Uitspraak 202205863/1/R1


Volledige tekst

202205863/1/R1
Datum uitspraak: 23 oktober 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, tevens tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1.       B.V. Grondbezit aan de Schelde, gevestigd in Ossendrecht, en [appellante sub 1A], gevestigd te Hoogerheide, beide gemeente Woensdrecht (hierna tezamen en in enkelvoud: B.V. Grondbezit aan de Schelde)
2.       [appellant sub 2], wonend in Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk,
3.       [appellante sub 3A], gevestigd in Klundert, en [appellant sub 3B], wonend in Klundert, gemeente Moerdijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4.       [appellante sub 4], gevestigd in Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 4]),
5.       [appellante sub 5], gevestigd in Made, gemeente Drimmelen, en andere (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 5]),
6.       [appellante sub 6A], gevestigd in Lage Zwaluwe, en [appellant sub 6B], wonend in Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 6]),
7.       [appellante sub 7], gevestigd in Oud Gastel, gemeente Halderberge,
8.       [appellante sub 8A] en [appellante sub 8B], wonend in Loon op Zand,
9.       [appellante sub 9], gevestigd in Noordhoek, gemeente Moerdijk, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 9]),
10.     [appellante sub 10A] en [appellante 10B], beide gevestigd in Woensdrecht (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 10A]),
11.     [appellante sub 11], gevestigd in Hooge Zwaluwe, gemeente Drimmelen,
12.     [appellant sub 12], wonend in Zeist, en anderen,
13.     [appellant sub 13], wonend in Loon op Zand,
14.     [appellant sub 14], wonend in Loon op Zand,
15.     [appellant sub 15], wonend in De Moer, gemeente Loon op Zand,
16.     [appellant sub 16], wonend in Loon op Zand,
17.     [appellant sub 17], wonend in Loon op Zand,
18.     [appellant sub 18], wonend in Loon op Zand,
19.     [appellante sub 19], gevestigd in Geertruidenberg,
20.     [appellant sub 20A], wonend in Waspik, en [appellant sub 20B], gevestigd in Waspik, gemeente Waalwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 20]),
21.     Betoncentrale West-Brabant B.V., gevestigd in Oud en Nieuw Gastel, gemeente Halderberge, en Betonmortel West Brabant De Hoop B.V., gevestigd in Terneuzen (hierna tezamen en in enkelvoud: de betonmortelcentrale),
22.     W.E.M. Exploitatie B.V., handelend onder de naam Experience Island, gevestigd in Loon op Zand, en [appellant sub 22], wonend in Buren (hierna tezamen en in enkelvoud: Experience Island),
23.     [appellant sub 23A] en [appellant sub 23B], wonend in Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk,
24.     [appellante sub 24], gevestigd in Made, gemeente Drimmelen,
25.     [appellante sub 25], gevestigd in Wouwse Plantage, gemeente Roosendaal,
26.     [appellante sub 26], gevestigd in Roosendaal, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 26]),
27.     VaPe Holding B.V., gevestigd in Oosteind, gemeente Oosterhout, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: VaPe Holding),
28.     [appellant sub 28], wonend in Oosteind, gemeente Oosterhout,
29.     [appellant sub 29] en anderen, wonend in Roosendaal,
30.     [appellante sub 30], gevestigd in Wouw, gemeente Roosendaal, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 30]),
31.     [appellante sub 31A], gevestigd in Ossendrecht, en [appellant sub 31B], wonend in Ossendrecht, gemeente Woensdrecht (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 31A]),
32.     [appellante sub 32], gevestigd in Roosendaal, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 32]),
33.     NaGa Solar Holding B.V., gevestigd in Maastricht, en [appellanten sub 33], wonend in Wagenberg, gemeente Drimmelen,
34.     [appellant sub 34], wonend in Roosendaal,
35.     [appellant sub 35], wonend in Loon op Zand,
36.     [appellant sub 36], wonend in Loon op Zand,
37.     [appellant sub 37], wonend in Loon op Zand,
38.     [appellant sub 38], wonend in Loon op Zand,
39.     Stichting Dorpsraad ’s Gravenmoer, gevestigd in ’s Gravenmoer, gemeente Dongen, en Bewonersgroep Hoogspanningsverbinding 380kV ’s Gravenmoer,
40.     [appellante sub 40A], gevestigd in Hooge Zwaluwe, en [appellant sub 40B], wonend in Hooge Zwaluwe, gemeente Drimmelen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 40]),
41.     [appellante sub 41A], gevestigd in Rilland, en [appellant sub 41B], wonend in Rilland, gemeente Reimerswaal (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 41]),
42.     [appellante sub 42], gevestigd in Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 42],
43.     [appellante sub 43A], gevestigd in Heerle, en [appellant sub 43B], wonend in Heerle, gemeente Roosendaal (hierna tezamen en in enkelvoud: Potters-[appellant sub 35]),
44.     [appellant sub 44] en anderen, wonend in Moerdijk,
45.     Fun-Skillz Entertainment B.V., gevestigd in Roosendaal, en anderen,
46.     [appellant sub 46A] en [appellant sub 46B], wonend in Loon op Zand,
47.     [appellant sub 47], wonend in Roosendaal,
48.     [appellant sub 48], wonend in Dongen,
49.     [appellant sub 49A] en [appellant sub 49B], wonend in Hooge Zwaluwe, gemeente Drimmelen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 49]),
50.     Akkerbouwbedrijf De Reevliet, gevestigd in Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: De Reevliet),
51.     [appellante sub 51], gevestigd in Dongen, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 51]),
52.     [appellant sub 52], wonend in Roosendaal,
appellanten,

en

de minister voor Klimaat en Energie, thans: de minister van Klimaat en Groene Groei, en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, thans: de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de ministers),

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2022 hebben de ministers het inpassingsplan "Zuid-West 380 kV Oost" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben appellanten, behoudens [appellant sub 47] en B.V. Grondbezit aan de Schelde, beroep ingesteld.

De ministers hebben verweerschriften ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht.

Een aantal appellanten en de ministers hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.

Een aantal appellanten heeft nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 4 april 2024 hebben de ministers het inpassingsplan gewijzigd.

Een aantal appellanten heeft een schriftelijke reactie gegeven op dit besluit.

[appellant sub 47] en B.V. Grondbezit aan de Schelde hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 4 april 2024.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zittingen van 10, 11, 12 en 13 juni 2024, waar appellanten zijn verschenen of zich hebben laten vertegenwoordigen. Een aantal appellanten is niet verschenen en heeft zich ook niet laten vertegenwoordigen. Ook de ministers hebben zich laten vertegenwoordigen. Verder is TenneT TSO B.V. als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een inpassingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het inpassingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 17 december 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.

Inleiding

2.       Het inpassingsplan maakt de aanleg van een nieuwe 380 kV-verbinding tussen Rilland en Tilburg mogelijk. Deze verbinding loopt van Rilland via Bergen op Zoom, Roosendaal, Oud Gastel, Standdaarbuiten, Zevenbergen, Zevenbergschen Hoek, Hooge Zwaluwe, Geertruidenberg, Oosterhout en 's Gravenmoer naar Tilburg.

De verbinding is onderdeel van een nieuw aan te leggen tracé tussen Borssele en de landelijke ring bij Tilburg. Dat tracé is in totaal ongeveer 78 km lang. De aanleg van het westelijk gedeelte van de verbinding tussen Borssele en Rilland is mogelijk gemaakt met het rijksinpassingsplan "Zuid-West 380 kV West". Bij uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, heeft de Afdeling dat inpassingsplan grotendeels in stand gelaten.

De voor de uitvoering van het inpassingsplan benodigde uitvoeringsbesluiten liggen in deze procedure niet voor. De nieuwe hoogspanningsverbinding zal worden geëxploiteerd door TenneT.

3.       Bij besluit van 4 april 2024 hebben de ministers het vaststellingsbesluit van 12 juli 2022 gewijzigd, omdat zij in de verbeelding en de regels een aantal omissies en onduidelijkheden hebben geconstateerd. Ten opzichte van het besluit van 12 juli 2022 zijn onder meer enkele artikelen uit de planregels gewijzigd, de twee bijlages bij de planregels vervangen en is de aanduiding van de maximum bouwhoogte voor een aantal locaties op de verbeelding toegevoegd.

De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het wijzigingsbesluit beroepen van rechtswege zijn ontstaan. Appellanten kunnen zich niet verenigen met dit besluit, omdat dit niet (volledig) tegemoet komt aan hun bezwaren tegen het besluit van 12 juli 2022. Het besluit maakt daarmee onderdeel uit van deze procedure. [appellant sub 47] en B.V. Grondbezit aan de Schelde hebben alleen beroep ingesteld tegen het wijzigingsbesluit.

4.       De aanleg van een hoogspanningsverbinding op grond van een inpassingsplan valt onder de in de bijlage I, onderdeel 2, onder 2.1, van de Chw genoemde gevallen. Als gevolg daarvan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing.

5.       Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten de ministers bestemmingen aanwijzen en regels geven die de ministers uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. De ministers hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Leeswijzer

6.       Tegen het inpassingsplan is een groot aantal beroepsgronden naar voren gebracht. Deze beroepsgronden worden in de uitspraak per onderwerp behandeld en daarbij wordt de onderstaande volgorde aangehouden, waarbij de nummers van de desbetreffende rechtsoverwegingen zijn vermeld:

- Ontvankelijkheid beroep [appellant sub 47] (8 - 8.1)
- Goede procesorde (9)
- Participatie (10 - 10.4)
- Nut en noodzaak (11 - 11.2)
- Strijd met regelingen en beleid (12 - 13.2)
- Wijze van bestemmen (14 - 18.2)
- Ondergrondse aanleg/verkabeling (19 - 19.4)
- Combineren en bundelen van verbindingen (20 - 20.3)
- Tracé en alternatieven (21 - 40.1)
- Gezondheid en magneetvelden (41 - 61.2)
- Externe veiligheid (62 - 62.3)
- Geluid (63 - 64)
- Gevolgen voor agrarische en andere bedrijfsbelangen (65 - 78.2)
- Schade (79 - 80)
- Overige beroepsgronden (81 - 82.1)
- Conclusie en proceskosten (83 - 89)

Ingetrokken beroepsgronden

7.       De appellanten die hebben betoogd dat het inpassingsplan in strijd is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro) en de Nationale Omgevingsvisie (hierna: de NOVI), hebben die betogen op de zitting ingetrokken.

Op de zitting hebben [appellant sub 44] en anderen hun beroepsgrond over de beoogde mastlocatie op het betonnen pad op hun perceel ingetrokken.

Ontvankelijkheid beroep [appellant sub 47]

8.       [appellant sub 47] heeft beroep ingesteld tegen het wijzigingsbesluit van 4 april 2024. Hij had geen beroep ingesteld tegen het bij besluit van 12 juli 2022 vastgestelde inpassingsplan en geen zienswijze naar voren gebracht over het ontwerp-inpassingsplan.

In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

De Afdeling stelt vast dat de afstand van het in het beroepschrift vermelde woonadres van [appellant sub 47] tot het tracé van de hoogspanningsverbinding hemelsbreed ruim 2 km is. Hij heeft vanuit zijn woning in de bebouwde kom van Roosendaal geen zicht op de hoogspanningsverbinding en zal dan ook niet rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de in het inpassingsplan mogelijk gemaakte hoogspanningsverbinding. Hoewel de Afdeling aan [appellant sub 47] heeft laten weten dat de vraag over het belang bij het besluit op de zitting aan de orde zou komen, is [appellant sub 47] daar niet verschenen om toe te lichten waarom hij, ondanks de afstand tussen zijn woning en het tracé, een belang heeft bij het inpassingsplan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 47] een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft.

8.1.    Het beroep van [appellant sub 47] is daarom niet-ontvankelijk.

Goede procesorde

9.       Tennet heeft op 30 mei 2024 een geluidrapport van Peutz ingediend. In het rapport wordt gereageerd op kritische kanttekeningen van de STAB bij de geluidbeoordeling in de plantoelichting en het daarbij behorende akoestische onderzoek. Het rapport bevat berekeningen van geluidniveaus en conclusies over de aanvaardbaarheid van die niveaus.

Zoals op de zitting is meegedeeld, laat de Afdeling het rapport van Peutz buiten beschouwing. Het rapport is in strijd met de goede procesorde pas ingediend op de elfde dag voor de eerste zittingsdag in deze zaak. Dit is zo laat dat andere partijen, gelet op de aard van het rapport, daarop niet adequaat hebben kunnen reageren voorafgaand aan de zitting of tijdens de zitting. Daar komt bij dat Tennet op de zitting niet heeft kunnen uitleggen waarom een dergelijke reactie op het deskundigenbericht van de STAB niet eerder kon worden ingediend.

Participatie

10.     Een aantal appellanten betoogt dat het besluitvormingsproces niet zorgvuldig is geweest, omdat zij onvoldoende zijn betrokken bij de keuze voor het uiteindelijke tracé van de hoogspanningsverbinding.

Appellanten die in buurtschap Kraanven wonen, alsmede [appellant sub 14] en [appellant sub 38], voeren hierover in nagenoeg gelijkluidende beroepschriften aan dat de ministers hen niet over de voorgenomen ontwikkeling en de gevolgen daarvan hebben geïnformeerd en dat zij niet betrokken zijn in de besluitvorming. Zij stellen te zijn overvallen door de vaststelling van het inpassingsplan.

Ook [appellante sub 51] en Experience Island stellen in 2021 te zijn verrast door de gemaakte tracékeuze. Zij stellen dat zij geen nieuwsbrieven hebben ontvangen en dat zij ook niet hebben kunnen deelnemen aan de zogenoemde werkateliers. Dat er informatieavonden zijn gehouden, betekent volgens Experience Island nog niet dat er rekening is gehouden met haar wensen. Volgens haar is er van een goede omgevingsdialoog geen sprake geweest.

[appellanten sub 8] hebben aangevoerd dat zij aanvankelijk ten onrechte geen nieuwsbrieven hebben ontvangen en ook niet zijn betrokken bij de werkateliers. [appellanten sub 8A] stelt dat zij pas in maart 2020 telefonisch is benaderd door TenneT met de mededeling dat het tracé van variant Oranje over hun percelen [locatie 1] en [locatie 2] zou komen. Op de door TenneT op 19 januari 2021 georganiseerde bijeenkomst voor bewoners van het gebied Kraanven heeft TenneT vervolgens verschillende mogelijke varianten gepresenteerd, zonder dat er gelegenheid was voor dialoog. De variant Bruin Plus is daar niet aan de orde geweest. Dat TenneT daarna op 8 februari 2021 aan de toenmalige minister van Economische Zaken en Klimaat heeft geadviseerd om niet te kiezen voor de variant Oranje, maar voor de niet met hen of andere omwonenden besproken variant Bruin Plus, kwam dan ook onverwacht. De toenmalige minister heeft vervolgens bij brief van 26 februari 2021 ingestemd met variant Bruin Plus, maar heeft daarbij hun brief van 24 februari 2021, waarin zij hebben gewezen op de onjuistheden in het advies van TenneT, niet betrokken. Ook na hun brief van 14 juni 2021, waarin zij gemotiveerd hebben verzocht om heroverweging van de variant Bruin Plus, heeft de toenmalige minister vastgehouden aan variant Bruin Plus.

[appellante sub 10A] betoogt dat zij ten onrechte niet is betrokken bij de wijziging van de plannen voor haar percelen en dat zij daarover te laat is geïnformeerd. In juli 2017 was ervoor gekozen om de verbinding elders ondergronds te laten gaan en onder haar percelen te laten lopen. De in 2019 gemaakte keuze om de hoogspanningsverbinding op haar percelen bovengronds en met een opstijgpunt aan te leggen, moest [appellante sub 10A] in 2021 uit de krant vernemen.

[appellant sub 29] en anderen betogen dat de ministers hen geen reële mogelijkheid tot inspraak hebben geboden. Zij zijn niet gehoord of geraadpleegd over de gekozen variant Grijsblauw aan de westzijde van de A17. Tot begin 2018 wisten zij niet beter dan dat de keuze voor variant Rood definitief was. De bijeenkomst van 28 januari 2019, waar de keuze voor variant Grijsblauw eenzijdig is meegedeeld, mag volgens hen niet worden aangemerkt als participatie van de bewoners.

10.1.  De Afdeling stelt vast dat het inpassingsplan in overeenstemming met de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Uit deze regelingen volgt niet de verplichting om de omgeving in de fase voorafgaand aan de procedure van afdeling 3.4 van de Awb actief te betrekken bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1445, en 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1252). Hoewel het voor de Afdeling duidelijk is dat appellanten om verschillende redenen vinden dat zij in die fase onvoldoende zijn betrokken bij het maken van keuzes en liever meer inspraak en invloed hadden willen hebben, kan dit dus geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan.

10.2.  In Staatscourant 2021, nr. 49684, is kennisgegeven van het ontwerpplan en de terinzagelegging daarvan. Daarmee is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de kennisgeving. Er is geen wettelijk voorschrift op grond waarvan de ministers in een geval als hier aan de orde verplicht zijn eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van een ontwerpplan of de terinzagelegging daarvan. Voor zover de appellanten bedoelen te betogen dat de ministers hen persoonlijk hadden moeten informeren over het ontwerpplan, slagen die betogen dus niet.

10.3.  Appellanten zijn in overeenstemming met afdeling 3.4 van de Awb in de gelegenheid gesteld om zienswijzen over het ontwerpplan naar voren te brengen. Van die gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt. In de Antwoordnota zijn de ministers ingegaan op hun zienswijzen, ook op de zienswijzen over de participatiemogelijkheden en de gemaakte ruimtelijke keuzes in de fase voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan. Dat de ministers daarbij geen gehoor hebben gegeven aan de in de zienswijzen geuite bezwaren tegen specifieke tracévarianten of de locatie van een opstijgpunt, maakt niet dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen.

