Uitspraak 200806286/1/H1


Volledige tekst


200806286/1/H1.
m uitspraak: 20 mei 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 juli 2008 in zaak
nr. 07/782 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland (hierna: het college) aan [korfbalvereniging] (hierna: [korfbalvereniging]) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een clubgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college het door [appellant]
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 juni 2007 vernietigd.
Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 september 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 20 december 2006 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.A. van de Kasteele, advocaat te Dordrecht, en het college, vertegenwoordigd door L. den Otter en P. van Egmond, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een nieuw clubgebouw ten behoeve van de leden van [korfbalvereniging], dichter bij de woning van [appellant] gelegen en van grotere afmetingen dan het oude clubgebouw.

2.2. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zoomwijck" (hierna: het bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan heeft het perceel de globale bestemming "Woondoeleinden". In 1990 is vrijstelling verleend voor het oude clubgebouw. Eveneens is in 1990 vrijstelling verleend voor de ter plaatse aanwezige sportvelden.

Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.

2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

2.3.1. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar gold het beleid van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: GS) ten aanzien van de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, gepubliceerd in het Provinciaal Blad van Zuid-Holland van 21 december 2006 (hierna: het beleid). In het in dit beleid opgenomen onderdeel B "Bijzondere verklaring van geen bezwaar" hebben GS als categorie waarvoor op voorhand een verklaring van geen bezwaar wordt verleend aangewezen: het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aard (scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken e.d.).

2.3.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank omgemotiveerd eraan voorbij is gegaan dat het beleid van GS niet kan worden beschouwd als een aanwijzing van categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 november 2008 in zaak nr. 200801510/1), bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beleid in zoverre niet voldoet aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. De uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2007, in zaak nr. 200606962/1, waarnaar [appellant] ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst, betrof een specifieke verklaring van geen bezwaar voor een concreet bouwproject, en daaraan komt om die reden in dit verband geen betekenis toe. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de verklaring van geen bezwaar is verleend, ongeacht de omvang van een bouwwerk, de mate waarin het van het bestemmingsplan afwijkt of de functie van het bouwwerk, maakt evenmin dat het beleid niet voldoet aan artikel 19, tweede lid, van de WRO.

Nu het in het bouwplan voorziene bouwwerk valt binnen één van de categorieën, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bij de verlening van de vrijstelling gebruik heeft kunnen maken van het door GS gepubliceerd beleid.

2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan alleen ten aanzien van de te verwachten parkeersituatie na realisering van het clubgebouw een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de aanzienlijke uitbreiding van de omliggende scholen en de daarmee gepaard gaande ruimtelijk druk op de omgeving. Daarnaast wijst hij op de strijdigheid van het bouwwerk op het perceel met de "Integrale Visie Dorpsontwikkeling", waarin is neergelegd dat de gemeente Oud-Beijerland alle sportactiviteiten wil concentreren aan de rand van de gemeente. Voorts voert hij aan dat een sportaccommodatie niet past in een woonwijk vanwege de geluidoverlast die deze met zich brengt, en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet gehouden was een bodemonderzoek te laten verrichten.

2.4.1. Ter beoordeling staat, of aan de vergroting en verplaatsing van het clubgebouw een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 juli 2008, in zaak nr. 200801727/1) kunnen aan de ruimtelijke onderbouwing van een project minder zware eisen worden gesteld naarmate de inbreuk van dat project op het bestaande planologische regime kleiner is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de inbreuk van het bouwplan op het bestaande planologische regime betrekkelijk gering is, nu het bouwplan de oprichting van clubgebouw behelst op een terrein waar reeds de bijbehorende sportvelden liggen en ook het oude, kleinere, clubgebouw van [korfbalvereniging] was gesitueerd.

Nabij het perceel bevindt zich een aantal schoolgebouwen. De uitbreiding van de schoolgebouwen met nieuwe leslokalen is als zodanig thans niet aan de orde. Vast staat dat de scholen ook gebruikmaken van de sportvelden. De rechtbank heeft, gelet op dit gebruik en de omstandigheid dat [korfbalvereniging] sinds jaren legaal van het perceel gebruik maakt, met juistheid overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het oprichten van een nieuw clubgebouw, en daarmee de voortzetting van het bestaande gebruik, kan worden toegestaan, ondanks dat in de gemeentelijke Integrale Visie Dorpsontwikkeling is vermeld dat sportactiviteiten dienen te worden geconcentreerd op het terrein "Kikkershoek".

In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet een zodanige mate van geluidhinder zal optreden dat dat aan de verlening van vrijstelling in de weg had moeten staan.

Ook heeft [appellant] in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat het college niet ervan uit heeft kunnen gaan dat het niet nodig was onderzoek naar de kwaliteit van de bodem te laten verrichten. Daarbij heeft het college zich mede mogen baseren op de resultaten van het recente bodemonderzoek betreffende het naastgelegen perceel.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan het bezwaar van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.

2.7. Dat het besluit van 9 december 2008 volgens [appellant] enkel gericht zou zijn aan hem en niet aan andere belanghebbenden raakt de belangen van [appellant] niet en behoeft daarom geen bespreking.

2.8. [appellant] betoogt dat de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling wat betreft het parkeren onvoldoende is.

2.8.1. Aan het besluit van 9 december 2008 is ten grondslag gelegd dat, gelet op het bestemmingsplan en privaatrechtelijke overeenkomsten, de leden van [korfbalvereniging] en bezoekers van de omliggende schoolgebouwen niet tegelijkertijd gebruik zullen maken van de openbare parkeerplaatsen in de nabijheid van het clubgebouw en de sportvelden en dat derhalve voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

2.8.2. Ter zitting van de Afdeling is gebleken, en uit de stukken komt naar voren, dat ten behoeve van het gebruik van de schoolgebouwen een aanzienlijk intensiever gebruik van de openbare parkeerplaatsen wordt gemaakt dan waarvan het college is uitgegaan. De aanname van het college dat de leden van [korfbalvereniging] en de bezoekers van de omliggende schoolgebouwen niet tegelijkertijd gebruik zullen maken van de openbare parkeerplaatsen in de nabijheid van het clubgebouw en de sportvelden berust niet op feitelijk onderzoek en is ter zitting onjuist gebleken. Het college heeft te kennen gegeven het alsnog nodig te achten daarnaar onderzoek te verrichten. Gelet op het vorenstaande is het besluit van 9 december 2008 onzorgvuldig tot stand gekomen en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.8.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 9 december 2008 dient te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 9 december 2008, gegrond;

III. vernietigt het besluit van 9 december 2008, 082533;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van

Oud-Beijerland tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 9 december 2008 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oud-Beijerland aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009

441-564.