Uitspraak 200801926/1


Volledige tekst

200801926/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Aldi Roosendaal B.V., gevestigd te Roosendaal, en Aldi Vastgoed B.V., gevestigd te Culemborg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Uni-Invest B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellanten,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/771 en 07/1561 van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2008 in het geding tussen:

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Aldi Roosendaal B.V. en Aldi Vastgoed B.V.,
[wederpartij 1],

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander.

1. Procesverloop

Bij besluit, verzonden op 31 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aldi Roosendaal B.V. vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van het pand Binnenhof 92-106 te Rotterdam ten behoeve van de vestiging van een supermarkt.

Bij besluit van 21 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur de door Aldi Roosendaal B.V. en Aldi Vastgoed B.V. (hierna tezamen in enkelvoud: Aldi) en Uni-Invest B.V. (hierna: Uni-Invest) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 februari 2008, verzonden op 7 februari 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Aldi ingestelde beroep en het door Uni-Invest ingestelde en door [wederpartij 1] voortgezette beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Aldi bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2008, en Uni-Invest bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Aldi heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 14 april 2008. Uni-Invest heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 5 mei 2008.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2008, waar Aldi, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Schilder Spel, advocaat te Utrecht, vergezeld door drs. D. Wesselius, en Uni-Invest, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, vergezeld door K. Winkel en M. Kortleven, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. el Hachmioui, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ten aanzien van het hoger beroep van Uni-Invest wordt ambtshalve het volgende overwogen.

Blijkens de stukken heeft de gemachtigde van Uni-Invest kort voor de zitting bij de rechtbank bij fax van 27 november 2007 aan de rechtbank medegedeeld dat Uni-Invest haar erfpachtrechten ter zake van het winkelcentrum de Binnenhof (hierna: het winkelcentrum) aan [wederpartij 1] heeft overgedragen en dat de beroepsprocedure in verband daarmee wordt voortgezet namens [wederpartij 1]. Voorts heeft zij ter zitting bij de rechtbank onder verwijzing naar voormelde fax medegedeeld dat [wederpartij 1] als rechtsopvolgster onder bijzondere titel de procedure zal voortzetten. Aldus is de hoedanigheid van aanlegger in het bij de rechtbank aanhangige geding en daarmede de aanspraak op rechtsbescherming geheel van Uni-Invest op [wederpartij 1] overgegaan. Nu Uni-Invest derhalve haar aanspraak op rechtsbescherming ter zake heeft prijsgegeven, kan zij de uitkomst van dat geding ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht niet alsnog in hoger beroep bestrijden.

2.2. Het door Uni-Invest ingestelde hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.3. Aldi betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Ommoord" (hierna: het bestemmingsplan), nu op gronden met de bestemming "Centrumvoorzieningen II" vestiging van winkels is toegestaan. Daarbij voert zij aan dat het in verband met deze uit te werken bestemming in artikel 15, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen voorlopig bouwverbod als gevolg van tijdsverloop niet meer kan worden ingeroepen. Daaraan voegt zij toe dat dit bouwverbod reeds is doorbroken omdat de bestemming feitelijk is uitgewerkt door eerder verleende vrijstellingen en - subsidiair - dat in dier voege toepassing diende te worden gegeven aan de zogenoemde vooruitloopregeling in artikel 15, derde lid, van de planvoorschriften, waarbij het ontwerp-bestemmingsplan "Ommoord binnen de ring", als in voorbereiding zijnde uitwerking dient te worden aangemerkt.

2.3.1. Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk veranderen van een aantal panden in het noordelijke gedeelte van het winkelcentrum om de vestiging van een Aldi discountsupermarkt mogelijk te maken.

Op het perceel waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Centrumvoorzieningen II". Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, aangewezen voor centrumvoorzieningen, onder meer bestemd voor winkels.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften moeten burgemeester en wethouders voor de gronden bedoeld in artikel 1 het plan uitwerken overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).