10.4.  De betogen slagen niet.

Nut en noodzaak

11.     De betonmortelcentrale betoogt dat de ministers het nut en de noodzaak van de voorziene hoogspanningsverbinding onvoldoende hebben onderbouwd. Volgens de betonmortelcentrale lijkt de uitbreiding van het 380 kV-net tussen Rilland, Geertruidenberg en Tilburg alleen ingegeven te zijn door onderhoudsoverwegingen en is ten onrechte niet onderzocht of onderhoud op een andere manier kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld met tijdelijke verbindingen.

11.1.  De ministers stellen zich op het standpunt dat de voorziene hoogspanningsverbinding niet alleen nodig is om knelpunten in het onderhoud op te lossen, maar ook om de leveringszekerheid van elektriciteit blijvend te kunnen garanderen en een toename in de transportbehoefte door de aanleg van windparken op zee te kunnen faciliteren. De nieuwe hoogspanningsverbinding Zuid-West 380 kV Oost wordt aangelegd om het overschot aan elektriciteit in Zeeland te kunnen transporteren naar de landelijke 380 kV-ring.

In hoofdstuk 2 van de toelichting op het inpassingsplan en in de verweerschriften is gemotiveerd ingegaan op nut en noodzaak van de nieuwe hoogspanningsverbinding. Daarin is vermeld dat de huidige hoogspanningsverbinding tussen Rilland en Geertruidenberg een knelpunt vormt in het transport van de opgewekte elektriciteit vanuit Zeeland naar Brabant en de rest van Nederland, omdat de transportcapaciteit van het bestaande 150 kV-net daarvoor ontoereikend is. Daarnaast ontstaat er bij het uitvoeren van onderhoud aan één van de 380 kV-circuits van de bestaande 380 kV-verbinding Rilland-Geertruidenberg ook een knelpunt, omdat rekening moet worden gehouden met uitval van het andere circuit tijdens het onderhoud. Als dit gebeurt, is het 150 kV-net tussen Zeeland en Brabant niet in staat de opgewekte elektriciteit af te voeren, omdat het overbelast raakt. De gewenste leveringszekerheid komt dan in gevaar.

In de plantoelichting is verder uiteengezet dat er geen andere adequate oplossingen zijn voor deze knelpunten. Over de door de betonmortelcentrale in de zienswijze geopperde tijdelijke verbindingen, die ook bij de bouwwerkzaamheden worden ingezet, staat in de Antwoordnota verder dat dit geen toekomstvaste en realistische oplossing is voor een onderhoudssituatie. Deze oplossing staat wat betreft kosten en doorlooptijd namelijk niet in verhouding tot het type onderhoud dat regulier moet worden uitgevoerd. De betonmortelcentrale heeft deze uitleg in beroep niet bestreden.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat de betonmortelcentrale naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers het nut en de noodzaak van de nieuwe 380 kV-verbinding onvoldoende hebben gemotiveerd.

11.2.  Het betoog slaagt niet.

Regelingen en beleid

Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro)

12.     Een groot aantal appellanten heeft aangevoerd dat de wijze van beschikbaarstelling van het inpassingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl in strijd is met artikel 1.2.1 van het Bro en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat belanghebbenden op het verkeerde been zijn gezet.

12.1.  In het aangevoerde ziet de Afdeling daarvoor geen grond.

Artikel 1.2.1, tweede lid, van het Bro luidt als volgt: "Er is een landelijke voorziening waar de visies, plannen, besluiten en verordeningen, bedoeld in het eerste lid, raadpleegbaar zijn."

Artikel 1.2.1. van het Bro heeft betrekking op de beschikbaarheid en raadpleegbaarheid van onder meer inpassingsplannen. Dat het vastgestelde inpassingsplan niet goed raadpleegbaar zou zijn, betreft een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan al om die reden de rechtmatigheid van het besluit zelf niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dan ook geen grond vormen voor de vernietiging van het inpassingsplan.

Voor zover het betoog van appellanten zo moet worden begrepen dat zij door de wijze van raadpleging op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn belemmerd bij het indienen van hun zienswijzen of beroepsgronden, ziet de Afdeling daarvoor geen grond. Zowel het ontwerp-inpassingsplan als het inpassingsplan zijn elektronisch beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl. Zoals de ministers hebben toegelicht, wordt bij het zoeken op adres het inpassingsplan alleen getoond als de rode locatiepin die het adres aanduidt, zich binnen het plangebied bevindt. Als eerst wordt gezocht op (een deel van) de naam van het inpassingsplan en vervolgens links in het zoekmenu het adres wordt ingevoerd, wordt het (ontwerp)inpassingsplan wel getoond, ook als de rode locatiepin zich buiten het plangebied bevindt. Op de zitting is ook gebleken dat appellanten bij raadpleging van www.ruimtelijkeplannen.nl het (ontwerp)inpassingsplan hebben gevonden.

12.2.  De betogen slagen niet.

Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

13.     Een groot aantal appellanten betoogt dat het inpassingsplan ten onrechte niet is getoetst aan het SEV III. Hoewel in de NOVI staat dat het SEV III is komen te vervallen, blijkt daaruit volgens hen ook dat het SEV III nog steeds als beleid wordt gezien.

13.1.  In het SEV III staat dat dit tot doel heeft om voldoende ruimte voor grootschalige productie en transport van elektriciteit te waarborgen. In het SEV III zijn onder meer globale ruimtereserveringen vastgelegd voor globale trajecten van mogelijke hoogspanningsverbindingen van 220 kV en meer. De bestaande en mogelijke nieuwe hoogspanningsverbindingen zijn vermeld in tabel 2 en weergegeven op kaart 1 van het SEV III. In het SEV III is aangekondigd dat in een algemene maatregel van bestuur regels zullen worden gesteld over de uitvoering. Titel 2.8 van het Barro is met het oog daarop vastgesteld. Daarin zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. In het SEV III zijn verder uitgangspunten vermeld die zullen worden gehanteerd bij de aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen. Het SEV III bepaalt dat het geldt tot 2020.

De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld. In de toelichting bij de NOVI zijn onder meer de hiervoor bedoelde uitgangspunten uit het SEV III verwoord. Dat deel van het beleid gaat volgens de toelichting op in de NOVI en daarmee vervalt het SEV III. In de toelichting staat ook dat het in ontwikkeling zijnde Programma Energiehoofdstructuur (hierna: het PEH) kan worden gezien als opvolger van, onder meer, het SEV III. De ministers stellen dat dit niet betekent dat het SEV III nog steeds geldend beleid is. De Afdeling heeft geen aanleiding om te oordelen dat die stelling onjuist is. Uit de NOVI kan worden opgemaakt dat het PEH wordt opgesteld om beleidskeuze 1.3 van de NOVI uit te werken. Die beleidskeuze houdt in dat de energie-infrastructuur geschikt wordt gemaakt voor duurzame energiebronnen en dat daarvoor ruimte wordt gereserveerd. Daarmee bouwt het, ten tijde van het bestreden besluit nog op te stellen, PEH dus voort op het SEV III, voor zover dat betrekking had op de reservering van ruimte voor hoogspanningsverbindingen. Na het verstrijken van de looptijd van het SEV III in 2020, zijn de ministers echter niet langer gebonden aan de reserveringen in het SEV III. De NOVI maakt op dit punt een nieuwe afweging mogelijk.

13.2.  De betogen slagen niet.

Wijze van bestemmen

Vastlegging tracé en locatie masten

14.     Een groot aantal appellanten voert aan dat het tracé van de hoogspanningsverbinding en de locatie van de masten van de bovengrondse verbinding op dat tracé ten onrechte niet op de verbeelding zijn vastgelegd. Als gevolg daarvan is ook onduidelijk waar de magneetveldzone precies zal komen te liggen. Appellanten weten zo niet waar zij aan toe zijn. Het inpassingsplan is volgens hen daarom in strijd met de rechtszekerheid.

14.1.  De ministers brengen naar voren dat uit de verbeelding kan worden afgeleid op welke locaties hoekmasten zullen worden geplaatst. Dit is het geval op elk punt waarop de verbinding een verandering van richting kent. De locaties van de opstijgpunten van ondergrondse naar bovengrondse verbindingen zijn op de verbeelding vastgelegd door middel van de bestemming "Bedrijf - Opstijgpunt". Daarnaast zijn de minimale en maximale veldlengtes tussen de masten vastgelegd in artikel 8.2, onder b, sub 3, en artikel 9.2, onder b, sub 3, van de planregels.

De ministers stellen zich op het standpunt dat de overige mastposities niet zijn vastgelegd om enige flexibiliteit te hebben bij het definitief positioneren van die masten. De keuze om de mastlocaties, met uitzondering van hoekmasten, niet vast te leggen, is gemaakt om onder meer bij het afsluiten van de zakelijk recht-overeenkomsten de mogelijkheid open te houden om voor individuele gevallen de mastposities enkele meters in de lijn te kunnen opschuiven. Hierdoor kan volgens de ministers worden ingespeeld op de specifieke situatie ter plaatse om daarmee het bouwplan te kunnen optimaliseren, waarbij ook de belangen van de grondeigenaren worden meegewogen.

De onderzoeken die zijn uitgevoerd naar bijvoorbeeld de magneetveldzone, gaan, aldus de ministers, uit van de aanleg binnen de bestemming zoals opgenomen op de verbeelding bij het inpassingsplan. Voor de magneetveldzone kan het echter wel gevolgen hebben als een mast binnen de bestemming wordt "verschoven". Om te voorkomen dat dit leidt tot meer of andere gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone, is in de planregels opgenomen dat een dergelijke verschuiving niet is toegestaan.

14.2.  Artikel 1.7 van de planregels luidt:

"1.7 belemmeringenstrook

een strook grond ter plaatse van en aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding of -kabel die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de leiding te kunnen garanderen."

Artikel 1.24 luidt:

"1.24 specifieke magneetveldzone

de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningsverbinding uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 microtesla is of in de toekomst kan worden, berekend overeenkomstig de handreiking."

Artikel 2.3 luidt:

"2.3 veldlengte

de afstand tussen twee mastlocaties, uitgaande van de denkbeeldige lijn door het hart van de mast op een bepaalde mastlocatie."

Artikel 8.1 luidt:

"8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

een gecombineerde bovengrondse 150 kV/380 kV-hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende belemmeringenstrook;"

Artikel 9.1 luidt:

"9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

een bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende belemmeringenstrook;"

Artikel 8.2, onder b, sub 5 luidt:

"Voor het bouwen gelden de volgende regels:

[…]

b. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding die voldoen aan de volgende criteria:

[…]

3. de veldlengte tussen twee mastlocaties bedraagt ten minste 180m en ten hoogste 400 m;

[…]

5. uit een rapport met de weergave van de berekende specifieke magneetveldzone conform de handreiking als bedoeld in 1.18 blijkt dat na ingebruikname van de hoogspanningsverbinding er geen gevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de specifieke magneetveldzone anders dan de gevoelige bestemmingen die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

[…]

Artikel 9.2, onder b, sub 5, luidt:

"Voor het bouwen gelden de volgende regels:

[…]

b. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding die voldoen aan de volgende criteria:

[…]

3. de veldlengte tussen twee mastlocaties bedraagt ten minste 180 m en ten hoogste 400 m;

[…]

5. uit een rapport met de weergave van de berekende specifieke magneetveldzone conform de handreiking als bedoeld in 1.18 blijkt dat na ingebruikname van de hoogspanningsverbinding er geen gevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de specifieke magneetveldzone anders dan de gevoelige bestemmingen die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

[…]"

14.3.  In haar uitspraak van 29 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO9217, heeft de Afdeling overwogen dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de magneetveldzone op te nemen op de verbeelding. De Afdeling ziet geen aanleiding om in voorliggende zaak daarover anders te oordelen. Er bestaat ook geen wettelijke verplichting om de exacte locatie van het tracé van de hoogspanningsverbinding op de verbeelding op te nemen.

De lijn waarlangs de hoogspanningsverbinding wordt opgericht kan op zichzelf overal binnen het bestemmingsvlak worden getrokken. Wel dient er ruimte te zijn binnen de bestemming voor een strook grond aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding voor de zogeheten belemmeringenstrook als bedoeld in artikel 1.7 van de planregels. Deze eis beperkt de mogelijkheden voor het binnen de bestemming realiseren van de hoogspanningsverbinding. Naar het oordeel van de Afdeling doet zich geen strijd met het beginsel van de rechtszekerheid voor. De ministers hebben aan het belang van flexibiliteit een groter gewicht mogen toekennen dan aan de belangen die zijn gediend met het vastleggen van het exacte traject van de hoogspanningsverbinding. Er is ook wat de magneetveldzone betreft geen sprake van strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. De magneetveldzone wordt gebruikt om bij de tracering zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen dat er nieuwe gebieden ontstaan waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Uit de bij het inpassingsplan gevoegde magneetveldzonerapporten is te herleiden welke woningen desondanks toch in de magneetveldzone liggen. Daarbij wijst de Afdeling erop dat in artikel 8.2, onder b, sub 5, en in artikel 9.2, onder b, sub 5, van de planregels is vastgelegd dat er geen gevoelige bestemmingen bij mogen komen.

De Afdeling heeft in haar uitspraken van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2050, en van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465, overwogen dat de ministers de exacte situering van de hoogspanningsmasten - afgezien van de hoekmasten - niet in de destijds aan de orde zijnde inpassingsplannen behoefden vast te leggen. Volgens die uitspraken hebben de ministers aan het belang van flexibiliteit een groter gewicht mogen toekennen dan aan de belangen die zijn gediend met het vastleggen van de exacte locaties. De Afdeling ziet geen aanleiding om in de voorliggende zaak een andere conclusie te trekken. Bij de vaststelling van de minimale en maximale veldlengte tussen twee mastlocaties, zoals neergelegd in artikel 8.2, onder b, sub 3, en 9.2, onder b, sub 3, van de planregels, hebben de technische eisen die aan de verbinding worden gesteld een rol gespeeld en de omstandigheid dat rekening moet worden gehouden met verschillen in de situatie ter plaatse van de op te richten masten, zoals de gesteldheid van het terrein. Voor een nadere specificering per trajectdeel hebben de ministers geen aanleiding hoeven zien. Naar het oordeel van de Afdeling doet zich dan ook bij de situering van de hoogspanningsmasten geen strijd met het beginsel van rechtszekerheid voor. Overigens hebben de ministers er bij de behandeling van de beroepen met juistheid op gewezen dat de exacte locaties van de masten wel zijn of worden vastgelegd in de voor de uitvoering van inpassingsplan benodigde omgevingsvergunningen.

14.4.  De betogen slagen niet.

Aanduiding maximale hoogte

15.     Het betoog van [appellant sub 12] en anderen dat op de verbeelding, zoals opgenomen op de landelijke voorziening, ter hoogte van het perceel van [appellant sub 12] en anderen met de dubbelbestemming "Leiding-Hoogspanningsverbinding 150-380 kV" een aanduiding ontbreekt voor de maximale bouwhoogte kan buiten inhoudelijke bespreking blijven. Bij het wijzigingsbesluit is onder meer de omissie hersteld dat op een aantal locaties binnen de dubbelbestemming de aanduiding "maatvoering - maximum bouwhoogte: […] m" niet op de verbeelding op de landelijke voorziening was opgenomen. Met dit besluit zijn de ministers hen in zoverre tegemoet gekomen.

Landschapsplan

16.     Een groot aantal appellanten betogen dat de algemene gebruiksregels over het landschapsplan, neergelegd in artikel 11.1 van de planregels, in strijd zijn met de rechtszekerheid. Het is onvoldoende duidelijk wat de woorden "zo snel mogelijk na inwerkingtreding van het inpassingsplan" betekenen waar het gaat om het begin van de werkzaamheden. Ook is de periode van 10 jaar voor de uitvoering van de landschaps- en compensatiemaatregelen te lang. Zij betogen voorts dat het landschapsplan onvoldoende in het inpassingsplan is geborgd.

16.1.  Artikel 11.1 van de planregels luidt:

"Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

[…]

b. het bouwen, in gebruik nemen en in gebruik houden van de ondergrondse en bovengrondse hoogspanningsverbindingen en de daarbij behorende bouwwerken als bedoeld in artikel 3 tot en met 9 van de regels zonder te voorzien in de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing van de verbinding, conform het als bijlage 2 bij de regels van dit plan opgenomen landschapsplan, met dien verstande dat deze landschappelijke inpassing zo snel mogelijk na inwerkingtreding van het inpassingsplan dient te starten en uiterlijk 10 jaar na onherroepelijk worden van dit inpassingsplan gereed dient te zijn;

c. het bouwen, in gebruik nemen en in gebruik houden van de ondergrondse en bovengrondse hoogspanningsverbindingen als bedoeld in artikel 3 tot en met 9 van de regels zonder te voorzien in de aanleg en instandhouding van de natuurcompensatie van de verbinding, conform het als bijlage 2 bij deze regels opgenomen landschapsplan, met dien verstande dat de aanleg zo snel mogelijk na inwerkingtreding van het inpassingsplan moet starten en uiterlijk 10 jaar na onherroepelijk worden van dit inpassingsplan afgerond dient te zijn;"

16.2.  De toevoeging "zo snel mogelijk na inwerkingtreding van het inpassingsplan" is volgens de ministers in de planregel opgenomen om aan te geven dat het uitvoeren van de landschappelijke inpassingsmaatregelen niet hoeft te wachten op de aanvang van de werkzaamheden voor de hoogspanningsverbinding. De maatregelen kunnen uitgevoerd worden als aan alle omstandigheden die nodig zijn voor het kunnen uitvoeren van het landschapsplan is voldaan. Daarbij wijzen de ministers op het verkrijgen van mogelijke vergunningen, de afhankelijkheid van andere werkzaamheden, seizoensgebonden werkzaamheden en dergelijke. Om te borgen dat het landschapsplan daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is in de planregels niet alleen opgenomen dat zo snel mogelijk na inwerkingtreding moet worden gestart met de uitvoering, maar ook dat binnen 10 jaar na het onherroepelijk zijn van het inpassingsplan de landschappelijke inpassing gereed en de natuurcompensatie afgerond dient te zijn.

