Uitspraak 200802380/1


Volledige tekst

200802380/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2744 van de rechtbank Alkmaar van 7 februari 2008 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Texel.

1. Procesverloop

Op 21 februari 2001 is namens [wederpartij] bij het college van burgemeester en wethouders van Texel (hierna: het college) melding gemaakt van onder meer de opslag van materialen, de oprichting van bouwwerken en geluidsoverlast op het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 22 mei 2001 heeft het college besloten af te zien van handhavingsmaatregelen jegens [gebruiker].

Bij besluit van 5 april 2002 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij is [gebruiker] onder oplegging van een dwangsom gelast het strijdige gebruik van het perceel te beëindigen en beëindigd te houden, alsmede alle strijdige bouwwerken en gebouwen die zijn opgericht op het perceel te verwijderen, met uitzondering van een schuur met afdak, een tuinkast en een rookkast. Voorts is besloten dat het gebruik van het perceel als tuin en erf kan worden voortgezet.

Bij uitspraak van 14 mei 2003, registratienr. 02/547, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit op bezwaar vernietigd voor zover het college daarbij de weigering om op te treden tegen de schuur met afdak heeft gehandhaafd, bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en het verzoek van [wederpartij] om het college tot veroordelen tot schadevergoeding afgewezen.

Bij uitspraak van 17 maart 2004 (met zaaknr. 200304041/1) heeft de Afdeling de tegen deze uitspraak van de rechtbank door het college en [gebruiker] ingestelde hoger beroepen gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.

Bij besluit van 15 april 2004 heeft het college, voor zover vereist, een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij heeft het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar ten aanzien van de schuur met afdak wederom ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 juni 2005, registratienr. 04/1051, heeft de rechtbank het daartegen door de erven van [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 15 april 2004 vernietigd.

Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar ten aanzien van de schuur met afdak, dat bezwaar wederom ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 juli 2006 (met zaaknr. 200506979/1) heeft de Afdeling het tegen de uitspraak van 21 juni 2005 ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Voorts heeft de Afdeling bij die uitspraak het tegen het besluit op bezwaar van 4 augustus 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Bij besluit van 4 september 2006 (hierna: het handhavingsbesluit) heeft het college, opnieuw beslissend op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar, het bezwaar gegrond verklaard en onder aanzegging van bestuursdwang de rechtsopvolger van [gebruiker], [belanghebbende 1], gelast de schuur te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 4 mei 2007 (hierna: het intrekkingsbesluit) heeft het college het besluit van 4 september 2006 ingetrokken.

Bij uitspraak van 7 februari 2008, verzonden op 19 februari 2008, heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het handhavingsbesluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het tegen het intrekkingsbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbenden], rechtsopvolgers van [belanghebbende 1], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met de zaak met nr. 200802250/1 behandeld op 27 oktober 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Jonk, advocaat te Nieuwegein, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

Na de zitting is de zaak gesplitst van de zaak met nr. 200802250/1.

2. Overwegingen

2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar beroep, voor zover ingesteld tegen het handhavingsbesluit, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu, naar zij betoogt, dat besluit ten onrechte is ingetrokken en dat besluit voorts ten onrechte niet strekte tot de volledige verwijdering van de schuur.

2.1.1. Met het intrekkingsbesluit heeft het college het handhavingsbesluit ingetrokken. Dat het handhavingsbesluit, naar [appellante] stelt, niet tegemoet kwam aan haar bezwaar, doet er niet aan af dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat [appellante] nog belang heeft bij gegrondverklaring van het beroep, voor zover gericht tegen het handhavingsbesluit, en bij vernietiging van dat besluit, nu [appellante] geen schade ten gevolge van het handhavingsbesluit heeft gesteld. Aangezien het beroep van [appellante] geacht wordt mede gericht te zijn tegen het intrekkingsbesluit, kan de inhoud van haar beroepschrift in het kader van de behandeling van het beroep tegen het intrekkingsbesluit aan de orde komen.

Het betoog faalt.

2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het handhavingsbesluit ten onrechte is ingetrokken. Zij stelt dat, nu de rechtbank de besluiten tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de schuur heeft vernietigd, zij ook het intrekkingsbesluit had dienen te vernietigen.

2.2.1. Het betoog faalt.

Het college heeft in het handhavingsbesluit De Rooij gelast de zonder bouwvergunning gebouwde schuur, anders dan [appellante] stelt niet gedeeltelijk maar in zijn geheel, te verwijderen en verwijderd te houden. Vaststaat dat bij besluiten van 23 januari 2007 vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend voor de bouw van een schuur met een oppervlakte van 60 m2. Door [appellante] is niet bestreden dat de in geding zijnde schuur die oppervlakte heeft. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat ten tijde van het nemen van het intrekkingsbesluit ten aanzien van de schuur niet langer sprake was van overtreding van een wettelijk voorschrift, zodat het college te dien tijde niet bevoegd was ter zake handhavend op te treden en het handhavingsbesluit terecht is ingetrokken. De omstandigheid dat de rechtbank het besluit op bezwaar met betrekking tot de verleende bouwvergunning nadien heeft vernietigd bij uitspraak van 7 februari 2008, registratienr. 07/1886, maakt niet dat het college het handhavingsbesluit niet heeft mogen intrekken. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, betreft dit een omstandigheid van na het nemen van het intrekkingsbesluit en moet die omstandigheid, wat daar van zij, reeds daarom buiten beschouwing blijven. Bovendien heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat de primaire besluiten tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning niet zijn herroepen.

2.3. [appellante] heeft de Afdeling verzocht te bepalen dat het college dwangsommen tot een totaal van € 10.000,00 heeft verbeurd omdat het geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2006 in zaak nr. 200506979/1.

Die kwestie maakt echter geen deel uit van de onderhavige procedure. Ten overvloede merkt de Afdeling echter op dat het college binnen de bij die uitspraak genoemde termijn het handhavingsbesluit van 4 september 2006 heeft genomen. De omstandigheid dat het college dat besluit nadien heeft ingetrokken - en wel op goede gronden, zoals hiervoor onder 2.2.1. is overwogen -, doet daar niet aan af.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008

392.