Uitspraak 200901731/1/H1 en 200901731/2/H1


Volledige tekst

200901731/1/H1 en 200901731/2/H1.
Datum uitspraak: 10 april 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellante A], gemeente [plaats], en [appellante B], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2009 in zaken nrs. 08/5061 en 08/5055 in het geding tussen:

[appellante A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Multi-Veste 77 B.V. (hierna: Multi-Veste) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een winkelcentrum met parkeergarage en woningen op het perceel plaatselijk bekend Noordkade (voorlopig) te Spijkenisse (hierna: het perceel).

Bij besluit van 21 november 2008 heeft het college het door [appellante A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 19 februari 2009, verzonden op 20 februari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[appellanten], het college en Multi-Veste hebben nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 april 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.E. Radenborg-den Heijer en mr. L.L. Scheppink, ambtenaren in dienst van de gemeente, en A.J. Kardol, adviseur, zijn verschenen.
Tevens is als partij gehoord Multi-Veste, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam, en [projectmanagers], en [marktonderzoeker].

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter hen ten onrechte niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft aangemerkt. Zij voeren daartoe onder meer aan dat zij door het bouwplan als eigenaren van in de omgeving van het perceel gelegen winkelpanden rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Zij stellen in dezelfde markt te opereren als Multi-Veste, nu zij beide aanbieders zijn van winkelruimten voor detailhandel in het centrum van Spijkenisse, en dat sprake is van directe concurrentie.

2.2.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 7 maart 2007 in zaak nr. 200606317/1 is, voor zover ten deze van belang, degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen. Voorts wordt verwezen naar onder meer de uitspraak van 27 juni 2007 in zaak nr. 200606687/1, waarin de Afdeling heeft overwogen dat de eigenaar van een pand belanghebbende is indien zijn eigendomsbelangen worden geraakt.

De voorzitter acht het niet uitgesloten dat van het bouwplan met een omvang als het onderhavige, dat betrekking heeft op onder meer de realisatie van een winkelcentrum met circa 11.000 m2 commerciële ruimte voor detailhandelsvoorzieningen, een zodanige invloed zal uitgaan dat [appellanten] als eigenaren en verhuurders van winkelpanden worden geraakt in een belang dat rechtstreeks bij de verlening van het besluit tot vrijstelling en bouwvergunning is betrokken als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zowel [appellanten] als Multi-Veste winkelpanden verhuren en ter verhuur aanbieden aan dezelfde soort gegadigden in het centrum van Spijkenisse. Nu [appellanten] in een vergelijkbare positie als Multi-Veste verkeren, is bij realisatie van het bouwplan van Multi-Veste met een omvang als het onderhavige sprake van concurrentie die gevolgen kan hebben voor de verhuurbaarheid van de winkelpanden die [appellanten] in eigendom toebehoren, zodat zij door het bouwplan rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Dat de winkelpanden van [appellanten] op een afstand van circa 250 m van het perceel liggen, leidt, anders dan het college en Multi-Veste betogen, onder voormelde omstandigheden niet tot het oordeel dat [appellanten] door het in geding zijnde besluit niet rechtstreeks in hun belangen worden geraakt.

Gezien het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat [appellanten] slechts een afgeleid belang hebben en dat zij derhalve niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 4 juli 2008. Bij die beoordeling heeft de voorzieningenrechter voorts ten onrechte betrokken of de stelling van [appellanten] met betrekking tot dreigende leegstand van winkelruimten inhoudelijk moet worden gevolgd. Daarmee is de voorzieningenrechter immers bij de beoordeling van de vraag of [appellanten] belanghebbenden zijn, te zeer getreden in de beoordeling van de inhoudelijke bezwaren van [appellanten]. Dat geldt ook voor de wijze waarop het college de bezwaren heeft beoordeeld in het besluit op bezwaar van 21 november 2008.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De voorzitter zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 21 november 2008 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op de door [appellanten] ingediende bezwaren tegen het besluit van 4 juli 2008 te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.4. De voorzitter ziet zich voorts gesteld voor de vraag of hij met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening dient te treffen met betrekking tot het besluit van 4 juli 2008. In dat kader wordt als volgt overwogen, waarbij als uitgangspunt geldt dat besluiten in beginsel uitvoerbaar zijn.

2.5. De bezwaren van [appellanten] komen er - kort weergegeven - op neer dat het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet mogelijk is, nu door realisering van dit bouwplan duurzame ontwrichting van het winkelaanbod optreedt. Zij stellen onder verwijzing naar rapportages van het adviesbureau Strategix en een verklaring van DTZ Makelaars dat het bouwplan leidt tot verminderde verhuurbaarheid of zelfs leegstand van hun winkelpanden, met waardevermindering van deze panden tot gevolg.

2.6. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 15 december 2004 in zaak nr. 200305561/1 en 19 november 2008 in zaak nr. 200801926/1) vormen concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd.

De voorzitter is van oordeel dat [appellanten] niet op voorhand aannemelijk hebben gemaakt dat door het bouwplan sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting in evenbedoelde zin van het winkelaanbod in het betreffende gebied. De door [appellanten] overgelegde rapportages van het adviesbureau Strategix en de verklaring van DTZ Makelaars geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat de komst van het winkelcentrum volgens die, overigens door de zijde van het college betwiste, rapportages tot gevolg heeft dat een overschot aan vierkante meters winkelaanbod ontstaat, hetgeen gevolgen zou hebben voor de verhuurbaarheid en rendabele exploitatie van de bestaande winkelpanden, wat hier van zij, is op voorhand onvoldoende voor het oordeel dat reeds hierom zou moeten worden gesproken van een duurzame ontwrichting van het winkelaanbod als gevolg waarvan de voor het bouwplan benodigde vrijstelling niet zou kunnen worden verleend. Evenmin is op voorhand aannemelijk dat het door het college aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde geactualiseerde rapport van adviesbureau Kardol "Spijkenisse 2008, actualisatie winkelstudie/dpo centrum" onjuistheden bevat dan wel leemten in kennis vertoont. Derhalve bestaat naar voorlopig oordeel geen grond voor de conclusie dat een vrijstelling voor het bouwplan niet zou kunnen worden verleend.

2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, waarbij geldt dat als Multi-Veste van de vergunning gebruik maakt, voordat deze onherroepelijk is geworden, zij dat op eigen risico doet.

2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2009 in zaken nrs. 08/5061 en 08/5055;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse van 21 november 2008, kenmerk CZ/08-247;

V. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.664,47 (zegge: duizend zeshonderdvierenzestig euro en zevenenveertig cent), waarvan een gedeelte groot € 1.610,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Spijkenisse aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de gemeente Spijkenisse aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.191,00 (zegge: duizend honderdeenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009

374.