Voor strijd van artikel 11.1, onder b en c, van de planregels met het beginsel van de rechtszekerheid ziet de Afdeling geen aanleiding. De zinsnede "zo snel mogelijk" is, gezien de aard en de omvang van het inpassingsplan, voldoende duidelijk en bepaald. De ministers hebben zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat de aard van de werkzaamheden en de daarbij van belang zijnde factoren zoals de gesteldheid van het terrein en de weersomstandigheden het niet mogelijk maken om in de planregels specifieker te zijn over het beginmoment van de aanleg van de landschappelijke inpassing en de natuurcompensatie. Ter zitting hebben de ministers overigens gesteld dat 23 van de 60 maatregelen al zijn genomen. Wat betreft de periode van 10 jaar, hebben de ministers zich op het standpunt mogen stellen dat dit een aanvaardbare periode is. Daarbij hebben zij betrokken dat, gelet op de te verwachten duur van de werkzaamheden om de verbinding tot stand te brengen, een kortere periode dan 10 jaar niet reëel is. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval een periode van 5 jaar zou kunnen volstaan.

16.3.  Met het landschapsplan worden maatregelen vastgelegd die volgens de ministers noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke inpassing. De maatregelen zijn op hoofdlijnen beschreven. Deze kunnen zo worden ingevuld dat deze recht doen aan de landschappelijke inpassing van de hoogspanningsverbinding of de benodigde compensatie, in samenspraak met de grondeigenaar. De aard, de omvang, het doel en de locatie van de maatregelen zijn in het landschapsplan opgenomen. Daarmee bevat het landschapsplan volgens de ministers voldoende concrete handvatten voor de verdere uitvoering van de landschappelijke maatregelen.

De Afdeling overweegt dat wat appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het als bijlage bij de planregels opgenomen landschapsplan, met de regeling in artikel 11.1 van de planregels, onvoldoende is geborgd.

16.4.  De betogen slagen niet.

Werkterreinen en werkwegen

17.     Een groot aantal appellanten betoogt dat in de planregels nergens is bepaald hoe lang de als tijdelijke voorzieningen bedoelde werkterreinen en werkwegen aanwezig zullen zijn. Deze werkterreinen en werkwegen worden aangelegd binnen de bestemmingen voor de hoogspanningsverbinding en kunnen op basis van de planregels zonder vergunning worden gerealiseerd. Het kan volgens deze appellanten zo zijn dat werkwegen en -terreinen, hoewel nu gepresenteerd als tijdelijk, op basis van het inpassingsplan permanent worden aangelegd en dat dit op elke locatie binnen het bestemmingsvlak kan gebeuren. Dit leidt tot rechtsonzekerheid. Het verwijderen van deze voorzieningen binnen een zo kort mogelijke termijn moet in de planregels worden geborgd. Zij beroepen zich daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:507. Met de wijzigingen in het wijzigingsbesluit is de tijdelijkheid van deze voorzieningen volgens hen nog steeds niet gegarandeerd.

Enkele appellanten voeren in dit verband ook aan dat de keuze voor de locatie van de werkwegen en werkterreinen niet mag worden doorgeschoven naar de fase van de vergunningverlening.

17.1.  Het inpassingsplan is volgens de ministers niet het juiste instrument voor het vastleggen van uitvoeringshandelingen. Het inpassingsplan geeft het kader van alle zaken die van belang zijn bij de realisering van een hoogspanningsverbinding. De concrete invulling van de realisering van de nieuwe hoogspanningsverbinding wordt los van het inpassingsplan via een aparte procedure geregeld. In de planregels is vastgelegd dat werkterreinen en bouwwegen onder deze bestemming vallen. Werkwegen en werkterreinen zijn er alleen ten behoeve van de aanleg en dus tijdelijk. Vanwege de tijdelijkheid zijn deze niet opgenomen op de verbeelding, maar zullen zij onderdeel uitmaken van te verlenen omgevingsvergunningen. Daarnaast zal TenneT iedere appellant zo nodig een zakelijk recht-overeenkomst dan wel een tijdelijke gebruiksovereenkomst aanbieden. Onderdeel van deze overeenkomsten is de ligging van de werkwegen en werkterreinen. De uitvoeringsplanning was ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan nog niet in detail bekend. In de contacten tussen TenneT en appellanten voorafgaand aan en tijdens de aanleg van de hoogspanningsverbinding kan meer duidelijkheid gegeven worden over de duur van de werkzaamheden.

17.2.  Artikel 1.31 van de planregels, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, luidt:

"tijdelijke werkterreinen en bouwwegen:

tijdelijke werkterreinen en bouwwegen ten behoeve van de realisering van de in het inpassingsplan Zuid-West 380kV Oost en het inpassingsplan Zuid-West 380 kV Oost - Wijzigingsbesluit opgenomen bestemmingen, die na de werkzaamheden op het betreffende terrein worden verwijderd en waarbij het terrein voor zover redelijkerwijs mogelijk weer in oorspronkelijke staat worden teruggebracht."

Artikel 8.1, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, luidt:

"De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

een gecombineerde bovengrondse 150 kV/380 kV-hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende belemmeringenstrook;

met de daarbij behorende:

[…]

e. werkterreinen en bouwwegen;

[…]"

Artikel 9.1, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, luidt:

"De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

een bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende belemmeringenstrook;

met de daarbij behorende:

[…]

e. werkterreinen en bouwwegen;

[…]"

Artikel 8.4.1 van de planregels luidt:

"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

[…]

e. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

[…]"

Artikel 8.4.2 luidt:

"Het bepaalde in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

a. verband houden met de aanleg van de desbetreffende bovengrondse gecombineerde 150/380 kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;

[…]"

Artikel 9.4.1 luidt:

"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

[….]

e. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

Artikel 9.4.2 luidt:

"Het bepaalde in lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

a. verband houden met de aanleg van de desbetreffende bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;

[…]"

17.3.  De ministers hebben aanleiding gezien om in het wijzigingsbesluit de planregels te wijzigen door daarin op te nemen wat onder tijdelijke werkterreinen en bouwwegen wordt verstaan en dat de desbetreffende gronden ook bestemd zijn voor werkterreinen en bouwwegen. Door het vervangen van het begrip "toegangswegen" beogen de ministers te voorkomen dat de indruk ontstaat dat er permanente toegangswegen naar mastlocaties of ondergrondse hoogspanningstracés zullen worden aangelegd.

17.4.  De Afdeling overweegt dat de planregeling voor werkterreinen en werkwegen niet in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid is. Er is in de planregels met de opneming van een definitiebepaling in artikel 1.31 voldoende geborgd dat de werkwegen en werkterreinen na aanleg zullen worden verwijderd. De duur van de werkzaamheden kan niet op voorhand worden vastgelegd. De ministers hebben ter zake toegelicht dat in de praktijk zo snel mogelijk na beëindiging van de werkzaamheden wordt begonnen met opruimen, maar dat dit in onderling overleg zal gebeuren, waarbij rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld de toestand van het terrein als het veel geregend heeft. Bij het voorgaande betrekt de Afdeling dat er voor TenneT ook een financiële prikkel is voor het zo snel mogelijk verwijderen van de werkterreinen en werkwegen, omdat de eigenaar, zo lang dat niet is gebeurd, het terrein niet volledig kan gebruiken en TenneT daarvoor een vergoeding betaalt. Anders dan de appellanten betogen, kan uit de uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:507, niet worden afgeleid dat het niet opnemen van de tijdelijke werkwegen en werkterreinen op de verbeelding zou leiden tot rechtsonzekerheid.

De exacte locatie van de werkterreinen en werkwegen betreft een uitvoeringsaspect. Dit behoeft niet in het inpassingsplan geregeld te worden.

17.5.  De betogen slagen niet.

Weergave tracévariant op de verbeelding

18.     [appellante sub 4] betoogt dat de verbeelding afwijkt van de gekozen variant. Uit de toelichting bij het inpassingsplan blijkt dat de minister voor de variant donkerblauw heeft gekozen en dat is ook de voorkeur van [appellante sub 4]. Echter, op de verbeelding is het tracé niet precies conform deze gekozen variant ingetekend. Het inpassingsplan is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.

18.1.  Volgens de ministers baseert [appellante sub 4] zich op afbeeldingen van mastlocaties zoals deze in het verslag van het Werkatelier Hooge Zwaluwe staan. Deze weergave van mastlocaties is indicatief en bedoeld om een beeld te geven van verschillende tracévarianten. Het tracé zoals is vastgelegd op de verbeelding komt volgens hen overeen met de gekozen variant. In het niet nader onderbouwde betoog van [appellante sub 4] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het inpassingsplan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.

18.2.  Het betoog slaagt niet.

Ondergrondse aanleg/verkabelen

19.     Een aantal appellanten betoogt dat het tracé, voor zover dat over of in de buurt van hun percelen loopt, ondergronds moet worden aangelegd. Enkele appellanten betogen dat de hoogspanningsverbinding bij hun gronden in een al dan niet aanwezige buisleidingenstraat had kunnen worden ingepast. Zij voeren aan dat de motivering om zo min mogelijk ondergronds aan te leggen, namelijk omdat er onvoldoende ervaring mee is en reparatie van een ondergrondse kabel langer duurt, ondeugdelijk is. Zij wijzen er op dat al meer dan 10 jaar geleden elders een tracé ondergronds is aangelegd en dat in het buitenland ook 380- en 400 kV-verbindingen ondergronds zijn aangelegd. Bovendien zijn er volgens TenneT nooit problemen met kabels die ondergronds worden aangelegd. Tot slot wijzen enkele appellanten erop dat wel is gekozen voor ondergrondse aanleg bij het tracédeel dat door het Natura 2000-gebied Brabantse Wal voert.

Het standpunt van de ministers

19.1.  De ministers stellen dat voor de ontwikkeling van het voorliggende hoogspanningstracé de principes uit het SEV III (thans het NOVI) zijn toegepast. Uitgangspunt is dat een nieuwe hoogspanningsverbinding met een spanning van 220 kV of meer in beginsel bovengronds wordt aangelegd. De reden hiervoor is dat een storing in een bovengrondse verbinding sneller kan worden verholpen dan in een ondergrondse verbinding. Een langere periode van storing leidt tot grotere en ongewenste leveringszekerheidsrisico’s. Ook is een ondergrondse verbinding gevoeliger voor risicovolle overspanningen en storingen. Tot slot kost de aanleg van een ondergrondse 380 kV-verbinding ongeveer € 11,5 miljoen per kilometer terwijl een bovengrondse aanleg ongeveer € 5 miljoen per kilometer kost. Een ondergrondse verbinding wordt daarom alleen aangelegd als de maatschappelijke meerwaarde evident is, in geval van een knelpunt. Ook bij het Natura 2000-gebied was ondergrondse aanleg niet zonder meer gewenst, maar omdat zich enkele zwaarwegende knelpunten voordeden, is daar gekozen voor ondergrondse aanleg.

19.2.  De toenmalige minister van Economische Zaken heeft in april 2015 aan TenneT gevraagd om te onderzoeken of het technisch mogelijk zou zijn om delen van het tracé Rilland-Tilburg ondergronds aan te leggen - ook wel verkabelen genoemd - en of dit verantwoord zou zijn voor de leveringszekerheid. De inzet van een ondergrondse verbinding zou daarbij kunnen worden gebruikt om (ruimtelijke) knelpunten in de verschillende tracé-varianten op te lossen, mits er geen andere oplossing is.

In een rapport van 18 november 2015 van TenneT is vermeld dat het toepassen van 380 kV-kabel in gedeelten van de 380 kV-verbinding tussen Rilland en Tilburg realistisch werd geacht en dat dit niet zou leiden tot een toename van de kans op uitval. Het toepassen van 380 kV-kabel over een lengte van 10 km om knelpunten op te lossen in de 380 kV-verbinding bleek op zichzelf mogelijk. Het werd wenselijk geacht om dit zoveel mogelijk in grotere stukken toe te passen (tracélengte van minimaal 3 km). Korte stukken kabel zijn nettechnisch minder gunstig en duurder. Ook vanuit het oogpunt van landschappelijke inpassing heeft het volgens het rapport van 18 november 2015 de voorkeur om aaneengesloten stukken geheel te verkabelen, in plaats van meerdere korte ondergrondse tracés.

De ministers hebben gesteld dat de enkele mogelijkheid om verkabeling in te zetten geen directe reden is om dit ook te doen. Alleen waar de maatschappelijke meerwaarde van ondergrondse aanleg evident is, ligt ondergrondse aanleg voor de hand. Die maatschappelijke meerwaarde bestaat als er een knelpunt is op het gebied van milieu, vergunbaarheid en/of technische uitvoerbaarheid. Als bij de uitwerking van de tracé-alternatieven een knelpunt wordt geconstateerd, dan wordt - in het kader van de invulling van het principe 'bovengronds, tenzij...' - een stappenplan doorlopen. Dit stappenplan bestaat volgens de ministers uit de volgende (combinatie van) maatregelen die kunnen worden toegepast om knelpunten op te lossen:

• Optimalisatie van de ligging van het bovengronds tracé (tracéwijziging of wijziging van één of meerdere mastlocaties);
• Toepassing van technische maatregelen (zoals toepassen hogere masten bij waterkruisingen);
• Aanpassen/uitkopen van bestaande elementen/functies (bijvoorbeeld buisleiding verleggen, windturbine uitkopen);
• Ondergrondse aanleg.

Op de zitting hebben de ministers toegelicht dat (bedrijfs)economische belangen bij het doorlopen van dit stappenschema geen rol spelen. Verder hebben zij op de zitting toegelicht dat bij vrijwel alle knelpunten in het hele tracé een bovengrondse oplossing kon worden gevonden.

19.3.  De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de ministers deze uitgangspunten redelijkerwijs niet hebben kunnen hanteren. Geen van de appellanten heeft inzichtelijk gemaakt dat zich een (evidente) maatschappelijke meerwaarde voordoet zoals bedoeld in het uitgangspunt van de ministers. Gelet hierop hebben de ministers ervoor mogen kiezen om de hoogspanningsverbinding bovengronds mogelijk te maken op of bij hun percelen. Voor zover sommige appellanten hebben aangevoerd dat op enkele punten in het tracé kabels in de bestaande buisleiding worden gelegd, hebben de ministers toegelicht dat in die gevallen geen andere tracékeuze voorhanden is. Voor zover enkele appellanten hebben gewezen op ondergrondse verbindingen in het buitenland, overweegt de Afdeling dat appellanten niet duidelijk hebben gemaakt om welke verbindingen dit gaat en of die vergelijkbaar zijn met de verbinding die dit plan mogelijk maakt.

19.4.  De betogen slagen niet.

Combineren en bundelen van verbindingen

20.     Fun Skillz en anderen, [appellante sub 26], [appellant sub 28] en VaPe Holding betogen dat het tracé van de bestaande 150 kV-verbinding moet worden gehandhaafd en opgewaardeerd naar 380 kV. Volgens hen is de afweging voor het tijdelijk reconstrueren van bestaande leidingen gemaakt voor de korte termijn en is geen rekening gehouden met de impact op lange termijn.

20.1.  De ministers stellen dat de nieuwe 380 kV-verbinding, waar mogelijk en zinvol, in één mast wordt gecombineerd met 150 kV-verbindingen. Het gaat dan wel om de combinatie van deze verbindingen in de masten van de nieuwe 380 kV-verbinding. De door appellanten bedoelde combinatie in de bestaande 150 kV-masten is echter niet mogelijk. De bestaande 150 kV-masten zijn niet geschikt voor de voorgestelde combinatie. Zo hebben 380 kV- en 150 kV-verbindingen verschillende diameters van geleiders. De 150 kV-masten zijn daarnaast niet geschikt om te gebruiken voor een 380 kV-verbinding. De spanningsafstanden voor een 380 kV-verbinding zijn namelijk groter dan bij een 150 kV-verbinding. Dat betekent dat de 380 kV-geleiders verder van de mast moeten hangen. Ook de onderlinge afstand tussen geleiders moet groter zijn. Ten slotte is de veiligheidsafstand tussen 380 kV-geleiders tot het maaiveld en aanwezige bebouwing en beplanting groter dan bij een 150 kV-verbinding. Als de 150 kV-draden dus vervangen worden door 380 kV-draden, komen deze te dicht op elkaar, te dicht bij de mast en te laag te hangen. De bestaande 150 kV-masten zouden dan ook eerst gesloopt en vervangen moeten worden door nieuwe masten. Het realiseren van de nieuwe hoogspanningsverbinding op de locatie van de te verwijderen 150 kV-verbinding is ook niet realistisch omdat de bestaande 150 kV-verbinding in bepaalde gevallen nagenoeg tegen de beheergrens van de buisleidingenstraat staat. Verder stellen de ministers dat als de nieuwe masten al op de locatie van de bestaande 150 kV-verbinding zouden kunnen komen, er over de volledige lengte aan de oostzijde van de buisleidingenstraat een tijdelijke 150 kV-verbinding nodig is, omdat de 150 kV-verbinding in bedrijf moet blijven tijdens de bouw van de nieuwe verbinding. Het uitgangspunt is geweest om zo min mogelijk tijdelijke verbindingen te realiseren vanwege de kosten, de tijd en het ruimtebeslag die daarmee gemoeid zijn. In dit geval is er een alternatief voorhanden, waarbij een tijdelijke verbinding niet nodig is. Tot slot stellen de ministers dat de tracékeuze voor de 380 kV-verbinding niet is ingegeven door de wens om de bestaande 150 kV-verbindingen te vervangen. De bestaande 150 kV-verbindingen blijven in stand. Er komt een nieuwe 380 kV-verbinding bij. De bestaande 150 kV-verbinding wordt, gelet op het principe uit de NOVI dat gestreefd moet worden naar het combineren in één mast, in de nieuwe mast gehangen.