Ingevolge artikel 15, derde lid, mag op de in artikel 1 bedoelde gronden het bouwen uitsluitend plaatsvinden overeenkomstig de door gedeputeerde staten van Zuid-Holland goedgekeurde uitwerking van het desbetreffende plangedeelte door burgemeester en wethouders ingevolge het bepaalde in het eerste lid, dan wel overeenkomstig een in voorbereiding zijnde uitwerking van het desbetreffende plangedeelte met voorafgaande verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

Ingevolge de Deelgemeenteverordening 2002 (Gemeenteblad 2002, nr. 16) en de bijbehorende lijst van bevoegdheden (Gemeenteblad 2002, nr. 17), zoals nadien gewijzigd, zijn de uit het plan voortvloeiende collegebevoegdheden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de deelgemeente.

2.3.2. Aan het dagelijks bestuur komt een grote mate van vrijheid toe ten aanzien van het tijdstip en de wijze waarop een bestemmingsplan wordt uitgewerkt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2008, zaaknr. 200706554/1, kan, anders dan Aldi stelt, niet worden afgeleid dat het voldoen aan de uitwerkingsplicht aan een termijn is gebonden. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de geldende bestemming ten gevolge van de in 1993/1994 met vrijstelling verleende bouwvergunningen voor uitbreiding van het winkelcentrum feitelijk is uitgewerkt. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat een vrijstelling voor een concreet bouwplan niet kan worden gelijkgesteld met een uitwerkingsplan, waarbij een algemeen geldende detaillering van een globale bestemming van gronden wordt vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het ontwerpbestemmingsplan "Ommoord binnen de ring" niet kan worden aangemerkt als een in voorbereiding zijnde uitwerking met voorafgaande verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, in de zin van artikel 15, derde lid, van de planvoorschriften. Nu derhalve niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de vooruitloopregeling van artikel 15, derde lid, van de planvoorschriften, heeft het dagelijks bestuur zich terecht op het bouwverbod beroepen.

Het betoog faalt.

2.4. Aldi betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur in redelijkheid niet mocht weigeren ten behoeve van het bouwplan vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Zij voert daartoe aan dat de structuurvisie Detailhandelsstructuur Prins Alexander (hierna: de structuurvisie) geen grondslag kan bieden om door het voeren van planologisch vrijstellingsbeleid het aantal supermarkten in het winkelcentrum te beperken.

2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie - bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2004 in zaak nr. 200305561/1 - vormen concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Het dagelijks bestuur heeft de weigering voor het bouwplan vrijstelling te verlenen gebaseerd op het detailhandelsbeleid van de deelgemeente Prins Alexander, neergelegd in de, door de raad van de deelgemeente vastgestelde structuurvisie. Daarin is tot uitgangspunt genomen dat in het winkelcentrum een combinatie van drie supermarkten niet de voorkeur heeft, omdat het winkelcentrum dan zou voldoen aan het profiel van een groot wijkwinkelcentrum, hetgeen niet wenselijk wordt geacht. Voorts is daarin geconstateerd dat, naast twee supermarkten, slechts ruimte is voor één discounter. In het winkelcentrum zijn reeds twee supermarkten en één discountsupermarkt gevestigd. Uit de structuurvisie blijkt niet dat vestiging van een derde supermarkt of een tweede discounter leidt tot een ruimtelijk relevante duurzame ontwrichting van het bestaande voorzieningenniveau in het winkelcentrum. Ook overigens is dit niet aannemelijk geworden. Dat de komst van een extra supermarkt of discounter mogelijk tot gevolg heeft dat sommige bedrijven minder zullen omzetten en wellicht zelfs de bedrijfsvoering zullen moeten beëindigen, met leegstand als gevolg, is daartoe onvoldoende. Gelet hierop kan de verwijzing naar de structuurvisie het besluit bouwvergunning te weigeren niet dragen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

2.5. De rechtbank is niet toegekomen aan de vraag of het dagelijks bestuur aan de weigering van de bouwvergunning terecht mede strijd met de Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: de bouwverordening) wegens het niet voldoen aan de parkeereis ten grondslag heeft gelegd. De Afdeling zal dit beoordelen aan de hand van de door Aldi aangevoerde gronden.

