde planten daslook, gele helmbloem en ruig klokje verdwijnen of als de groeiplaatsen daarvan worden aangetast. Ingevolge artikel 75 vijfde lid, van de Flora- en faunawet kan voor deze soorten een ontheffing worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Het college heeft geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan. Ter zitting is gebleken dat de benodigde ontheffing op 30 oktober 2008 is verleend.

2.17. De belangenvereniging kan zich voorts niet verenigen met de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat ziet op het perceel Zonnestein 64 (hierna: het perceel). Op het perceel bevindt zich thans een voormalig schoolgebouw dat dienst doet als clubgebouw voor de plaatselijke scoutingclub. Het plandeel maakt het mogelijk op het perceel een woongebouw met 16 appartementen te realiseren. De belangenvereniging vreest dat vanwege het plandeel het woon- en leefklimaat van omwonenden, in het bijzonder de bewoners van Tulpenburg 41, zal worden aangetast. Voorts stelt zij stelt dat het plandeel in strijd is met het streekplanbeleid zoals geformuleerd onder 2.13.

2.17.1. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat het voorziene woongebouw wat betreft hoogte en ruimtelijke uitstraling past bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Hiertoe is erop gewezen dat op grond van het vorige plan ter plaatse, op een afstand van vier meter van de gevel van de woning Tulpenburg 41, bebouwing met een hoogte van elf meter mogelijk was en dat het thans voorliggende plandeel de mogelijkheid biedt op een afstand van ongeveer vier meter van de gevel van die woning bebouwing met een maximale bouwhoogte van tien meter op te richten en op een afstand van ongeveer 8,5 meter van de gevel van die woning bebouwing met een maximale bouwhoogte van dertien meter is toegestaan. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de situatie voor de bewoners van de woning Tulpenburg 41 nauwelijks verslechtert ten opzichte van de mogelijkheden die het vorige plan bood.

2.17.2. De woningen aan de Tulpenburg bestaan overwegend uit twee bouwlagen en een kap en hebben een bouwhoogte van ongeveer negen meter. De nieuwbouw is voorzien op een afstand van ongeveer vier meter van de gevel van de woning Tulpenburg 41 en de bijbehorende tuin en strekt zich uit langs het gehele perceel en verder. Aan de hand van de bezonningsstudie die aan het plandeel ten grondslag is gelegd is in het deskundigenbericht vastgesteld dat gedurende de periode van 21 september tot 21 maart schaduwwerking vanwege de nieuwbouw in nagenoeg de gehele achtertuin zal optreden. In de zomermaanden, peildatum 21 juni, is de schaduwwerking vanwege de nieuwbouw als gevolg van de hoge zonnestand nihil, aldus het deskundigenbericht.

2.17.3. Het vorige plan bood door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid om op korte afstand van de woning Tulpenburg 41 een woongebouw te realiseren met een maximale bouwhoogte van 11 meter. Vast staat dat een gebouw van deze omvang nimmer ter plaatse is gerealiseerd. Het voormalig schoolgebouw is ongeveer 3 meter hoog. Realisering van het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat ziet op het perceel Zonnestein 64 zal derhalve feitelijk een aanzienlijke vermindering van de bezonning van de woning Tulpenburg 41 met zich brengen, zoals is uiteengezet onder 2.17.2. De Afdeling volgt het college dan ook niet in zijn standpunt dat de situatie met betrekking tot de woning Tulpenburg 41 nauwelijks verslechtert als gevolg van het plandeel. De Afdeling is verder van oordeel dat het college diens standpunt, dat het plandeel niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de woning Tulpenburg 41, niet enkel heeft kunnen baseren op de omstandigheid dat het vorige plan voorzag in een nagenoeg vergelijkbare bouwmogelijkheid ter plaatse.

Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2007 in zaak no. 200608825/1, op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van een beoogde ontwikkeling de mogelijkheden van het vorige plan een rol kunnen spelen.