20.2.  Appellanten hebben het standpunt van de ministers op dit punt onvoldoende overtuigend bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de ministers de bestaande 150 kV-verbindingen hadden moeten handhaven en opwaarderen.

20.3.  De betogen slagen niet.

Tracé en alternatieven

21.     Een aantal appellanten kan zich niet verenigen met (de variant van) het gekozen tracé van de hoogspanningsverbinding.

21.1.  In paragraaf 4.2 van de plantoelichting is beschreven welke principes uit het SEV III/NOVI zijn toegepast bij de keuze voor het nieuwe tracé. Deze principes luiden:

"1. De nieuwe verbinding combineert waar mogelijk en zinvol met een bestaande 150 kV-verbinding. Dat wil zeggen dat de nieuwe verbinding samen met de bestaande verbinding in één nieuwe mast wordt gehangen. De bestaande 150 kV-verbinding wordt na realisatie van de nieuwe verbinding verwijderd. Hierbij zijn een tweetal mogelijkheden:

a. de nieuwe verbinding volgt het tracé van de verbinding waarmee wordt gecombineerd. In dat geval wordt de nieuwe verbinding gebouwd naast een bestaande verbinding die vervolgens wordt verwijderd. In een enkel geval gaat een alternatief deels uit van het volgende: eerst wordt een bestaande verbinding weggehaald en vervolgens wordt in de vrijgekomen ruimte een nieuwe gecombineerde verbinding gebouwd;

b. de nieuwe gecombineerde verbinding bundelt waar mogelijk en zinvol met een bestaande verbinding en/of bovenregionale infrastructuur, zie onder 2 en 3.

2. De nieuwe verbinding bundelt waar mogelijk en zinvol met een bestaande verbinding (een 380 kV-verbinding of een 150 kV-verbinding). De bestaande verbinding blijft hierbij staan. De nieuwe (gecombineerde) verbinding wordt gebouwd naast een bestaande hoogspanningsverbinding die blijft staan. In dat geval wordt de nieuwe verbinding naast en parallel aan de bestaande verbinding gebouwd. Waar mogelijk worden de masten van de nieuwe verbinding 'in de pas' geplaatst, dat wil zeggen naast de masten van de bestaande verbinding. De veldlengte (afstand tussen twee masten) van de nieuwe verbinding is dan nagenoeg gelijk aan die van de bestaande verbinding.

3. De nieuwe verbinding bundelt waar mogelijk en zinvol met bovenregionale infrastructuur. De nieuwe (gecombineerde) verbinding wordt hierbij bijvoorbeeld parallel aan een snelweg gebouwd."

Verder worden volgens paragraaf 2.1 van de integrale effectanalyse van TenneT, die als bijlage 2 bij het MER is gevoegd, de principes van een goede landschappelijke inpassing (zoals zo veel mogelijk rechtstanden) en het voorkomen van nieuwe doorsnijdingen van het landschap gehanteerd.

In de plantoelichting is vermeld dat het tracé uiteenvalt in vier delen:

- Rilland - Roosendaal;
- Roosendaal - Moerdijk;
- Moerdijk – Geertruidenberg
- Geertruidenberg - Tilburg.

Binnen deze vier delen zijn op enkele plekken uitwerkingsgebieden aangewezen. Die zijn in Projectboek versie 3, gedateerd maart 2019, nader omschreven. De gronden van één appellant liggen niet binnen die uitwerkingsgebieden. Zijn betoog over de tracékeuze bespreekt de Afdeling hieronder als eerste. Daarna bespreekt de Afdeling de beroepsgronden over de tracékeuze van appellanten met percelen binnen de uitwerkingsgebieden.

Het beroep van [appellante sub 9]

22.     [appellante sub 9] woont aan de [locatie 3] in Noordhoek en exploiteert vanuit daar een akkerbouwbedrijf. Het inpassingsplan maakt het mogelijk dat op de landbouwgronden van [appellante sub 9] drie masten komen te staan.

Voor zover [appellante sub 9] heeft aangevoerd dat niet is geborgd dat het tracé zo wordt vastgesteld dat de op zijn perceel mogelijk gemaakte hoekmast 1086 overeenkomstig de toezegging in de Antwoordnota ongeveer 17 m in oostelijke richting zal opschuiven, overweegt de Afdeling het volgende.

In zijn zienswijze over het ontwerp-inpassingsplan heeft [appellante sub 9] verzocht om het tracé zo vast te stellen dat hoekmast 1086 zo veel mogelijk oostelijk aan de rand van zijn perceel zal komen te staan. In reactie op dit verzoek hebben de ministers in de Antwoordnota uiteengezet dat de voorgestelde verschuiving mogelijk is en dat dit zal worden verwerkt in de verbeelding bij het inpassingsplan. De ministers hebben in het aanvullend verweerschrift verder toegelicht dat de wijziging van de mastlocatie en het tracé wel in het inpassingsplan is verwerkt, maar dat deze wijziging niet goed zichtbaar is op de verbeelding, vanwege de beperkte omvang van de wijziging in relatie tot de schaal van de verbeelding. Ter verduidelijking hebben de ministers in het aanvullend verweerschrift een afbeelding opgenomen waarop is te zien dat de knik in het tracé en dus ook de positie van de hoekmast is verschoven. Zoals op de zitting is besproken, is inmiddels ook een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de drie masten. Niet in geschil is dat hoekmast 1086 op basis van de verleende omgevingsvergunning overeenkomstig de afbeelding in het aanvullend verweerschrift zal worden geplaatst aan de rand van het perceel van [appellante sub 9]. De ministers hebben aldus gehandeld overeenkomstig de toezegging in de Antwoordnota.

22.1.            Het betoog slaagt niet.

Uitwerkingsgebied 1: Rilland - Markiezaat

23.     [appellante sub 31A] exploiteert onder andere op een perceel, kadastraal bekend Sectie N, nummer 24, aan de Vierlingweg te Rilland, een akkerbouwbedrijf. [appellante sub 31A] kan zich niet verenigen met het tracé voor zover dat over dat perceel loopt. Zij voert aan dat het tracé zo had moeten worden vastgesteld dat mast 1008, die nu op het perceel is geprojecteerd, niet op haar perceel komt te staan. Daartoe had het tracé in de richting van een parkeerplaats naast de autoweg moeten worden opgeschoven. De argumentatie van de ministers dat de hoogspanningsmasten op enige afstand van snelwegen moeten worden gebouwd en dat dit ook geldt voor de parkeerplaats, is volgens haar niet steekhoudend. Zij stelt dat veelvuldig masten op parkeerplaatsen langs autowegen staan. Ook het argument dat verlaagde masten moeten worden gebruikt vanwege de aanwezigheid van vliegbasis Woensdrecht , is niet steekhoudend. Zij wijst er op dat er dichter bij de vliegbasis hogere masten staan, om snelwegknooppunt De Markiezaat te kruisen, terwijl dit kennelijk geen belemmering voor de vliegbasis vormt.

23.1.  De ministers stellen dat een verplaatsing van het tracé naar het noorden in de richting van de parkeerplaats niet aan de orde is, omdat mast 1008 daarmee binnen de beheergrens van de rijksweg A58 zou kunnen komen te staan. Omdat het mogelijk is om de mast buiten de beheergrens van rijksweg A58 te plaatsen, gaat de voorkeur daar naar uit. In wat [appellante sub 31A] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de ministers zich niet op dit standpunt hebben mogen stellen.

23.2.  Het betoog slaagt niet.

Uitwerkingsgebied 4: Roosendaal - Halderberge

Het beroep van Fun Skillz en anderen

24.     Fun Skillz en anderen exploiteren aan de Wouwbaan 143-143a te Roosendaal, onder meer, een bedrijf voor recreatieve binnen- en buitenactiviteiten zoals kinderfeestjes met kampeermogelijkheid. De dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV" loopt over hun perceel. De hoogspanningsleiding is voorzien over de gronden waar de buitenactiviteiten plaatsvinden en op korte afstand van het gebouw waarin de recreatieve binnenactiviteiten plaatsvinden en waarin volgens Fun Skillz een ‘informele’ kinderopvang is ondergebracht. Fun Skillz en anderen betogen dat het tracé in oostelijke richting moet worden verplaatst, op een afstand van 75 m van de buisleidingenstraat. Zij voeren aan dat de argumentatie van de ministers over de interferentie en het principe van rechtstand niet valide is, nu elders ook wordt afgeweken van dat principe. Zo staat mast 1046 bijvoorbeeld op 75 meter van de buisleidingenstraat. Verder voeren zij aan dat de 380 kV-lijn kan worden gebundeld met de bestaande 150 kV-lijn. Verder kan volgens Fun Skillz en anderen mast 1045 naar het oosten verplaatst worden, zonder daarbij veel afbreuk te doen aan het uitgangspunt van rechtstand.

24.1.  De ministers stellen dat de bestaande 150 kV-verbinding nagenoeg tegen de beheergrens van de buisleidingenstraat aan staat. Met de nieuwe 380 kV-verbinding wordt onder meer vanwege het beperken van interferentie met de leidingen in de buisleidingenstraat een afstand van 55 meter tussen de buisleidingenstraat en mastonderdelen aangehouden. De afstand van 55 meter tot mastonderdelen (bijvoorbeeld de bliksemdraad) vertaalt zich naar een afstand van 75 meter tussen de rand van de buisleidingenstraat en de hartlijn van de 380 kV-verbinding. Alleen al vanwege de aan te houden afstand tot de buisleidingenstraat is het niet mogelijk om de verbinding op de locatie van de 150 kV-verbinding aan de oostzijde van de buisleidingenstraat te combineren, omdat de 150 kV-verbinding niet op 55 meter tot mastonderdelen van de buisleidingenstraat staat. Verder zouden de bestaande 150 kV-masten gesloopt moeten worden en vervangen moeten worden door nieuwe masten. Als deze nieuwe masten op de locatie van de bestaande 150 kV-verbinding zouden komen, dan is over de volledige lengte aan de oostzijde van de buisleidingenstraat een tijdelijke 150 kV-verbinding nodig. De 150 kV-verbinding moet namelijk in bedrijf blijven tijdens de bouw van de nieuwe verbinding, maar staat dan in de weg. De 150 kV-verbinding zal dan tijdelijk verzet/verlegd moeten worden. In dit geval is er een alternatief voorhanden, waarbij een tijdelijke verbinding niet nodig is.

Tot slot stellen de ministers dat het niet realistisch is om de verbinding op 75 meter afstand van de buisleidingenstraat te plaatsen. In dat geval ontstaan nieuwe knelpunten en beperkingen. Zo liggen aan de zuidoostzijde meerdere leidingen buiten de buisleidingenstraat. Er liggen meerdere gevoelige bestemmingen aan de oostzijde van de buisleidingenstraat, zoals de bebouwing van Rosada, meerdere bedrijfspanden, en recreatieve bestemmingen. Tot slot is aan de Potendreef een vuilverbranding- en recyclingbedrijf gevestigd met een hoge schoorsteen. Er is volgens de ministers geen ruimte om deze bedrijvigheden en knelpunten te vermijden.

Over de rechtstand stellen de ministers dat dit uitgangspunt bij het traceren zoveel mogelijk is aangehouden om tot een goede landschappelijke inpassing te komen. Ook al liggen de mastlocaties niet vast in het inpassingsplan, rechtstand is wel als traceringsuitgangspunt betrokken bij de totstandkoming van het gehele tracé. In dit geval kent het tracé een rechtstand tussen mast 1037 (knik ten zuiden van de A58 nabij afrit 25 - Wouwse Plantage) en mast 1044 (ten zuiden van de Wouwbaan - Roosendaal, en een rechtstand tussen mast 1044 en mast 1052 (nabij de Noordstraat - Roosendaal). Als mast 1045 oostelijker geplaatst zou moeten worden, dan geeft dit een extra knik in het tracé.

Tot slot is verschuiving van de hartlijn tussen de masten 1037 en 1044 naar het oosten niet realistisch omdat de locatie van mast 1037 een gegeven is, gelet op de nagenoeg maximale afstand tussen de masten 1036 en 1037 (ongeveer 395 meter) en de hoogte die moet worden aangehouden tussen de geleiders en het maaiveld bij de kruising van de Plantagebaan.

24.2.  De Afdeling overweegt dat de ministers een groter gewicht konden toekennen aan de bescherming van de buisleiding dan aan de bedrijfsbelangen van Fun Skillz en anderen. Verder hebben Fun Skillz en anderen geen overtuigende argumenten aangedragen op grond waarvan de ministers van hun uitgangspunt om zoveel mogelijk rechtstand te bewerkstelligen zouden moeten afwijken. Daarbij wijst de Afdeling er nog op dat op het perceel van Fun Skillz en anderen geen gevoelige bestemming in de magneetveldzone ligt, zodat er ook daarom voor de ministers geen aanleiding was het tracé te verplaatsen op de door Fun Skillz en anderen gewenste wijze. Voor zover Fun Skillz en anderen hebben betoogd dat de verbinding in de nabijgelegen buisleiding zou kunnen en moeten worden gelegd, verwijst de Afdeling naar wat zij hierna onder 19.3 heeft overwogen.

24.3.  Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellant sub 29] en anderen en [appellant sub 34]

25.     [appellant sub 29] en anderen en [appellant sub 34] wonen aan de Vlietweg respectievelijk de Noordstraat in Roosendaal. Aan één van hun percelen, Vlietweg 1, is de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV" toegekend. De rest van hun percelen ligt op korte afstand van gronden met die bestemming.

[appellant sub 29] en anderen en [appellant sub 34] kunnen zich niet verenigen met het tracé voor zover dat nabij en over hun percelen ligt. De ministers hebben voor dit deel van het tracé variant Grijsblauw gekozen. Volgens appellanten is onvoldoende gemotiveerd dat variant Grijsblauw beter scoort dan variant Rood. Zij voeren in dit kader aan dat de ministers onjuist zijn geïnformeerd door de Samenwerkende Overheden in hun advies van 5 juni 2019. Zo vermeldt het advies van de Samenwerkende Overheden dat er geen nieuwe doorsnijdingen van het landschap zijn bij variant Grijsblauw. Variant Rood heeft echter net zomin als variant Grijsblauw nieuwe doorsnijdingen. Verder biedt variant Rood meer bundeling met het bestaande tracé, de buisleidingenstraat en de windmolens. Ook vermeldt het advies ten onrechte dat er geen doorsnijding is van een gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Brabant (hierna: NNB), terwijl er wel een doorsnijding is van de Nieuwe Roosendaalse Vliet. Verder is er in het advies geen rekening mee gehouden dat tracé Grijsblauw dichter bij de woningen aan de Vlietweg komt te liggen dan dat tracé Rood bij de bebouwingsconcentratie Den Wildenhoek zou komen te liggen. Verder voeren appellanten aan dat als gevolg van het inpassingsplan de zogenoemde Dow-leiding verlegd moet worden, wat een aanzienlijke kostenpost is. Ook komen er meer gevoelige en bijna gevoelige bestemmingen dichterbij het tracé te liggen.

Tot slot wijzen zij op een alternatief, namelijk een variant "Geel", die langs het zuidelijk deel van de Rijksweg A17 loopt. Die variant leidt tot minder gevoelige bestemmingen in de nabijheid van het tracé.

25.1.  De ministers stellen dat variant Rood de minste voorkeur genoot, omdat deze met vier grote knikken als een nieuwe doorsnijding door het landschap zou lopen. Die knikken zouden noodzakelijk zijn om het tracé veilig langs drie in de omgeving aanwezige windturbines heen te geleiden. Door deze richtingsveranderingen zou de verbinding prominenter aanwezig zijn in het landschap. Variant Paars en Grijsblauw hebben beide meer rechtstand, maar variant Grijsblauw heeft één gevoelige bestemming minder dan variant Paars en heeft daarmee de voorkeur. Daarnaast is gekozen voor variant Grijsblauw vanwege, onder meer, de bundeling met de A17 en het kunnen gebruiken van het vrijkomende tracé van de te verplaatsen Dow-leiding. De varianten Rood en Paars betekenen plaatsing van een nieuwe mast op een bedrijfskavel dat daardoor aanzienlijk zou worden belemmerd in de bebouwingsmogelijkheden. Variant Grijsblauw geeft geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven. Verder erkennen de ministers dat de Nieuwe Roosendaalsche Vliet een NNB-gebied is en dat het advies van de Samenwerkende Overheden onjuist was op dit punt. Maar dit betekende volgens de ministers niet dat een andere variant moest worden gekozen, omdat alle varianten de Vliet kruisen. Varianten Rood en Paars kruisen echter ook nog drie andere kleine NNB-gebieden met bomen. Ook erkennen de ministers dat er ten opzichte van variant Rood een verbinding komt op korte afstand van de woningen. Maar gelet op de bundeling met de A17, het gebruik kunnen maken van de gronden van de te verplaatsen Dow-leiding, de belemmeringen van andere varianten voor kavels op het bedrijventerrein Borchwerf en het aantal gevoelige bestemmingen, hebben de ministers toch willen vasthouden aan variant Grijsblauw. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers niet een groter gewicht konden toekennen aan deze belangen dan aan de belangen van [appellant sub 29] en anderen.

