Uitspraak 200505705/1


Volledige tekst

200505705/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2305 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 mei 2005 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2004 heeft appellant [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast binnen zes weken na dagtekening van deze aanschrijving het bewonen van de recreatiewoning aan [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 28 juli 2004 heeft appellant onder aanvulling van de motivering het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, doch de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na dagtekening van dit besluit.

Bij uitspraak van 18 mei 2005, verzonden op 23 mei 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 22 augustus 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [wederpartij]. Dit stuk is aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. S.M.W. Verouden, ambtenaar der gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. W.J.B.M. Alkemade, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Bladel 1998, 1e herziening 2002" de bestemming "recreatiewoning".

2.2. Appellant klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet bevoegd was tot handhavend optreden. Volgens appellant heeft de rechtbank zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [wederpartij] in strijd met het bestemmingsplan permanent de recreatiewoning op het perceel bewoont.

2.2.1. Het betoog faalt. Anders dan het geval was in het geschil dat aan de orde was in de door appellant genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2004, no. 200401923/1, staat [wederpartij] in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op een bestaand adres, namelijk op het adres [locatie]. Door in bezwaar onder meer aan te voeren dat [wederpartij] in de gemeentelijke basisadministratie was ingeschreven op dit adres, heeft [wederpartij] het bij het college op basis van de in het primaire besluit vermelde constateringen bestaande vermoeden dat hij zijn hoofdverblijf op het adres van de recreatiewoning heeft, weersproken. Het had op de weg van appellant gelegen om vervolgens aannemelijk te maken dat [wederpartij] desalniettemin op het adres van de recreatiewoning zijn hoofdverblijf heeft.

Met de door appellant aangedragen gegevens is aannemelijk gemaakt dat door [wederpartij] veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de recreatiewoning. Niet is echter aangetoond dat tevens is voldaan aan het door appellant voor het aannemen van permanente bewoning gehanteerde criterium dat de recreatiewoning als het centrum van sociale en maatschappelijke activiteiten van [wederpartij] fungeert. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant met de rapporten over de namens appellant uitgevoerde controles, de gegevens over het waterverbruik, de kerstkaart, het huurcontract en de inschrijving van een vaste lijn in de telefoongids niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [wederpartij] de recreatiewoning als hoofdverblijf heeft, te minder nu [wederpartij] consistent en gemotiveerd heeft ontkend dat hij zijn hoofdverblijf in deze recreatiewoning heeft. De ter zitting door appellant aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2005, no. 200500544/1 betrof een geval waarin onderzoek was verricht naar de bewoning van het adres waarop degenen die onder oplegging van een dwangsom waren gelast de permanente bewoning van een recreatiewoning te staken in de gemeentelijke basisadministratie waren ingeschreven. De door appellant gemaakte vergelijking met die uitspraak gaat dan ook niet op.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van een overtreding, het college niet bevoegd is om handhavend op te treden.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bladel tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bladel aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006

218-499.