Dienaangaande overweegt de Afdeling dat het vorige planologische regime weliswaar een rol kan spelen bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van een beoogde ontwikkeling, maar dat de in bovengenoemde uitspraak aan de orde zijnde situatie verschilt met de situatie in dit geval. In bovengenoemde uitspraak heeft de Afdeling van belang geacht dat de gevolgen van het plan niet slechts zijn vergeleken met het vorige planologische regime, doch tevens rekening is gehouden met de bestaande situatie en de belangen van de omwonenden. In dit geval moet het ervoor worden gehouden dat de aanvaardbaarheid van het plandeel uitsluitend is beoordeeld aan de hand van het vorige planologische regime, aangezien uit de stukken niet blijkt dat de bestaande situatie en de belangen van de omwonenden in de afweging zijn betrokken. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat het college ook in het provinciale beleid aanleiding had moeten zien de bestaande feitelijke situatie in de beoordeling te betrekken, aangezien in het streekplan staat dat, voor zover thans van belang, Amstelveen wordt gekenmerkt door een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving en dat ontwikkeling en behoud van het hoogwaardig woon- en werkklimaat een van de belangrijkste ruimtelijke vraagstukken is.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009 in zaak no. 200801092/1 op het standpunt gesteld dat het college in de belangenafweging een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die gemoeid zijn met de uitvoering van het plan dan aan het belang dat de bewoners van de woning Tulpenburg 41 hebben bij het behoud van zoninval in hun tuin en woning. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat aan die uitspraak in dit verband geen overwegende betekenis kan worden gehecht, nu de in die uitspraak aan de orde zijnde situatie verschilt met de situatie in dit geval. Hiertoe wordt overwogen dat uit laatstgenoemde uitspraak blijkt dat het college in die zaak de afname van lichtinval heeft beoordeeld aan de hand van door TNO opgestelde normen en naar aanleiding daarvan zich op het standpunt heeft gesteld dat, nu wordt voldaan aan de zogenoemde lichte TNO-norm, uitvoering van het plan niet zal leiden tot onevenredige schaduwhinder. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel niet gebleken dat in dit geval de aanvaardbaarheid van de vermindering van de lichtinval vanwege het plandeel is beoordeeld aan de hand van ter zake gebruikelijke richtlijnen of anderszins deugdelijk is gemotiveerd.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plandeel niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van Tulpenburg 41. Het beroep van de belangenvereniging is op dit punt gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Nieuw Vredeveld

2.18. De belangenvereniging kan zich voorts niet verenigen met de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat ziet op het terrein van zorgcentrum Nieuw Vredeveld. Het plandeel maakt, voor zover thans van belang, mogelijk dat ter plaatse twee woongebouwen met in totaal 26 appartementen worden opgericht. De belangenvereniging vreest aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van het plandeel en stelt dat de beoogde bebouwing in strijd is met het streekplanbeleid zoals geformuleerd onder 2.13.

2.18.1. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat, hoewel niet kan worden ontkend dat als gevolg van de nieuwbouw voor de bewoners van de Tulpenburg een verslechtering zal optreden ten opzichte van de bestaande situatie, er geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat, gezien de afstand van minimaal 25 meter die wordt aangehouden tussen de grens van het bouwvlak van de nieuwbouw en de perceelsgrenzen van de woningen aan de Tulpenburg.

2.18.2. De voorziene woongebouwen hebben een maximale hoogte van 13 meter en zullen bestaan uit 3 bouwlagen met een terugliggende vierde bouwlaag. De gronden waarop de woongebouwen zijn voorzien zijn thans in gebruik als parkeerplaats ten behoeve van het zorgcentrum.