De ministers stellen dat de gele variant ten oosten van de A17 in hun afweging is betrokken. Gelet op de effectbeschrijving van TenneT van 3 juli 2020 en het advies van de Samenwerkende Overheden was er onvoldoende reden om het gekozen tracé aan te passen. Hierbij is vooral van belang geweest dat de voorgestelde variant twee keer de A17 kruist, dat er drie masten in de op-/afrit van de A17 zijn voorzien en een ventweg moet worden aangepast. Daarnaast kruist de gele tracévariant bij de zuidelijke kruising van de A17 een ecologische verbindingszone, die ook onderdeel is van het NNB. Voor deze kruising is bomenkap nodig in de verbindingszone. Variant Grijsblauw kruist weliswaar ook de ecologische verbindingszone, namelijk bij het kanaal Nieuwe Roosendaalsche Vliet, maar hierbij is in de verbindingszone geen bomenkap nodig. [appellant sub 29] en anderen en [appellant sub 34] hebben dit betoog niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop hebben de ministers niet hoeven kiezen voor variant Geel.

Het voorgaande brengt de Afdeling tot de conclusie dat de ministers hebben mogen kiezen voor variant Grijsblauw.

25.2.  Dit betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellante sub 30]

26.     [appellante sub 30] exploiteert een akkerbouwbedrijf aan de [locatie 4] te Wouw. Het tracé, voor zover het de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 150 - 380 kV" betreft, doorkruist een deel van haar gronden. Zij betoogt dat ten onrechte het bestaande tracé niet wordt gevolgd ter plaatse van haar percelen. Zij voert aan dat dit te meer klemt, omdat het tracé nu midden over haar percelen komt te liggen. Het standpunt van de ministers dat het bestaande tracé niet kan worden gebruikt omdat 55 m tussen de buisleidingenstraat en mastonderdelen moet worden aangehouden acht zij niet nader onderbouwd. Op grond van de Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035 is die afstand ook niet meer vereist. Bovendien zijn sommige interferenties te voorkomen op andere manieren. Omdat de 150 kV-verbinding ook tegen de buisleidingenstrook aan ligt, zou de nieuwe tracéverbinding ook tegen de buisleidingenstraat kunnen worden gesitueerd.

26.1.  De ministers stellen dat onder meer vanwege het beperken van interferentie met de leidingen in de buisleidingenstraat een afstand van 55 m wordt aangehouden tussen de buisleidingenstraat en mastonderdelen van de nieuwe 380 kV-verbinding. Met die afstand van 55 m hoeven geen extra maatregelen te worden getroffen om interferentie met de leidingen in de buisleidingenstraat te voorkomen. Daarnaast is de afstand van 55 m gerelateerd aan de hoogte van de masten. Ook los van de Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035 moet worden voorkomen dat de buisleiding geraakt wordt als een mast omvalt. Om die reden heeft het gekozen tracé de voorkeur boven een tracé op kortere afstand van de buisleidingenstraat. De Afdeling ziet in het betoog van [appellante sub 30] geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers zich niet op dit standpunt hebben mogen stellen. Verder hebben de ministers overtuigend gemotiveerd dat een 150 kV-verbinding op het punt van externe veiligheid en interferentie niet vergelijkbaar is met een 380 kV-verbinding. Het betoog van [appellante sub 30] dat een 380 kV-verbinding net zo dicht bij een buisleidingstraat mag staan als een 150 kV-verbinding kan daarom niet slagen.

26.2.  Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellante sub 32]

27.     [appellante sub 32] exploiteert een melkveebedrijf aan de [locatie 5] en [locatie 6] te Roosendaal. Verder heeft zij daar enkele nevenactiviteiten zoals een gezinshuis, een kinderdagopvang en de verkoop van boerenijs. Zij kan zich niet verenigen met het tracé van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 150 - 380 kV" voor zover dat over een deel van haar percelen voert. Volgens haar had het tracé moeten worden opgeschoven naar de buisleidingenstraat, die ten zuidoosten van haar perceel ligt. Het tracé had ook ten zuiden van de buisleidingenstraat kunnen lopen. Zij wijst er op dat de hartlijn van het tracé op 115 m van de buitenzijde van de buisleidingenstraat ligt, terwijl op andere plaatsen in het tracé een afstand van ongeveer 80 m wordt gehanteerd. Het argument van rechtstand is volgens [appellante sub 32] niet overtuigend, aangezien masten altijd [appellante sub 11]lig in het landschap staan.

27.1.  De ministers stellen dat onder meer vanwege het beperken van interferentie met de leidingen in de buisleidingenstraat en de valafstand een afstand van 55 m moet worden aangehouden tussen de buisleidingenstraat en mastonderdelen van de nieuwe 380 kV-verbinding. De afstand van 55 m tot mastonderdelen vertaalt zich naar een afstand van 75 meter tussen de rand van de buisleidingenstraat en de hartlijn van de 380 kV-verbinding. Verder is het uitgangspunt van rechtstand zo veel mogelijk aangehouden om tot een goede landschappelijke inpassing te komen, aldus de ministers. In dit geval is er rechtstand tussen mast 1037, die bij de afrit 25 van de A58 komt te staan, en mast 1044, ten zuiden van de Wouwbaan. Verschuiving van de hartlijn tussen de masten 1037 en 1044 naar het oosten is voorts niet realistisch omdat de locatie van mast 1037 een gegeven is, gelet op de nagenoeg maximale afstand tussen de masten 1036 en 1037 (ongeveer 395 meter) en de hoogte die moet worden aangehouden tussen de geleiders en het maaiveld bij de kruising van de Plantagebaan. Het gekozen tracé leidt bovendien niet tot een onevenredige belemmering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden van appellante of tot meer gezondheidsrisico's dan wel een verminderd woon- en leefgenot.

27.2.  [appellante sub 32] heeft het standpunt van de ministers dat interferentie met de buisleidingenstraat en risico’s van schade aan de buisleidingenstraat bij mastomval moet worden voorkomen en dat om die reden de afstand van 75 m is gekozen, niet overtuigend bestreden. Voor zover zij betoogt dat het tracé in ieder geval tot 75 m van de buisleidingenstraat kan worden opgeschoven, overweegt de Afdeling dat de ministers bij de keuze van het tracé een groter gewicht hebben kunnen toekennen aan het realiseren van zo veel mogelijk rechtstand dan aan de belangen van [appellante sub 32]. In het deskundigenbericht is vermeld dat als masten 1041 en 1042, die op de percelen van [appellante sub 32] zijn geprojecteerd, opschuiven naar het oosten, er twee knikken bijkomen in de lijn van de masten 1037 tot en met 1044. Nu het verplaatsen van de masten zou leiden tot twee extra knikken in het tracé, hebben de ministers niet hoeven kiezen voor het door [appellante sub 32] aangedragen alternatieve tracé.

27.3.  Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellante sub 26]

28.     [appellante sub 26] is gevestigd aan de [locatie 7] in Roosendaal. Het inpassingsplan maakt het mogelijk dat er een opstijgpunt komt op zijn landbouwgronden, en wel op het perceel, kadastraal bekend sectie P, nummer 157.

[appellante sub 26] heeft aangevoerd dat het tracé zo had moeten worden vastgesteld dat het opstijgpunt, dat nu bij mast 1051 midden op zijn agrarisch perceel is geprojecteerd, niet langer op zijn perceel komt te staan. Volgens [appellante sub 26] is er een geschikter alternatief waarmee het opstijgpunt op zijn perceel kan vervallen. De bundeling van de 150 kV-verbinding met de 380 kV-verbinding kan namelijk verder in noordelijke richting worden doorgetrokken. Daarmee is de oversteek van de 150 kV-verbinding onder de buisleidingenstraat door veel korter of kan deze zelfs worden afgeschaald. [appellante sub 26] heeft verder gewezen op de mogelijkheid om de woning aan de [locatie 8], een gevoelige bestemming in de zin van het beleidsadvies, weg te bestemmen zodat het opstijgpunt op die locatie kan worden gebouwd.

28.1.  De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat plaatsing van het opstijgpunt bij mastlocatie 1051 de voorkeur heeft boven de voorgestelde plaatsing bij de noordelijker gelegen mastlocatie 1052. Bij de keuze voor de locatie bij mast 1052 zijn namelijk mitigerende maatregelen nodig om te voorkomen dat de zogenoemde potentiaaltrechter over het noordelijk gelegen kassencomplex komt te liggen. De ministers hebben in reactie op het deskundigenbericht uiteengezet waaruit die mitigerende maatregelen kunnen bestaan. Daar komt volgens de ministers nog bij dat een opstijgpunt bij mast 1052 tot een veel grotere belemmering in het kunnen bewerken van de daar aanwezige akkerbouwpercelen zou leiden. Het opstijgpunt komt nu namelijk nagenoeg haaks op het (grasland)perceel met voldoende ruimte om daar om het opstijgpunt heen te manoeuvreren. De twee percelen bij mast 1052 zijn aanzienlijk kleiner. Daarnaast zou het opstijgpunt bij die twee percelen schuin de percelen in steken, met slecht te bewerken (over)hoeken tot gevolg.

De ministers hebben verder over de voorgestelde verplaatsing van het opstijgpunt naar het perceel [locatie 8] uiteengezet dat dit niet mogelijk is, aangezien er bij de vaststelling van het inpassingsplan is geconcludeerd dat er geen reden is om de als gevoelige bestemming aangemerkte woning op dit perceel weg te bestemmen. De aan die conclusie ten grondslag liggende afweging is opgenomen in bijlage 10 bij de plantoelichting en deze is verder niet bestreden.

De Afdeling is van oordeel dat de ministers hiermee voldoende hebben gemotiveerd waarom het op perceel P157 voorziene opstijgpunt bij mast 1051 de voorkeur heeft boven de door [appellante sub 26] aangedragen varianten. In wat [appellante sub 26] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat de ministers deze keuze niet redelijkerwijs hebben kunnen maken.

28.2.  Het betoog slaagt niet.

Uitwerkingsgebied 5: Oud Gastel - Standdaarbuiten

Het beroep van de betonmortelcentrale

29.     Het terrein van de betonmortelcentrale ligt op het perceel St. Antoinedijk 7 te Oud-Gastel, ten zuidwesten van Standdaarbuiten. Het perceel ligt ten westen van de A17 en langs de Dintel. Ten zuidoosten van het bedrijfsterrein van de betonmortelcentrale loopt momenteel de bestaande 150 kV-verbinding Moerdijk - Roosendaal en de bestaande 380 kV-verbinding Rilland - Geertruidenberg. Met het plan wordt de bestaande 380 kV-verbinding verschoven. Daarvoor is het tracé van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV" over het centrale deel van het perceel van de betonmortelcentrale gelegd.

De betonmortelcentrale betoogt dat een beter alternatief voor het tracé van de 380 kV-verbinding voorhanden is. Zij voert aan dat strakkere bundeling met de nieuwe verbinding en de rijksweg A17 een mogelijkheid is, onder andere door herbouw op de plek van de bestaande 380 kV-verbinding. Met dit alternatief behoeft de dubbelbestemming niet op haar perceel te rusten en wordt geen hinder ondervonden van deze bestemming en de magneetveldzone. Haar betonmortelcentrale is momenteel 30 m hoog en de havenkraan waarvan het bedrijf gebruik maakt is 34 m hoog. In de toekomst zal de betonmortelcentrale geheel vervangen moeten worden en als gevolg van het plan is niet meer zeker dat dit ter plaatse mogelijk zal zijn. Voor een moderne centrale is volgens haar een vrije hoogte van circa 70 m vereist. Ook zal regulier onderhoud van de centrale onder de hoogspanningsleiding volgens haar niet mogelijk zijn omdat daarbij hijskranen van 40 m hoog worden gebruikt. Zij wijst ook op de beperkingen voor haar bedrijfsvoering die uit de artikelen 9.2 en 9.4 van de planregels voortvloeien. Voor vrijwel elke activiteit op het bedrijfsterrein zal een omgevingsvergunning nodig zijn, terwijl niet zeker is dat die zal kunnen worden verleend. Zij wijst daarbij op een recent verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een kantoor binnen de bestaande loods en het vervangen van de constructie van de betonmortelcentrale. De aan die vergunning verbonden voorschriften ter bescherming van de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsleiding zijn zodanig strikt dat haar bedrijfsvoering ernstig wordt belemmerd.

29.1.  De ministers wijzen er op dat de bestaande 380 kV-verbinding tussen de A17 en de buisleidingenstraat staat en deels moet worden verplaatst naar de westzijde van de buisleidingenstraat om plaats te maken voor de nieuwe 380 kV-verbinding. Er is onderzocht hoe de te verplaatsen bestaande verbinding het best de betonmortelcentrale kan passeren. Er zijn drie varianten onderzocht: Wit-rood, Wit-geel en Wit-blauw. Omdat in de variant Wit-geel de nieuwe verbinding strakker bundelt met bestaande infrastructuur hebben de Samenwerkende Overheden een voorkeur voor die variant uitgesproken. De ministers hebben dit advies opgevolgd en variant Wit-geel opgenomen in het plan. Op de zitting is verder toegelicht dat het tracé niet verder oostwaarts kan worden gelegd, omdat dit dan te dicht bij de buisleidingstraat komt te liggen. Ook zou de 380 kV-verbinding te dicht komen te staan bij de bestaande 150 kV-verbinding, die zal moeten blijven staan tot de nieuwe 380 kV-verbinding is aangelegd. Weliswaar komt de  nieuwe verbinding over het terrein van de betonmortelcentrale te lopen, maar de ministers achten dat niet onaanvaardbaar omdat er naar hun mening geen belemmeringen voor de bestaande bedrijfsvoering zullen zijn. Met de bedrijfsvoering van de betonmortelcentrale is rekening gehouden omdat in het inpassingsplan nabij het bedrijfsterrein verhoogde masten mogelijk zijn gemaakt, welke eveneens nodig zijn om een vrije doorvaarthoogte voor de Dintel te borgen. Met mogelijke toekomstige, niet concrete, uitbreidingsplannen van de betonmortelcentrale hoeft geen rekening te worden gehouden, aldus de ministers.

29.2.  De Afdeling overweegt dat het bedrijfsterrein van de betonmortelcentrale een oppervlakte heeft van circa 22.000 m2 en dat in het inpassingsplan een strook met een oppervlakte van ca. 9.000 m2 over het centrale deel van het bedrijfsterrein is gelegd met de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV". In die strook staan de silo’s en de loskraan. Voor de silo’s geldt een maximale bouwhoogte van 30 m en de kraan heeft een werkhoogte van 34 m. In het aanvullend verweerschrift hebben de ministers aangegeven dat, hoewel het plan ter plaatse hogere masten mogelijk maakt, naar aanleiding van de technische uitwerking van de verschillende masten een omgevingsvergunning is aangevraagd voor masten met een hoogte van 82,5 m bij de betonmortelcentrale. Op basis hiervan is volgens dat aanvullend verweerschrift bij de betonmortelcentrale een vrije hoogte voorzien van circa 38 meter ten opzichte van het maaiveld. In een reactie op het deskundigenverslag en ter zitting zijn door de ministers en TenneT andere afstanden genoemd, maar die zijn gebaseerd op de maximale bouwhoogte van de masten, terwijl die dus kennelijk niet wordt benut. Uitgaande van de in de praktijk voorziene vrije hoogte van circa 38 m tussen de draden van de hoogspanningsverbinding en het maaiveld ter plaatse van de betoncentrale blijft er bij de silo's een afstand over van 8 m tussen de toegestane maximum bouwhoogte van de silo’s en de bedrading van de hoogspanningsverbinding, en een afstand van 4 m tussen de maximale werkhoogte van de havenkraan en de bedrading van de hoogspanningsverbinding. Uit het deskundigenverslag van de STAB blijkt dat TenneT veiligheidsvoorschriften hanteert voor het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen. Kranen of onderdelen daarvan mogen volgens deze voorschriften - die ook worden gehanteerd bij het verlenen van vergunningen voor andere activiteiten in de belemmerde strook - de draden van de een 380 kV-hoogspanningslijn, in verband met mogelijke overslag, niet dichter naderen dan 6 m. Dit betekent dus dat de havenkraan niet meer tot de volledige hoogte mag worden gebruikt. De betonmortelcentrale heeft er ook op gewezen dat bij onderhoud aan of vervanging van de filters op de silo’s gebruik moet worden gemaakt van een tijdelijke kraan, die dan boven de silo’s uitsteekt. Ook dat zal in de toekomst niet meer kunnen plaatsvinden. Verder geldt op grond van artikel 9.4 van de planregels een verbod om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden als het permanent opslaan van goederen uit te voeren. En uit de door de betonmortelcentrale overgelegde vergunning blijkt dat ook tijdelijke grond- en/of materiaalopslag niet mag plaatsvinden in de belemmerde strook. Ten slotte gelden op grond van artikel 9.2 van de planregels ook aanzienlijke beperkingen voor het bouwen binnen de belemmerde strook. Consequentie van die beperkingen is niet alleen dat de huidige bedrijfsvoering van de bestaande betoncentrale aanzienlijk wordt bemoeilijkt, maar ook dat aanpassingen van en vernieuwingen aan de centrale ter plaatse nog nauwelijks mogelijk zullen zijn, terwijl - naar ter zitting is gebleken - de betoncentrale feitelijk aan de bestaande locatie is gebonden omdat het gaat om een zoneringsplichtige inrichting, die watergebonden is, terwijl alternatieve gezoneerde terreinen in de regio schaars zijn.