2.6. Aldi betoogt dat de parkeernormen in de Bouwverordening ten onrechte opnieuw van toepassing zijn geacht, nu deze bij de realisering van het winkelcentrum reeds zijn toegepast. Zij wijst er in dit verband op dat het bouwplan niet in een wijziging van het gebruik of een uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak voorziet. Voorts voert zij onder verwijzing naar een in haar opdracht door Goudappel Coffeng B.V. uitgebracht rapport van 27 november 2006 aan dat in de directe omgeving van het winkelcentrum voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om een eventuele toename van de parkeerdruk als gevolg van vestiging van Aldi op te vangen. Ten slotte stelt zij dat, indien de parkeernormen niettemin van toepassing moeten worden geacht, vrijstelling van de parkeereis had dienen te worden verleend.

2.6.1. Het dagelijks bestuur heeft het bouwplan mede in strijd geacht met artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: de bouwverordening).

Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte, bestemd voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, dan wel, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, daartoe aanleiding geeft, in deze behoefte in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende onbebouwd blijvende terrein in voldoende mate zijn voorzien.

Het tweede lid bepaalt dat voorschriften met betrekking tot de capaciteit van parkeer- en/of stallinggelegenheid in relatie tot de plaats, de omvang en de bestemming van het gebouw zijn opgenomen in bijlage 8.

Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid indien:

a. (…);

b. de aanvrager van een bouwvergunning de parkeereis door middel van een parkeereisovereenkomst financieel compenseert en met de verwezenlijking van het bouwplan, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een gemeentelijk belang is gemoeid;

c. (…);

d. de onderdelen a tot en met c zich niet voordoen en naar het oordeel van burgemeester en wethouders met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.

Ingevolge bijlage 8 bij de bouwverordening geldt voor een C-locatie als hier in het geding een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 25 m2 supermarktruimte en 1 parkeerplaats per 150 m2 magazijnruimte.

2.6.2. Het dagelijks bestuur heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan door het veranderen van de desbetreffende panden en het wijzigen van de bedrijfsvorm, leidt tot een wijziging van het gebruik met ruimtelijk relevante gevolgen voor onder meer de parkeerbehoefte, ook al is geen uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak voorzien. Voor het oordeel dat de parkeernormen in de bouwverordening niet opnieuw van toepassing zouden zijn, bestaat derhalve geen grond. Aldi heeft niet betwist dat het bouwplan op grond van bijlage 8 bij de bouwverordening dient te voorzien in 12 extra parkeerplaatsen. Voorts is niet betwist dat het bouwplan daar op eigen terrein niet in kan voorzien. Dat, naar in voormeld rapport wordt gesteld, voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid van het winkelcentrum beschikbaar zou zijn, kan niet leiden tot het oordeel dat wordt voldaan aan de in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening gestelde parkeereis, nu in die bepaling uitdrukkelijk is bepaald dat de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Nu het dagelijks bestuur zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat met verwezenlijking van het bouwplan geen (bijzonder) gemeentelijk belang is gemoeid, omdat het huidige aanbod van supermarkten in het winkelcentrum reeds goed is afgestemd op de vraag en Aldi dit standpunt niet heeft bestreden, heeft het dagelijks bestuur mogen afzien van het, met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, verlenen van vrijstelling van de parkeereis. Hieruit volgt dat het dagelijks bestuur de weigering bouwvergunning te verlenen in het besluit op bezwaar terecht heeft gehandhaafd.

Het betoog faalt.

2.7. Het door Aldi ingestelde hoger beroep is gegrond. Nu de beslissing van de rechtbank evenwel juist is, dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het door Uni-Invest ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. verklaart het door Aldi ingestelde hoger beroep gegrond;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak;

IV. gelast dat de deelgemeente Prins Alexander aan Aldi het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008

392.