2.18.3. Zonnestein is één van de buurtontsluitingswegen in de wijk Elsrijk en de bebouwing langs deze weg bestaat veelal uit drie of vier bouwlagen. Voorts heeft de buurt een open en ruime bebouwingsstructuur. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene nieuwbouw past binnen de stedenbouwkundige hoofdstructuur van de wijk. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat het plandeel zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot van de bewoners van de woningen aan de Tulpenburg. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze woningen in een stedelijke omgeving staan en dat, hoewel aantasting van het uitzicht vanuit een aantal woningen aan de Tulpenburg niet is uit te sluiten, het plan niet zal leiden tot een zodanige aantasting van het uitzicht dat verweerder daaraan doorslaggevend gewicht moest toekennen. De Afdeling neemt daarbij verder nog in aanmerking dat uit de bezonningsstudie blijkt dat de voorziene woongebouwen geen schaduwwerking zullen genereren op de achtertuinen van de woningen aan de Tulpenburg en dat, gelet op de minimale afstand van 25 meter die zal worden aangehouden tussen de nieuwbouw en de perceelsgrenzen van de woningen aan de Tulpenburg, niet aannemelijk is dat het plandeel zal leiden tot een ernstige aantasting van de privacy van de bewoners van de Tulpenburg. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene nieuwbouw niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot van de bewoners van de Tulpenburg en dat het plandeel derhalve niet in strijd komt met het streekplanbeleid zoals vermeld onder 2.13.

Het beroep van [appellanten sub 4]

2.19. Het beroep is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)" dat ziet op het perceel Amsterdamseweg 271. Het plandeel maakt de oprichting van een gemeentewerf mogelijk. [appellanten sub 4] kunnen zich hiermee niet verenigen nu dit ten koste gaat van enkele groenvoorzieningen en een deel van een bestaand parkeerterrein waardoor de parkeerdruk in de directe omgeving volgens hen zal toenemen. Voorts vrezen zij dat de ontsluiting van de voorziene gemeentewerf op de Amsterdamseweg verkeersonveilig zal zijn en vrezen zij geluidsoverlast.

2.19.1. De gemeentewerf is voorzien op een gedeelte van een bestaand parkeerterrein en een deel van de groenstrook die het parkeerterrein scheidt van het perceel Amsterdamseweg 273 waarop een school is gevestigd. Deze groenstrook is thans ongeveer 25 meter breed. Na realisering van de gemeentewerf zal de groenstrook feitelijk 5 meter breed zijn en met name ruimte bieden aan de te verleggen en te verbreden watergang. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat de groenstrook grotendeels verloren zal gaan als gevolg van het plandeel. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 4] als gevolg van dit verlies aan groen niet onevenredig zal worden aangetast. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het groene karakter van het plangebied behouden zal blijven, gezien de diverse groenvoorzieningen in de directe omgeving van het plandeel die als zodanig zijn bestemd.

2.20. Het wagenpark van de gemeentewerf zal bestaan uit vier vrachtbusjes, twee tractoren en één bedrijfswagen. In de gemeentelijke notitie "Gemeentewerf Amsterdamseweg 271" van 28 april 2006 is becijferd dat deze voertuigen per etmaal 56 verkeersbewegingen genereren en dat vanwege personeel en bezoekers nog eens 20 voertuigbewegingen per etmaal worden verwacht, hetgeen neerkomt op minder dan vier voertuigbewegingen per uur gedurende de bedrijfsuren van de werf. De raad heeft erop gewezen dat de toegangsweg van het parkeerterrein naar de Amsterdamseweg inmiddels is heringericht ten behoeve van de verkeersveiligheid. Aan weerszijden zijn fietsstroken aangebracht met een breedte van 1,5 meter waarvan er één niet door motorvoertuigen mag worden benut; op de Amsterdamseweg ter hoogte van de aansluiting van de toegangsweg zijn middengeleiders aangebracht waardoor de oversteekbaarheid van de weg is verbeterd. Verder staat in het deskundigenbericht dat het gebruik van de sportparken zich met name zal concentreren in het weekeinde wanneer de gemeentewerf gesloten is. Voor zover op woensdagmiddagen verkeersdrukte ontstaat, zullen de te verwachten verkeersbewegingen vanwege de gemeentewerf, gezien het geringe aantal, de verkeersveiligheid op het parkeerterrein, de ontsluitingsweg en de aansluiting op de Amsterdamseweg nauwelijks beïnvloeden, aldus het deskundigenbericht.

2.20.1. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat niet kan worden uitgegaan van het gestelde in het deskundigenbericht zoals hierboven vermeld. Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat de toegangsweg van het parkeerterrein naar de Amsterdamseweg inmiddels is heringericht ten behoeve van de verkeersveiligheid, is de Afdeling van oordeel dat [appellanten sub 4] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de ontsluiting van de voorziene gemeentewerf op de Amsterdamseweg zal leiden tot verkeersonveilige situaties.