29.3.  Gelet op deze gevolgen van het plan hebben de ministers hun stelling dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van de betonmortelcentrale niet toereikend gemotiveerd. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers de belangen van de betonmortelcentrale onvoldoende onder ogen gezien bij de vaststelling van het plan en de daaruit voortvloeiende beperkingen.

29.4.  In dit opzicht is het plan dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, en berust het in zoverre niet op een draagkrachtige motivering.

29.5.  Het betoog slaagt.

Uitwerkingsgebied 6: Moerdijk - Zevenbergschen hoek

Het beroep van [appellanten sub 23]

30.     [appellanten sub 23] wonen op het perceel [locatie 9] te Zevenbergschen Hoek. Hun hele woonperceel ligt binnen de grenzen van het inpassingsplan. Aan hun perceel is de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 150 - 380 kV" toegekend. [appellanten sub 23] betogen dat de ministers hun belangen onvoldoende hebben meegewogen bij de keuze tussen de varianten Geel en Rood in dit tracédeel. Zo voldoet de gekozen variant Rood volgens hen niet aan de criteria van de Samenwerkende Overheden.

Verder kan volgens hen waar het gaat om het stuk van het tracé vanaf de A16 tot Hooge Zwaluwe de 150 kV-verbinding gebundeld worden met de nieuwe 380 kV-verbinding en kan die laatste verbinding worden gerealiseerd op het bestaande tracé van de 150 kV-verbinding. Dit zal de criteria van de Samenwerkende Overheden volledig dekken, aldus [appellanten sub 23]. Er zal volgens hen geen nieuwe doorsnijding van het landschap optreden en geen negatieve aantasting van hun leefomgeving ontstaan.

30.1.  De ministers stellen dat drie varianten zijn beschouwd: Rood, Geel en Groen. De Samenwerkende Overheden hebben een voorkeur voor variant Geel uitgesproken, omdat bij deze variant zeven gevoelige objecten minder in de omgeving aanwezig zijn. Variant Rood heeft desondanks de voorkeur gekregen omdat die geen knik heeft in het tracé en dus minder effecten heeft op het landschap. Ook is er minder tijdelijke overlast voor de bewoners en de omgeving, is de gekozen variant nettechnisch minder complex en zijn de kosten van variant Rood lager. Zij wijzen er verder op dat variant Geel op het aspect leefbaarheid niet aanzienlijk beter scoort dan de gekozen variant Rood. De ministers wijzen er verder op dat de Samenwerkende Overheden in hun advies van 5 juni 2019 hebben geconstateerd dat de door hen aangehouden criteria zijn meegenomen en gewogen in de uitwerkingsateliers. Omdat variant Geel niet aanzienlijk beter scoort dan Rood is er geen aanleiding geweest deze tracékeuze te herzien.

Verder stellen de ministers dat het alternatief dat [appellanten sub 23] voorstellen technisch niet uitvoerbaar is, omdat de nieuwe 380 kV-verbinding de bestaande 380 kV-verbinding tussen Geertruidenberg en Rilland tweemaal zou moeten kruisen. Ook maken de nieuwe en bestaande 380 kV-verbinding deel uit van de landelijke ring en is het niet wenselijk dat 380 kV-verbindingen van de landelijke ring binnen valafstand van elkaar staan. Daarom wordt een afstand van minimaal 100 m tussen de hartlijnen van die verbindingen aangehouden. Als de nieuwe 380 kV-verbinding op de plek van de bestaande 150 kV-verbinding komt, dan komt deze verbinding op 50 m tot de hartlijn van de bestaande 380 kV-verbinding en daarmee te dichtbij te staan.

30.2.  De Afdeling overweegt dat de enkele omstandigheid dat een tracékeuze niet overeenstemt met de wens van de Samenwerkende Overheden, nog niet maakt dat de ministers niet voor deze variant mogen kiezen. De ministers hebben gemotiveerd waarom in dit geval variant Rood de voorkeur geniet boven variant Geel. [appellanten sub 23] hebben de hiervoor weergegeven motivering van de ministers voor de tracékeuze tussen varianten Rood en Geel en de uiteenzetting om niet te kiezen voor een ander alternatief onvoldoende overtuigend bestreden. In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat de ministers niet voor variant Rood hebben mogen kiezen.

30.3.  Het betoog slaagt niet.

Uitwerkingsgebied 7: Hooge Zwaluwe

Het beroep van [appellant sub 40]

31.     [appellant sub 40] gebruikt percelen aan de Ruilverkavelingsweg in Hooge Zwaluwe voor haar agrarisch bedrijf. Het inpassingsplan voorziet op die percelen in een 150/380 kV-verbinding en een 380 kV-verbinding. Zij betoogt dat in het plan een mast, met het nummer 19N, is voorzien die onevenredig veel beperkingen voor de bedrijfsvoering met zich brengt. Zij voert aan dat geen mast nodig is op haar percelen als het tracé bij mast 17N iets minder knikt en de masten 18N en 19N in noordelijke richting worden verplaatst. Hierdoor worden meerdere percelen landbouwgrond tot aan de Zwaluwse Pootweg minder ongunstig geraakt.

31.1.  De ministers stellen dat met een lichtere knik bij mast 17N de masten 20N en verder westwaarts daardoor noordwaarts verplaatst moeten worden, omdat volgens één van de traceringsprincipes zoveel mogelijk rechtstand moet worden aangehouden. De masten 20N en verder westwaarts zouden dan op percelen van anderen komen te staan, waardoor het probleem alleen verschoven wordt. Bovendien betekent het voorgestelde alternatief dat de gereconstrueerde bestaande 380 kV-lijn tussen de Zwaluwse Pootweg en de Ruilverkavelingsweg niet meer parallel loopt met de nieuwe lijn. Uit elkaar lopende lijnen zijn niet wenselijk uit landschappelijk oogpunt, aldus de ministers. Om die reden hebben de ministers niet voor het voorgestelde alternatief gekozen. De Afdeling is van oordeel dat de ministers in het aangevoerde geen grond hebben hoeven zien om een ander standpunt in te nemen.

31.2.  Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellante sub 24A]

32.     [appellante sub 24A] exploiteert een melkvee- en akkerbouwbedrijf aan de [locatie 10] in Made. Het inpassingsplan voorziet in een gecombineerde 150/380 kV-hoogspanningsverbinding en een bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding op haar landbouwgronden aan de Ruilverkavelingsweg in Hooge Zwaluwe. Ook maakt het plan het mogelijk om op de toegangsweg naar deze landbouwpercelen een tijdelijke 150 of 380 kV-hoogspanningsverbinding te realiseren met bijbehorende werkwegen en werkterreinen. [appellante sub 24A] heeft in haar zienswijze en vervolgens in beroep uiteengezet dat zij vreest dat het agrarisch gebruik van haar gronden met het plan onmogelijk wordt gemaakt.

32.1.  In de Antwoordnota zijn de ministers ingegaan op de zienswijze van [appellante sub 24A] en de daarin geuite vrees. De V.O.F. heeft in beroep geen redenen aangevoerd waarom die reactie niet juist zou zijn. Voor zover [appellante sub 24A] in beroep haar betoog met betrekking tot de onzekere positie van de masten, de belemmeringen van het plan voor haar bedrijfsvoering en de onduidelijkheid over de precieze locatie van tijdelijke werkwegen- en terreinen heeft herhaald, verwijst de Afdeling naar de thematische bespreking van deze onderwerpen.

32.2.  [appellante sub 24A] heeft in beroep ook herhaald dat haar landbouwgronden niet meer bereikbaar zullen zijn omdat aan een gedeelte van de toegangsweg tot haar gronden de dubbelbestemming voor de tijdelijke hoogspanningsverbindingen is toegekend. In het STAB-verslag,

p. 205, wordt bevestigd dat een voor [appellante sub 24A] meest ongunstige invulling van het plan tot een belemmering van de bereikbaarheid van haar landbouwgronden kan leiden. De Afdeling is van oordeel dat de ministers aan deze mogelijke beperking, gelet op de met het inpassingsplan betrokken belangen, geen doorslaggevend gewicht hebben hoeven toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat dit zich alleen bij de meest ongunstige invulling van het plan zal voordoen, dat die beperking van tijdelijke aard zal zijn en dat er, zoals hiervoor onder 17.4 is overwogen, voor TenneT ook een financiële prikkel is om de lasten voor de eigenaar zoveel mogelijk te beperken, omdat Tennet, zo lang de eigenaar het terrein niet volledig kan gebruiken, daarvoor een vergoeding verschuldigd is.

32.3.  Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellanten sub 33] en NaGa Solar Holding B.V.

33.     [appellanten sub 33] is eigenaar van een perceel kadastraal bekend gemeente Hooge en Lage Zwaluwe sectie L, nummers 13 en 14. NaGa heeft in 2018 met [appellanten sub 33] een overeenkomst gesloten om op het perceel een zonnepanelenveld te ontwikkelen. Volgens [appellanten sub 33] en NaGa leidt een hoogspanningsverbinding over het perceel tot beperkingen voor de exploitatie van de zonnepanelen. Daarom zou de 380 kV-verbinding ter hoogte van de Horenhilsedijk in zuidelijke richting moeten worden verplaatst, zodat de plannen voor een zonnepanelenveld niet worden belemmerd. [appellanten sub 33] en NaGa wijzen er op dat TenneT in 2018 al bekend was met de plannen om het zonnepanelenveld aan te leggen.

33.1.  In paragraaf 3.11.9 van de plantoelichting is vermeld dat voor dit uitwerkingsgebied vier varianten zijn uitgewerkt: Rood, Geel, Donkerblauw en Lichtblauw. Volgens de ministers hebben de varianten Rood en Geel meer invloed op het landschap dan de varianten Lichtblauw en Donkerblauw door de knikken in het tracé. Bij variant Donkerblauw zijn de knikken het flauwst en treedt het minste effect op het landschap op. De varianten Rood en Lichtblauw raken drie gevoelige bestemmingen, de varianten Geel en Donkerblauw raken er twee. Variant Rood ten slotte kruist een gebied met zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Verder hebben de Samenwerkende Overheden een voorkeur voor variant Donkerblauw omdat deze de minste gevoelige bestemmingen raakt en met deze variant een aantal scherpe hoeken in het tracé vervallen, wat een rustiger beeld in het landschap oplevert. Vanwege dat rustiger beeld en omdat er één gevoelige bestemming minder is, hebben de ministers variant Donkerblauw als voorkeursalternatief beschouwd.

De Afdeling overweegt dat de hoogspanningsverbindingen beperkingen voor de aanleg en exploitatie van een zonnepanelenveld op de gronden van [appellanten sub 33] met zich kunnen brengen. Niet aannemelijk is echter gemaakt dat de aanleg en exploitatie hierdoor onmogelijk wordt. De Afdeling overweegt dat het zuidelijker leggen van dit stuk van het tracé leidt tot diepere knikken in het tracé. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers een groter gewicht kunnen toekennen aan het realiseren van zoveel mogelijk rechtstand dan aan het belang van [appellanten sub 33] om gevrijwaard te blijven van de hoogspanningsverbinding over zijn perceel. De ministers hebben er daarom voor mogen kiezen om variant Donkerblauw planologisch vast te leggen en niet te voorzien in het alternatief dat [appellanten sub 33] en NaGa voorstellen.

33.2.  Het betoog slaagt niet.

Uitwerkingsgebied 8: Geertruidenberg

Het beroep van [appellante sub 19]

34.     [appellante sub 19] exploiteert op verschillende adressen in Geertruidenberg een akkerbouwbedrijf.

[appellante sub 19] heeft aangevoerd dat het tracé zo had moeten worden vastgesteld dat hoekmast 1152, die is geprojecteerd op haar agrarisch perceel, kadastraal genummerd C85, meer in noordelijke of westelijke richting komt te staan. Ook voor mast 1155 is volgens [appellante sub 19] een betere locatie beschikbaar, namelijk ten oosten van de watergang of het fietspad op het perceel met kadastraal nummer C145. Op dat perceel, dat ook in haar eigendom is, zal de mast aanzienlijk minder schade voor haar opleveren.

34.1.  Over de voorgestelde verplaatsing van hoekmast 1152 op het westelijk gedeelte van het agrarisch perceel C85 hebben de ministers toegelicht dat bij de positionering van de beoogde hoekmast rekening is gehouden met een noordelijk en westelijk gelegen primaire waterkering van het Noordergat/de Donge. Mast 1152 en daarmee de knik in het tracé zijn zodanig gepositioneerd dat de mast niet in de waterkering of in de beschermingszone staat. De door [appellante sub 19] voorgestelde verplaatsing richting de noordelijke of westelijke perceelgrens zou volgens de ministers tot gevolg hebben dat de mast in de beschermingszone en mogelijk ook net in de keringszone komt. Omdat de ministers de voorkeur geven aan een locatie waarbij geen mast in de beschermingszone en keringszone hoeft te worden geplaatst, zien zij geen aanleiding om het tracé aan te passen.

Mast 1155 is geen hoekmast en is dus niet vastgelegd in het inpassingsplan. Over de door [appellante sub 19] voorgestelde verplaatsing van mast 1155 in zuidoostelijke richting naar C145 hebben de ministers uitgelegd dat dit zou betekenen dat er een extra mast nodig is vanwege overschrijding van de maximale veldlengte tot het opstijgpunt en dat mast 1155 binnen de beschermingszone van 5 m van een A-waterloop en met de voor de mast vereiste heipalen in de beschermingszone van een compartimenteringskering komt. Omdat er een mastlocatie mogelijk is buiten die beschermingszone waarbij geen extra mast nodig is, vinden de ministers een verschuiving in zuidoostelijke richting niet wenselijk.

De Afdeling is van oordeel dat de ministers hiermee voldoende hebben gemotiveerd waarom zij niet hebben gekozen voor de voorgestelde verplaatsingen.

34.2.  Het betoog slaagt niet.

Uitwerkingsgebied 9: ’s Gravenmoer

Het beroep van de stichting Dorpsraad ’s Gravenmoer en bewonersgroep Hoogspanningsverbinding 380 kV ’s Gravenmoer

35.     De stichting en de bewonersgroep kunnen zich niet verenigen met de door de ministers gekozen variant Geel, die voor dit tracédeel is gekozen. Zij voeren aan dat, gelet op het voorzorgsbeginsel, de door hen voorgestelde knikvariant had moeten worden gekozen. In dat voorstel wordt een knik aangebracht daar waar de nieuwe en bestaande verbindingen dichter bij woningen zouden komen. Door de knik komt de verbinding verder van de woningen te liggen en wordt het gevoel van veiligheid vergroot. De stelling van de ministers dat die knik € 20 miljoen meer zou kosten, is volgens hen onvoldoende onderbouwd.

35.1.  De ministers stellen dat de extra knik in het tracé, zoals appellanten hebben voorgesteld , in de afweging bij het kiezen voor variant Geel betrokken is. Bij brief van 4 november 2019 heeft de toenmalige minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven dat de verzochte extra knik niet leidt tot minder gevoelige bestemmingen en ook wat landschap, natuur en (net)techniek betreft niet leidt tot een betere score. De knik levert wel € 20 miljoen aan meerkosten op. Om de reden stellen de ministers dat die knik geen proportionele maatregel is.

35.2.  In het deskundigenbericht is vermeld dat zich binnen de magneetveldzone van de bestaande en de nieuwe hoogspanningsverbinding ten noorden van de kern 's Gravenmoer geen burgerwoningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen bevinden. Wel ligt in deze magneetveldzone een agrarische bedrijfswoning, namelijk [locatie 11], maar in de knikvariant van appellanten is hiermee geen rekening gehouden. Appellanten hebben deze conclusie in het deskundigenbericht niet gemotiveerd bestreden. Evenmin hebben zij overtuigend onderbouwd dat het alternatieve tracé een verbetering zou zijn, behalve  het gevoel van meer bescherming tegen de magneetvelden. Gelet op het voorgaande hebben de ministers, nog daargelaten de precieze meerkosten van de extra knik, er naar het oordeel van de Afdeling voor mogen kiezen het voorgestelde alternatieve tracé af te wijzen.

35.3.  Het betoog slaagt niet.

Uitwerkingsgebied 10: ’s Gravenmoer - Tilburg

36.     Dit stuk van het tracé loopt vanaf de noordoostzijde van 's Gravenmoer naar het zuidoosten richting Dongen en De Moer. Ten noorden van De Moer wordt de bestaande 380 kV-verbinding Geertruidenberg-Eindhoven over een lengte van ongeveer 7,5 km naar het oosten verplaatst en wordt de nieuwe verbinding met deze verplaatste verbinding gebundeld. De verbinding sluit aan op het nieuw te bouwen 380 kV-station Tilburg, het eindpunt van het tracé. De variant die de ministers hebben gekozen is Bruin Plus. Een groot deel van het tracé loopt door een bosrijk gebied, Huis ter Heide. Dat ligt iets ten westen van de buurtschap Kraanven in de gemeente Loon op Zand. Dit tracédeel wordt hierom ook wel de Bosroute genoemd.

