Uitspraak 200506979/1


Volledige tekst

200506979/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,

tegen de uitspraak in zaak no. GEMWT 04/1051 van de rechtbank Alkmaar van 21 juni 2005 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Texel.

1. Procesverloop

Op 21 februari 2001 is namens [verzoeker] bij het college van burgemeester en wethouders van Texel (hierna: het college) melding gemaakt van onder meer de opslag van materialen, de oprichting van bouwwerken en geluidsoverlast op het perceel gemeente Texel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 22 mei 2001 heeft het college besloten af te zien van handhavingsmaatregelen jegens [parij].

Bij besluit van 5 april 2002 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij is [partij] onder last van een dwangsom aangeschreven het strijdige gebruik van het perceel (bedrijfsmatige activiteiten en de opslag van (bouw)materialen en werk- en voertuigen) te beëindigen en beëindigd te houden, alsmede alle strijdige bouwwerken en gebouwen die zijn opgericht op het perceel te verwijderen, met uitzondering van een schuur met afdak, een tuinkast en een rookkast. Voorts is besloten dat het gebruik van het perceel als tuin en erf kan worden voortgezet.

Bij uitspraak van 14 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voor zover het college daarbij de weigering om op te treden tegen de schuur met afdak heeft gehandhaafd, bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en het verzoek van [verzoeker] om het college te veroordelen tot schadevergoeding afgewezen.

Bij uitspraak van 17 maart 2004 (200304041/1) heeft de Afdeling de tegen bovenvermelde uitspraak van de rechtbank door het college en [partij] ingestelde hoger beroepen gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.

Bij besluit van 15 april 2004 heeft het college, voor zover vereist, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft het college het door [verzoeker] gemaakte bezwaar ten aanzien van de schuur met afdak wederom ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 juni 2005, verzonden op 24 juni 2005, heeft de rechtbank het daartegen door de erven van [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 15 april 2004 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 4 augustus 2005, kenmerk 3bb-054893, heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar. Hierbij heeft het college het door [verzoeker] gemaakte bezwaar ten aanzien van de schuur met afdak wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen bovenvermelde uitspraak heeft appellante bij brief van 5 augustus 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Tegen het besluit van 4 augustus 2005 heeft appellante bij brief van 13 september 2005, bij de rechtbank ingekomen op 14 september 2005, beroep ingesteld. Deze brief is onder toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb door de rechtbank naar de Afdeling doorgezonden. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 2 september 2005 en 26 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2006, waar appellante, in persoon en bijgestaan door mr. J. Jonk, advocaat te Nieuwegein, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn desgevraagd stukken ontvangen van [partij]. Met toestemming is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.

2. Overwegingen

2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar bezwaren ten aanzien van het gebruik en de ontsluiting van het in geding zijnde perceel buiten behandeling heeft gelaten.

2.2. Met de beslissing op bezwaar van 15 april 2004 heeft het college beoogd gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 14 mei 2003 en de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2004. Uit deze uitspraken volgt dat de beslissing op bezwaar ten aanzien van de weigering handhavend op te treden tegen de schuur met afdak is vernietigd. Alleen ten aanzien van dat onderdeel rustte op het college de plicht een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 15 april 2004 uitsluitend betrekking heeft en kan hebben op de weigering handhavend op te treden tegen de schuur met afdak en dat met deze beslissing niet wordt teruggekomen op het besluit van 5 april 2002, voor zover dit niet is vernietigd.

2.3. Het hoger beroep van appellante is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 21 juni 2005 opnieuw beslist en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, doch daaraan een gewijzigde motivering ten grondslag gelegd. Ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb wordt het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2005 mede geacht onderwerp te zijn van dit geding en wordt het hoger beroep, aangezien bij het besluit van 4 augustus 2005 niet aan het bezwaar is tegemoet gekomen, mede geacht een beroep tegen dit besluit in te houden.

2.5. Appellante betoogt dat het college zich in de beslissing op bezwaar van 4 augustus 2005 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van het ten tijde van de beslissing op bezwaar vastgestelde bestemmingsplan "De Cocksdorp" geen bevoegdheid tot handhavend optreden meer bestond aangezien de schuur met afdak in dit plan als zodanig bestemd is.

2.6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.7. Vast staat dat de schuur zonder de daartoe vereiste bouwvergunning is opgericht, zodat het college bevoegd is tot handhavend optreden. Het college heeft dat miskend.

2.8. Voor zover het college heeft beoogd te overwegen dat concreet zicht op legalisatie bestaat en derhalve sprake is van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld, heeft het miskend dat het destijds in procedure zijnde bestemmingsplan geen mogelijkheden tot legalisatie biedt. Daartoe verwijst de Afdeling naar de uitspraak van heden inzake dat bestemmingsplan. In die uitspraak is overwogen: "Voorts overweegt de Afdeling dat de betekenis van een aanduiding op de plankaart afhangt van hetgeen hierover in de voorschriften is bepaald. In de voorschriften behorende bij de bestemming "Woondoeleinden (W)" is geen regeling opgenomen ter zake van de aanduiding "gebouw toegestaan". Aan de aanduiding op zichzelf komt geen normatieve betekenis toe.".

Dat het college sinds 1985 op de hoogte was van de aanwezigheid van de schuur en dat deze in 1998 is verbouwd en uitgebreid tot 60 m², waarbij voor de sloop van het afdak een sloopvergunning is verleend, kan evenmin als vorenbedoelde bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.

2.9. De beslissing op bezwaar van 4 augustus 2005 is niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en kan niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het beroep is gegrond, zodat de beslissing op bezwaar wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding het college ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar en het verzenden daarvan de hier na te melden termijn te stellen. Voorts zal de Afdeling, gelet op de aan het college te wijten lange duur van deze procedure, aan deze termijn op na te melden wijze een dwangsom als bedoeld in artikel 8:72, zevende lid, van de Awb verbinden.

2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 4 augustus 2005, kenmerk 3bb-054893, gegrond;

III. vernietigt de onder II. genoemde beslissing op bezwaar;

IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van Texel op binnen 10 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit aan belanghebbenden bekend te maken;

V. bepaalt dat indien het college niet aan het bepaalde onder IV. voldoet, de gemeente Texel aan appellante een dwangsom verbeurt van € 300,00 (zegge: driehonderd euro) per dag tot een maximum van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro);

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep tegen de onder II. genoemde beslissing op bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006

317-459.