2.21. Uit bijlage 11 bij het deskundigenbericht blijkt dat, zoals ook ter zitting is toegelicht door de vertegenwoordiger van de raad, vanwege het plandeel op het parkeerterrein 16 parkeerplaatsen worden opgeheven en dat langs de oostzijde van de Amsterdamseweg 9 parkeerplaatsen worden opgeheven. Daar staat tegenover dat als gevolg van een doelmatiger indeling van het bestaande parkeerterrein 24 parkeerplaatsen zullen worden gecreëerd en dat daarnaast het pleintje achter de woningen Amsterdamseweg 239 tot en met 243, dat bij grote drukte reeds gebruikt wordt als parkeerterrein, officieel zal worden ingericht als parkeerterrein. Bovendien worden 3 nieuwe parkeerplaatsen gecreëerd langs de westzijde van de Amsterdamseweg en worden 9 parkeerplaatsen geformaliseerd langs de toegangsweg van het parkeerterrein naar de Amsterdamseweg.

2.21.1. Uit het vorenstaande volgt dat er na realisering van het plandeel en het treffen van de hierboven genoemde (herinrichtings)maatregelen per saldo meer parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn dan thans het geval is. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet zal leiden tot een hogere parkeerdruk in de directe omgeving daarvan.

2.22. De gemeentewerf is bedoeld voor kantoor, kantine, magazijn en stalling van materieel. Alle werkzaamheden vinden inpandig plaats. De geluidsbelasting vanwege de gemeentewerf wordt feitelijk uitsluitend veroorzaakt door af- en aanrijdbewegingen. In het rapport van M+P raadgevende ingenieurs van 29 november 2006 staat dat geluidniveaus van 45 d(B)A als langtijdgemiddeld beoordelingsniveau acceptabel zijn voor een rustige woonwijk in de stad en dat vanwege de gemeentewerf ten hoogste 41,7 dB(A) als langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt gegenereerd op de gevels van de omliggende woningen. Verder staat in het rapport dat de gemeentewerf piekniveaus van maximaal 58 dB(A) veroorzaakt vanwege het optrekken van tractoren.

2.22.1. Gelet op de conclusies uit het akoestische rapport zoals hierboven weergegeven en die niet zijn weersproken door [appellanten sub 4], is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gemeentewerf geen onaanvaardbare geluidhinder voor omwonenden met zich zal brengen. Hierbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat de voertuigbewegingen vanwege de werf alleen gedurende de dag plaatsvinden en dat de twee tractoren maximaal drie maal per dag zullen vertrekken en aankomen.

2.23. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 6]

2.24. Het beroep is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijven (B)" dat ziet op de percelen [locatie 1] en [locatie 2], voor zover de uitbreidingsmogelijkheden volgens [appellanten sub 6] zijn ingeperkt ten opzichte van het vorige plan. Zij stellen dat de in het vorige plan geboden mogelijkheid de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 2] uit te breiden tot maximaal 350 m² in het voorliggende plan is gehalveerd, omdat ten onrechte de begane grond van de woning op het perceel [locatie 1] is meegerekend bij het bepalen van het bestaande oppervlak aan bedrijfsbebouwing en de daaraan gerelateerde uitbreidingsmogelijkheden.

2.24.1. [appellant sub 6A] is gevestigd op het perceel [locatie 2]. De bedrijfsbebouwing bestaat uit werkplaatsen, opslagruimten en een mobiele kantine en beslaat ongeveer 285 m². De woning op het perceel [locatie 1] wordt door [appellant sub 6B] verhuurd aan particulieren. De begane grond van de woning heeft een oppervlakte van ongeveer 40 m². In het vorige plan "Eerste herziening bestemmingsplan Patrimonium-West", vastgesteld op 24 april 1996, hebben de percelen [locatie 1] en [locatie 2] de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding 'bedrijven toegestaan'. In de bij dat plan behorende voorschriften is bepaald dat de vloeroppervlakte van de eerste bouwlaag, tezamen met de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bijgebouwen maximaal 350 m² mag bedragen. In het voorliggende plan hebben de percelen [locatie 1] en [locatie 2] de bestemming "Bedrijven (B)" en is bepaald dat het bebouwd oppervlak op deze percelen maximaal 350 m² mag bedragen.