Het beroep van [appellant sub 48]

37.     [appellant sub 48] woont op het adres [locatie 12] te Dongen. Hij kan zich niet verenigen met de keuze voor variant Bruin Plus, voor zover die in het bosgebied Huis ter Heide ligt. Hij voert aan dat voor een noordelijke route had moeten worden gekozen om dit bosgebied te ontzien. Verder betoogt hij dat ondergronds verkabelen noodzakelijk is om zo de werkbreedte voor de aanleg te verkleinen van 170 m naar 70 m, zoals ook op de Brabantse Wal bij Bergen op Zoom gebeurt.

37.1.  De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 48] woont op ongeveer 3,5 km van het dichtstbijgelegen tracédeel en op meer dan 5,8 km van het tracé bij Huis ter Heide. Gezien deze afstand van de woning van [appellant sub 48] tot het plangebied is het niet aannemelijk dat enige effecten van de voorziene hoogspanningsverbinding zullen optreden binnen de woon- en leefomgeving van [appellant sub 48]. Dit betekent dat de normen waarop [appellant sub 48] zich beroept, niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Het vorenstaande leidt ertoe dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het besluit op basis van deze beroepsgrond, zodat de Afdeling niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.

De beroepen van [appellant sub 37], [appellant sub 36], [appellant sub 35], [appellant sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 13], [appellant sub 16], [appellanten sub 46], [appellant sub 38], [appellant sub 14], [appellante sub 51] en [appellanten sub 8].

38.     Een aantal appellanten, dat in of bij het Kraanven woont en/of eigendommen heeft, betoogt dat de ministers niet voor de variant Bruin Plus hadden mogen kiezen. Zij voeren aan dat de variant Rood had moeten worden gekozen. Deze variant heeft de minste invloed op hun omgeving. Ook is de invloed van die tracévariant op de natuur het minst groot, omdat er minder bomen hoeven te worden gekapt. Appellanten voeren verder aan dat onduidelijk is hoe TenneT de beoordeling in de effectenanalyse voor de verschillende varianten heeft gemaakt. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid.

[appellanten sub 8] betogen dat naast en deels op hun percelen [locatie 1] en 24 cultuurhistorisch waardevolle stuifduinen aanwezig zijn. Die worden onvoldoende beschermd met variant Bruin Plus. Er is volgens hen onvoldoende kennis vergaard over de feiten en belangen om tot de keuze voor deze variant te kunnen komen. In de effectbeoordeling van TenneT voor dit tracédeel staan ook onjuistheden. Zo is ten onrechte vermeld dat bij variant Rood twee extreem verhoogde (reconstructie)masten nodig zijn om de stuifduinen te ontzien. Ook heeft variant Bruin Plus volgens deze appellanten veel meer nadelen dan blijkt uit de effectbeschrijving. Zij wijzen er daarnaast op dat TenneT in een notitie van 8 februari 2021 de minister van EZK heeft verzocht te kiezen voor variant Bruin Plus en dat TenneT toen nog niet beschikte over het rapport van Bureau Waardenburg van 10 februari 2021. In dat rapport zijn de effecten op de stuifduinen weergegeven. Ook voeren zij aan dat hun brief van 24 februari 2021 niet is betrokken bij de keuze voor variant Bruin Plus. In die brief hebben zij toegelicht dat er in de notitie van 8 februari 2021 onjuistheden over het stuifduingebied staan. Verder wijzen zij er op dat er geen rekening mee is gehouden dat de stuifduinen onderdeel zijn van een landschapsensemble. Zo liggen naast de stuifduinen in- en uitstuifgebieden en waardevolle akkers. Daarnaast voeren zij aan dat bij mastomval de waardevolle zomereiken in het stuifduingebied beschadigd kunnen raken. Tot slot voeren [appellanten sub 8] aan dat de ministers hadden moeten kiezen voor de door hen aangedragen variant Bruin Plus Plus. Daarmee wordt een knik in het tracé gemaakt in westelijke richting ter hoogte van de duinen. Met die variant kunnen de stuifduingebieden worden gespaard en kan worden voldaan aan de aanbevelingen uit het rapport van Waardenburg van 10 februari 2021 en de bijbehorende handreiking van 11 februari 2021.

38.1.  Over variant Rood stellen de ministers dat TenneT een effectbeoordeling heeft uitgevoerd. Daarin komt variant Rood niet als substantieel beter naar voren dan Bruin Plus. Waar Rood beter scoort op het aspect "Investeringskosten", scoort Bruin Plus beter op het aspect "Effect op leefgebieden met bijzondere waarden". Verder stellen de ministers dat bij variant Bruin Plus ongeveer 3 ha minder van het Natuurnetwerk Brabant hoeft te worden doorkruist. Zij wijzen er op dat voor het Natuurnetwerk Brabant een nee-tenzij-principe geldt, waarbij alleen in uitzonderlijke gevallen en bij gebrek aan alternatieven nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan. Ook doet variant Rood meer afbreuk aan het half-open landschap. Omdat variant Rood leidt tot meer schade aan de natuur en niet tot minder gevoelige bestemmingen in de omgeving van het tracé dan variant Bruin Plus, heeft variant Rood niet de voorkeur.

Over de extra bescherming voor de stuifduinen stellen de ministers dat in een brief van 6 augustus 2021 namens de toenmalige Staatssecretaris van EZK is aangegeven dat uit onderzoek van Bureau Waardenburg naar voren is gekomen dat de stuifduinen waarop zomereiken staan extra bescherming verdienen en moeten worden ontzien. TenneT heeft daartoe door Bureau Waardenburg de contour van de te beschermen stuifduinen laten bepalen. In de effectbeschrijving staat dat de zone van variant Bruin Plus de teen van de zuidelijke stuifduin schampt. Ten zuiden van de stuifduinen ligt een waardevol bosperceel van Natuurmonumenten. Bij variant Bruin Plus worden de masten in de omgeving van de stuifduinen op relatief korte afstand van elkaar geplaatst en met 10 meter voor de te reconstrueren 380 kV-verbinding Geertruidenberg-Rilland en met 9 meter voor de nieuwe 380 kV-verbinding verhoogd. Doordat de masten dichter op elkaar staan is de uitzwaai van de geleiders kleiner. De planzone kan daardoor bij de stuifduinen worden beperkt tot 31 meter uit het hart. De teen van de stuifduinen ligt op ongeveer 34 meter van de hartlijn van de verbinding en daardoor schampt de zone van variant Bruin Plus niet langer de teen van de zuidelijke stuifduin. Deze planzone is op de verbeelding van het inpassingsplan opgenomen. Gelet op het vorenstaande is de in de effectbeschrijving opgenomen informatie achterhaald, aldus de ministers.

Over variant Bruin Plus Plus stellen de ministers dat variant Bruin Plus een open plek in het bos Huis ter Heide kruist die geen deel uitmaakt van het NNB-gebied. Een meer westelijk gelegen tracé zoals Bruin Plus Plus ligt verder het bos in en heeft dus een groter raakvlak met het NNB-gebied. Daarbij kent variant Bruin Plus Plus een grotere knik, wat vanuit landschappelijk oogpunt ongewenst is. Gelet daarop heeft deze variant niet de voorkeur boven variant Bruin Plus en is er geen aanleiding geweest deze variant verder te onderzoeken.

Uitgangspunten

38.2.  De Afdeling overweegt dat uit de Antwoordnota blijkt dat de ministers bij het bepalen van het tracé het rapport van Bureau Waardenburg en de effectbeoordeling van TenneT hebben betrokken. In de effectbeoordeling is omschreven welke feitelijke gevolgen de verschillende varianten, zoals Bruin Plus, hebben. De Afdeling ziet daarom in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers zich niet bewust zijn geweest van de cultuurhistorische waarden van de stuifduinen en zomereiken. De Afdeling ziet in het aangevoerde evenmin aanleiding voor het oordeel dat de weergave van de effecten die de ministers hebben beschouwd bij het bepalen van de tracé-variant, onduidelijk is. Over de extreem verhoogde masten hebben de ministers gesteld dat die vermelding betrekking had moeten hebben op variant Bruin. De varianten Rood en Bruin Plus hebben die extreem hoge masten niet. De Afdeling acht deze verschrijving niet dusdanig ernstig, dat de ministers zich niet hebben mogen baseren op de effectbeoordeling. Het voorgaande brengt de Afdeling tot de slotsom dat de ministers zich bij het voorbereiden van het bestreden besluit voldoende op de hoogte hebben gesteld van de relevante feiten en omstandigheden.

38.3.  Het betoog slaagt niet.

Variant Rood of Bruin Plus Plus had moeten worden gekozen

38.4.  In de notitie van TenneT van 8 februari 2021 is een effectentabel opgenomen. Die tabel is op 29 april 2021 geactualiseerd en bij de Antwoordnota gevoegd. In de tabel is weergegeven dat Rood en Bruin Plus op vrijwel alle punten gelijk scoren, maar dat variant Bruin Plus beter scoort op het punt "Effect op leefgebieden met bijzondere waarden", terwijl variant Rood beter scoort op het punt "Investeringskosten". Verder is in de tabel vermeld dat bij variant Rood 56 ha van het Natuurnetwerk Brabant wordt aangetast, terwijl dat bij variant Bruin Plus 53 ha is. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de ministers, gelet op deze verschillen in aantasting van het Natuurnetwerk Brabant, variant Rood boven variant Bruin Plus hadden moeten verkiezen. Over variant Bruin Plus Plus overweegt de Afdeling dat deze variant een extra knik kent en verder westwaarts door het bosgebied voert. De ministers hebben inzichtelijk gemaakt dat hierdoor meer natuurgebied wordt aangetast. De ministers hebben redelijkerwijs mogen stellen dat de aangedragen variant, gelet hierop, niet beduidend beter is dan variant Bruin Plus. Zij hebben er daarom voor mogen kiezen om de aangedragen variant niet nader te onderzoeken, dan wel vast te leggen in het plan.

38.5.  Het betoog slaagt niet.

Bescherming duinen en zomereiken

38.6.  De ministers hebben onder meer naar aanleiding van de rapporten van Waardenburg van 10 en 11 februari 2021 beoordeeld of, en zo ja, in hoeverre, het stuifduinensemble en de zomereiken bescherming zouden moeten genieten en welke planregeling voor deze bescherming noodzakelijk is. De ministers hebben gesteld dat niet het hele ensemble gevrijwaard hoeft te blijven van de hoogspanningsverbinding. In wat daarover is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat de ministers zich niet op dit standpunt mochten stellen. Verder leidt de versmalling van de planzone ter plaatse van de stuifduinen met zomereiken er toe dat de masten niet op de stuifduinen zelf komen te staan. De ministers hebben zich verder op het standpunt mogen stellen dat de leidingen tussen de masten, voor zover die over of langs het stuifduingebied hangen, geen onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische waarde van het stuifduincomplex en de zomereiken met zich brengen. Over het risico van mastomval en beschadiging van de bomen, hebben de ministers zich op het standpunt mogen stellen dat dit risico op beschadiging zo klein is, dat het plan niet om die reden anders had moeten worden vastgesteld.

38.7.  Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellant sub 12] en anderen

39.     [appellant sub 12] en anderen zijn gezamenlijk eigenaar van twee percelen in Loon op Zand, met de kadastrale nummers K 2421 en 2539. Deze percelen liggen ten zuiden van het Kraanven. Het tracé met de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV" loopt over deze percelen. Verder is aan een deel van de hoek van het perceel 2421 de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 150 - 380 kV" toegekend.

[appellant sub 12] en anderen kunnen zich niet verenigen met de in het plan neergelegde variant Bruin Plus, voor zover die over hun percelen voert. Zij betogen dat de bestaande bovengrondse verbinding had moeten worden gebruikt voor een bundeling van de oude met de nieuwe verbinding of dat het tracé parallel langs de N261 had moeten lopen. Het tracé zou dan niet over hun gronden liggen. Zij voeren verder aan dat de nieuwe verbinding, gelet op de traceringsprincipes, parallel aan de bestaande verbinding moet worden gerealiseerd. Zij stellen dat niet duidelijk is hoe De Moer dan ingesloten zou komen te raken, zoals de ministers stellen. [appellant sub 12] en anderen betogen dat de winst die behaald wordt met het 7,5 kilometer opschuiven van dit tracédeel ten opzichte van de bestaande situatie zeer beperkt is. Zo is er voor de inwoners van De Moer alleen een gevoelsmatig voordeel. Ook het lagere aantal gevoelige bestemmingen in de omgeving van het tracé is beperkt. Tot slot stellen zij dat het gaat om een bestaand tracé, waarbij de eerdere realisatie als aanvaardbaar is beschouwd. Voor zover de ministers verwijzen naar het rapport van Arcadis uit 2018, voeren [appellant sub 12] en anderen aan dat Arcadis adviseert om het tracé zoveel als mogelijk in het oosten te leggen vanwege het behoud van bomen, stuifduinen en een schuilkelder. Verder voeren zij aan dat het tracé in westelijke richting kan worden opgeschoven zodat het buiten hun percelen valt. Anders dan de ministers stellen, betekent dit niet dat er minder bomen behouden kunnen worden. Er is op dat tracédeel ook veel grasland en landbouwgrond aanwezig waar masten kunnen komen te staan. Zij wijzen op een notitie van Van Hoven en Oomen, gedateerd 7 juli 2023, waarin is beschreven dat het opwaarderen van de huidige verbinding in plaats van de gekozen variant Bruin Plus de voorkeur verdient. Er wordt dan een aanzienlijk kleinere inbreuk gemaakt op het NNB en het Natura 2000-gebied. Ten aanzien van de meer oostelijke varianten stellen [appellant sub 12] en anderen dat de route volgens de notitie van Van Hoven & Oomen vanaf de nertsenboerderij naar het zuiden meer conform variant Geel of Rood zou moeten lopen.

[appellant sub 12] en anderen voeren verder aan dat de voordelen van een westelijke variant opwegen tegen de nadelen. Zo is er een gevoelige bestemming minder in de omgeving van het tracé, kan meer bos worden ontzien en blijven de stuifduinen en schuilkelder op het perceel [locatie 1] gespaard. Ook wijzen zij er op dat de westelijke varianten niet aanzienlijk meer NNB doorkruisen dan de oostelijke varianten. Elke variant van de Bosroute doorkruist immers het NNB. Tot slot stellen zij dat de toename van het fysieke ruimtebeslag, het verlies van gebied met bijzondere natuurwaarden en een negatief effect voor het gebiedskarakter zich niet verhouden met de doelen die het NNB tracht te beschermen. Het aanleggen van een nieuw tracé in plaats van het gebruiken van een bestaand tracé verhoudt zich daarom ook niet met de doelstellingen van het NNB.

39.1.  De ministers stellen dat vier westelijke alternatieven in de afweging zijn betrokken. Zij hebben een keuze gemaakt voor een tracé dat zo oostelijk mogelijk ligt om zo het bosgebied Huis ter Heide zoveel mogelijk te ontzien en waarmee ook het stuifduinencomplex en het perceel [locatie 1] wordt ontzien. Daarmee is invulling gegeven aan de onderzoeken van Arcadis van 22 juni 2018 en het onderzoek van Bureau Waardenburg van 10 februari 2021, dat specifiek ziet op de waarden van het stuifduincomplex. Over het alternatief dat [appellant sub 12] en anderen voorstellen, stellen de ministers dat uit de NOVI volgt dat bundeling met bovenregionale infrastructuur alleen aan de orde is indien dit mogelijk en zinvol is. Bundeling met de N261 is evenwel geen realistische optie omdat daarmee 10 tot 15 gevoelige bestemmingen worden geraakt, onder meer aan de Duiksehoef, aan de oostzijde van Kraanven en aan de Bergstraat. Daarnaast heeft een dergelijk tracé ook een aanzienlijk raakvlak met het NNB-gebied. Ook het gebied tussen Bruin Plus en de N261 is namelijk NNB. Bij de zuidelijke punt van de stuifzandwal maakt het inpassingsplan het mogelijk dat verhoogde masten zodanig worden geplaatst dat een door Natuurmonumenten als (meest) waardevol bosgebied aangewezen perceel met voldoende hoogte gekruist kan worden. Daardoor hoeven in beginsel geen bomen te worden gekapt in dit waardevol bosgebied. Variant Bruin Plus kruist verder een open plek in het bos Huis ter Heide (nabij [locatie 17]-[locatie 18]) die geen deel uitmaakt van het NNB. Voor NNB gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden, behalve in een geval van zwaarwegend openbaar belang én het ontbreken van alternatieven. De westelijke varianten liggen meer in het bos en hebben dus een groter raakvlak met het NNB gebied. Variant Bruin Plus heeft de voorkeur gekregen boven de andere varianten, nu daarmee de natuur het minst wordt aangetast. Over de bundeling van de nieuwe verbinding met het tracé van de bestaande 380 kV-verbinding stellen de ministers dat dit zou betekenen dat de nieuwe 380 kV-verbinding parallel komt te staan aan de westzijde van de bestaande 380 kV-verbinding Geertruidenberg - Eindhoven. In dat geval komen er 20 tot 25 woningen in de magneetveldzone van de nieuwe verbinding. Ook komt een groot aantal woningen aan de Moersedreef ingesloten te liggen tussen de bestaande 380 kV-verbinding Geertruidenberg - Eindhoven aan de oostzijde van de Moersedreef en de nieuwe 380 kV-verbinding aan de westzijde van de Moersedreef. Niet de woningen in De Moer, maar de woningen aan de Moersedreef zouden worden ingesloten. Verder stellen de ministers dat, anders dan [appellant sub 12] en anderen betogen, er geen sprake is van beperkte winst. Met de tracékeuze in het plan worden immers 20 tot 25 gevoelige bestemmingen ontzien.