2.24.2. De Afdeling stelt vast dat zowel het vorige als het voorliggende plan de mogelijkheid biedt de bestaande bedrijfsbebouwing op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] uit te breiden tot een bebouwd oppervlak van maximaal 350 m², waarbij in beide gevallen de begane grond van de woning op perceel [locatie 1] meegerekend dient te worden. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het voorliggende plan in zoverre minder uitbreidingsmogelijkheden biedt dan het vorige plan.

De Afdeling overweegt verder dat onduidelijk is gebleven waarom het perceel [locatie 1] in het vorige plan een bedrijfsbestemming heeft gekregen, nu het een woning betreft die wordt verhuurd en niet gebleken is dat de woning in het verleden als bedrijfswoning of opslagruimte heeft gefungeerd. In het ontwerp van het voorliggende plan is aan het perceel [locatie 1] een woonbestemming toegekend. [appellanten sub 6] hebben in de door hen tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze benadrukt dat de percelen [locatie 1] en [locatie 2] als één geheel dienen te worden beschouwd vanwege het op die percelen gevestigde bedrijf. Het plan is vervolgens gewijzigd vastgesteld in de zin dat aan beide percelen de bestemming "Bedrijven (B)" is toegekend. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [appellanten sub 6] toegelicht dat weliswaar is verzocht aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] gezamenlijk een bedrijfsbestemming toe te kennen, maar dat daarbij niet is beoogd dat de op het perceel [locatie 1] aanwezige bebouwing wordt meegerekend bij de bepaling van het bestaande oppervlak aan bedrijfsbebouwing op de percelen en de mogelijkheden tot uitbreiding daarvan. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat dit evenwel een onvermijdelijk gevolg is van het toekennen van een bedrijfsbestemming aan dat perceel. In de omstandigheid dat destijds niet is beoogd dan wel niet is onderkend dat als gevolg van het toekennen van de bedrijfsbestemming aan het perceel [locatie 1] de op dat perceel aanwezige bebouwing zou moeten worden meegerekend bij de bepaling van het bestaande oppervlak aan bedrijfsbebouwing, heeft het college geen aanleiding hoeven zien goedkeuring aan de planregeling te onthouden.

2.25. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 6] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Instandlating rechtsgevolgen

2.26. De Afdeling overweegt ten slotte dat de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden niet verschillen van de in het Blk 2005 opgenomen grenswaarden en dat [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] en de belangenvereniging niet hebben bestreden dat uit de aan de onder 2.8.4. en 2.11.2. genoemde plandelen ten grondslag liggende luchtkwaliteitsonderzoeken blijkt dat verwezenlijking van die plandelen niet leidt tot overschrijding van die grenswaarden. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)" dat ziet op het perceel Molenweg 10 en het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat ziet op het terrein van zorgcentrum Nieuw Vredeveld.

Gezien hetgeen onder 2.17.3. is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten voor zover het het plandeel betreft met de bestemming "Wonen (W)" dat ziet op het perceel Zonnestein 64.

Proceskostenveroordeling

2.27. Ten aanzien van de belangenvereniging dient het college op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] geheel en het beroep van de vereniging Belangenvereniging Elsrijk Oost gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 17 juni 2008, kenmerk 2008-34317, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:

a. het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)" dat ziet op het perceel Molenweg 10;

b. het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat ziet op het terrein van zorgcentrum Nieuw Vredeveld;

c. het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat ziet op het perceel Zonnestein 64;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover het betreft de onder II.a en II.b genoemde plandelen;

IV. verklaart het beroep van de vereniging Belangenvereniging Elsrijk Oost voor het overige en de beroepen van [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] geheel ongegrond;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de vereniging Belangenvereniging Elsrijk Oost in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan appellanten het door hen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellanten sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 2] en ten bedrage van € 288,00 (zegge:tweehonderdachtentachtig euro) voor de vereniging Belangenvereniging Elsrijk Oost.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009

472.