39.2.  De Afdeling overweegt dat in de conclusie van de notitie van Van Hoven is vermeld dat de beoogde ontwikkeling bestaande en nieuw te realiseren natuurdoelen in het NNB teniet doet en dat er alternatieven voorhanden zijn waarbij de aantasting van het NNB minder aan de orde is. Verder is vermeld dat er nog geen ontheffing is verleend op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en dat onduidelijk is welke maatregelen nodig zijn om negatieve effecten voor flora en fauna te mitigeren. Volgens de notitie geldt hetzelfde voor de invloeden op het Natura 2000-gebied. Tot slot is vermeld dat een alternatieve route via de bestaande westelijk gelegen verbinding veel meer voor de hand ligt. De Afdeling overweegt dat uit de effectenbeoordeling van TenneT volgt dat bij alle varianten een deel van het NNB wordt aangetast. Bij variant Bruin Plus zal volgens de effectbeoordeling minder hectare NNB verloren gaan dan bij variant Rood. Verder scoren de varianten Rood en Bruin Plus gelijk als het gaat om de aantasting van het Natura 2000-gebied. Gelet hierop ziet de Afdeling in de notitie van Van Hoven geen aanleiding voor het oordeel dat aan variant Bruin Plus zodanige bezwaren kleven, dat deze als onaanvaardbaar moet worden beschouwd en dat de ministers voor een andere variant hadden moeten kiezen.

Wat betreft de het betoog over de Wnb overweegt de Afdeling dat de vraag of een ontheffing wordt verleend en onder welke voorschriften in deze procedure niet aan de orde is. Het is niet op voorhand aannemelijk dat een ontheffing niet zal kunnen worden verleend.

Over de bundeling met de N261 overweegt de Afdeling dat [appellant sub 12] en anderen de motivering van de ministers over de gevoelige bestemmingen niet beargumenteerd hebben bestreden.

De ministers hebben inzichtelijk gemaakt dat de Moersedreef ingesloten raakt door twee verbindingen als het bestaande tracé zou worden gebundeld met de nieuwe hoogspanningsverbinding.Als de nieuwe verbinding langs de bestaande wordt getrokken, komen de woningen aan het woonlint langs de dreef klem te zitten tussen twee magneetveldzones. Bundeling is volgens het MER dan ook niet mogelijk. [appellant sub 12] en anderen hebben dit niet overtuigend bestreden.

Het voorgaande brengt de Afdeling tot de slotsom dat zij in het aangevoerde geen grond ziet voor het oordeel dat de ministers niet voor variant Bruin Plus hebben mogen kiezen.

39.3.  Het betoog slaagt niet.

Het beroep van Experience Island

40.     Experience Island exploiteert een bedrijf voor evenementen en bedrijfsuitjes aan Het Blauwe Meer. Zij heeft voor haar bedrijf een oppervlakte van circa 50 ha in gebruik. Het gebied bestaat uit bos, strand en water. Verder is bij het strand horeca aanwezig voor dagrecreatie. Het inpassingsplan voorziet op ongeveer 55 m afstand van deze percelen in de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV". Op ongeveer 170 m afstand is de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV" toegekend.

40.1.  Experience Island heeft aangevoerd dat het tracé meer naar het westen moet worden verlegd. Die enkele stelling is onvoldoende om aan te nemen dat de ministers het tracé ter hoogte van de percelen van Experience Island niet zo hadden mogen vaststellen als zij hebben gedaan en voor een alternatief tracé hadden moeten kiezen. Alleen al om die reden slaagt dit betoog niet.

Gezondheid en magneetvelden

41.     Veel appellanten hebben beroepsgronden aangevoerd die gaan over de magneetveldzones van de voorziene hoogspanningsverbinding. De Afdeling zal hierna eerst de naar voren gebrachte bezwaren van algemene aard behandelen. Daarna zullen de locatiespecifieke bezwaren van appellanten over dit onderwerp aan de orde komen. De bezwaren over de mogelijke negatieve gevolgen van de magneetveldzone voor de agrarische bedrijfsvoering zullen later in de uitspraak worden besproken.

Het voorzorgbeleid

42.     Een groot aantal appellanten is, gelet op de situering van hun percelen, ongerust over de gezondheidsrisico’s van het magnetisch veld dat wordt veroorzaakt door de nieuwe hoogspanningsverbinding. Veel van hen maken zich zorgen om het feit dat de ministers en TenneT niet kunnen verzekeren dat de magneetvelden geen negatieve gezondheidseffecten zullen hebben.

Een aantal van hen heeft in dit verband ook aangevoerd dat het door de ministers gehanteerde voorzorgbeleid niet voldoende tegemoet komt aan hun zorgen, omdat het beleidsadvies dateert uit 2005 en er sindsdien meer wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van hoogspanningsverbindingen heeft plaatsgevonden. [appellant sub 29] en anderen alsmede de Stichting Dorpsraad ’s Gravenmoer en de bewonersgroep Hoogspanningsverbinding 380 kV ’s Gravenmoer hebben gewezen op twee deeladviezen van de Gezondheidsraad van 29 juni 2022 over hoogspanningslijnen en gezondheid, waaruit onder meer blijkt dat er in de nabijheid van hoogspanningslijnen ook bij volwassenen meer leukemie voorkomt. De ministers hebben dit volgens hen ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Fun Skillz en anderen hebben er op de zitting op gewezen dat het wijzigingsbesluit van 4 april 2024 is genomen na het beleidsadvies van 21 april 2023, zodat de ministers ook om die reden het herijkte voorzorgbeleid hadden moeten toepassen.

Fun Skillz en anderen hebben verder aangevoerd dat ook rekening moet worden gehouden met de effecten van kortdurend verblijf in een magneetveld. Uit het onderzoeksrapport van de Gezondheidsraad "Blootstelling aan elektromagnetische velden (0Hz-10MHz)" uit 2000, (publicatienummer 2000/6) is namelijk gebleken dat bij korte termijn blootstelling aan magneetvelden met een frequentie van 50 hertz fosfenen kunnen optreden, die hinder en schrikreacties kunnen veroorzaken. Vooral bij spelende kinderen geeft dit extra risico’s doordat zij kunnen vallen, aldus Fun Skillz en anderen.

42.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:238, brengt het in gebruik nemen van een hoogspanningsverbinding onder meer met zich dat daar omheen een magnetisch veld ontstaat. De sterkte van een magnetisch veld op een bepaalde plaats is afhankelijk van de hoeveelheid stroom die wordt getransporteerd of gebruikt, maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron die het veld veroorzaakt. Hoe groter de afstand tot de hoogspanningsverbinding, des te sneller neemt de veldsterkte af.

Onder verwijzing naar de hiervoor al vermelde uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, over de verbinding Zuid West 380 kV West, overweegt de Afdeling dat bij effecten van elektromagnetische velden op de gezondheid onderscheid wordt gemaakt tussen korte termijn effecten (directe effecten) en lange termijn effecten en dat in Nederland geen wettelijke normen zijn vastgesteld voor de blootstelling van de bevolking aan dergelijke velden. Om korte termijn effecten te voorkomen wordt, op grond van de laagste blootstelling waarbij effecten kunnen optreden, een referentieniveau van 100 microtesla (hierna: µT) gehanteerd. Dit is in overeenstemming met het door de Europese Unie aanbevolen niveau voor magnetische veldsterkte (aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van 12 juli 1999, PB 1999, L 199/59). Deze waarde wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden, ook niet direct onder bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Op de zitting is dit bevestigd door M. Pruppers, senior wetenschappelijk medewerker van het RIVM. Over de door Fun Skillz en anderen gestelde veiligheidsrisico’s bij korte termijn blootstelling aan magneetvelden heeft Pruppers op de zitting toegelicht dat deze pas kunnen optreden bij veldsterktes die vele malen hoger liggen dan de aanbevolen blootstellingslimiet van 100 µT, in beginsel pas vanaf waarden boven de duizend µT. In dat verband heeft hij er op gewezen dat bij de vaststelling van deze aanbevolen limiet dus een veiligheidsfactor is gehanteerd. In wat Fun Skillz en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding daar aan te twijfelen.

42.2.  Voor de effecten op de gezondheid voor de lange termijn is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid is gebaseerd op het Europese voorzorgsbeginsel.

Op het moment van de vaststelling van het inpassingsplan was dit voorzorgbeleid opgenomen in een brief van de toenmalig staatssecretaris van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) van 3 oktober 2005. Daarin adviseerde de staatssecretaris aan provincies, gemeenten en netbeheerders om bij planologische besluiten voor tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, of bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen verblijven waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 µT (de magneetveldzone). Dit advies is later door de toenmalig minister van VROM bij brief van 4 november 2008 verduidelijkt. In die brief is het begrip "langdurig verblijf" omschreven als verblijf van minimaal 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal één jaar. Het begrip "gevoelige bestemming" wordt gedefinieerd als woning, school, crèche en kinderopvangplaats met de daarbij behorende erven. Daarbij is toegelicht dat andere bestemmingen waar kinderen voor kortere tijd en niet dagelijks verblijven, geen gevoelige bestemmingen zijn. Dit voorzorgbeleid is tot stand gekomen op basis van advies van de Gezondheidsraad en het RIVM. Beide instanties hebben geconcludeerd dat er ondanks veel onderzoek daarnaar, geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan magneetvelden van hoogspanningslijnen en het ontstaan van gezondheidseffecten, waaronder in het bijzonder leukemie bij kinderen. Gelet op de maatschappelijke onrust en het voorzorgprincipe is niettemin als beleidsdoel geformuleerd dat nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden moeten worden. Het komt er op neer dat bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk is buiten de magneetveldzone van 0,4 µT worden geplaatst.

Om de waarde van een magneetveldzone voor hoogspanningslijnen te kunnen berekenen, heeft het RIVM op 26 oktober 2015 de "Handreiking voor het berekenen van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen" (hierna: Handreiking 4.1) opgesteld. Uit paragraaf 6.2 van de toelichting bij het inpassingsplan volgt dat de ministers bij dit voorzorgbeleid hebben aangesloten.

42.3.  Over het betoog dat er geen garantie bestaat dat het magneetveld van de hoogspanningsverbinding geen nadelige gezondheidseffecten heeft, overweegt de Afdeling dat het gelet op de complexiteit daarvan niet mogelijk is om zekerheid te verkrijgen over alle gevolgen van de voorziene hoogspanningsverbinding op de gezondheid. In de uitspraken van 29 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO9217, en 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2050, heeft de Afdeling overwogen dat, gegeven de bestaande onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico’s en de beschikbare wetenschappelijke gegevens, met de beleidskeuze voor een magneetveldzone van 0,4 µT niet op een onjuiste wijze invulling is gegeven aan het voorzorgsbeginsel. In onder meer de uitspraak van 8 augustus 2018, onder 14.3, heeft de Afdeling met betrekking tot de mogelijke gezondheidsrisico’s van hoogspanningslijnen, zoals het optreden van ziektes als kinderleukemie of Alzheimer, overwogen dat er sinds het geldende rijksbeleid uit 2005 geen wetenschappelijke onderzoeken zijn verschenen waaruit duidelijk andere conclusies kunnen worden getrokken over een verband daartussen. De Afdeling heeft meermalen geoordeeld dat bij de aanleg van een bovengrondse hoogspanningsverbinding redelijkerwijs bij het voorzorgbeleid van een magneetveldzone van 0,4 µT voor nieuwe situaties kon worden aangesloten.

42.4.  De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 29] en anderen en de Stichting Dorpsraad ’s Gravenmoer en de bewonersgroep, dat er voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan nieuwe rapporten van de Gezondheidsraad zijn verschenen over de gezondheidseffecten van magneetvelden, geen grond voor het oordeel dat de ministers het ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan nog van toepassing zijnde beleidsadvies uit 2005 redelijkerwijs niet als uitgangspunt hebben kunnen nemen. De Afdeling overweegt daarover het volgende.

In het deeladvies van 18 april 2018 over kanker bij kinderen concludeerde de Gezondheidsraad dat er aanwijzingen zijn voor een oorzakelijk verband tussen magneetvelden en leukemie bij kinderen, maar beoordeelde de Gezondheidsraad dit wetenschappelijk onderzoek als onvoldoende om te spreken over een waarschijnlijk of bewezen oorzakelijk verband. Op 29 juni 2022 zijn twee nieuwe deelrapporten van de Gezondheidsraad verschenen over gezondheidsrisico’s van hoogspanningslijnen. Daarin heeft de Gezondheidsraad geconcludeerd dat er ook bij volwassenen aanwijzingen zijn voor een verband tussen blootstelling aan magneetvelden bij bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie, maar dat een oorzakelijk verband tussen magneetvelden en leukemie niet kan worden vastgesteld. De Gezondheidsraad heeft in de beschikbare onderzoeken verder geen aanwijzingen gezien voor een verhoogd risico op de vier onderzochte neurodegeneratieve ziekten ALS, de ziekte van Alzheimer, de ziekte van Parkinson en MS voor mensen die in de buurt van hoogspanningslijnen wonen.

De ministers hebben op basis van alle sinds 2018 uitgevoerde onderzoeken het voorzorgbeleid voor magneetvelden herijkt. Op 21 april 2023, dus na vaststelling van het inpassingsplan, is dit herijkte voorzorgbeleid in werking getreden en is hierover een beleidsadvies naar de bevoegde gezagen gestuurd. Die herijking houdt in dat het huidige voorzorgbeleid uit 2005 wordt aangevuld met bronmaatregelen voor bovengrondse hoogspanningslijnen, opstijgpunten, ondergrondse kabels, hoogspanningsstations en transformatorhuisjes. Deze bronmaatregelen zullen de netbeheerders in nieuwe situaties en in bestaande situaties op natuurlijke momenten van reconstructie en aanpassing moeten treffen om de sterkte van magneetvelden te verminderen. Verder blijft het huidige voorzorgbeleid, dat is gericht op het zo veel als redelijkerwijs mogelijk is voorkomen dat burgers langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden, bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen in stand. De magneetveldzone, gedefinieerd als het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger kan zijn dan 0,4 µT, blijft bepalend. Berekeningen van de magneetveldzone worden volgens het nieuwe beleidsadvies uitgevoerd op basis van de meest recente Handreiking 5.0 van het RIVM. De veronderstelling dat er in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen niet alleen bij kinderen meer gevallen van leukemie voorkomen, maar ook bij volwassenen, heeft niet geleid tot wijziging van het voorzorgbeleid omdat dit beleid al betrekking heeft op verblijfplaatsen waar volwassenen langdurig verblijven (woningen). Wel is vanwege het mogelijk verhoogde risico op leukemie voor volwassenen het begrip gevoelige bestemmingen verbreed. Daaronder vallen nu naast woningen ook andere woonvormen waar mensen langdurig verblijven, zoals verpleeghuizen en instellingen voor mensen met een beperking. De buitenruimte van een woning, zoals een tuin, behoort in het herijkte voorzorgbeleid niet meer tot de gevoelige bestemming.

Uit het voorgaande volgt dat de Gezondheidsraad in de huidige stand van wetenschap geen aanleiding heeft gezien om de minister te adviseren het huidige voorzorgbeleid over bovengrondse hoogspanningslijnen te heroverwegen. De nieuwe adviezen van de Gezondheidsraad hebben dan ook niet geleid tot een relevante wijziging van het voorzorgbeleid.

Dat het wijzigingsbesluit van 4 april 2024 is genomen na het beleidsadvies van 21 april 2023 leidt ook niet tot het oordeel dat de ministers zich niet meer op het voorzorgbeleid uit 2005 en de Handreiking 4.1 mochten baseren. In het herijkte voorzorgbeleid uit 2023 is namelijk vermeld dat een magneetveldberekening op basis van Handreiking 4.1 en/of een ruimtelijke afweging die is gebaseerd op het voorzorgbeleid uit 2005 van toepassing blijft tot het inpassingsplan onherroepelijk wordt, wanneer het ontwerp-inpassingsplan voor 1 oktober 2023 ter inzage is gelegd, zoals in dit geval.

Op de zitting heeft TenneT overigens toegelicht dat bij het uitvoering geven aan het inpassingsplan ook al bronmaatregelen worden toegepast om de magneetveldzone te beperken, zoals benoemd in het herijkte voorzorgbeleid van 2013.

42.5.  De betogen slagen niet.

Gezondheidseffecten voor werknemers en dieren

43.     Over het betoog van enkele appellanten dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de gezondheidsrisico’s voor mensen die in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding werken, overweegt de Afdeling als volgt.

De ministers hebben er in het verweerschrift op gewezen dat voor bestaande bedrijfslocaties de door de Europese Unie aanbevolen limiet van 100 µT geldt en dat deze in Nederland op voor publiek toegankelijke plaatsen bij hoogspanningslijnen nergens wordt overschreden. Op de zitting heeft Pruppers hierover toegelicht dat de maximale blootstelling in Nederland ongeveer 20 µT zal zijn. Voor de bescherming van werknemers geldt de Europese richtlijn 2013/35/EU met minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van elektromagnetische velden. Deze richtlijn is in Nederland per 1 juli 2016 geïmplementeerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit. In die richtlijn zijn blootstellingslimieten en regels voor het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie opgenomen. Bovengrondse hoogspanningslijnen zijn ingedeeld in de categorie waar de limieten niet worden overschreden, aldus de ministers. De ministers verwijzen in hun verweerschrift in dit verband verder naar de Nederlandse praktijkgids "Elektromagnetische velden in arbeidssituaties" van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016.

De Afdeling overweegt dat bedrijfslocaties in het voorzorgbeleid niet zijn aangemerkt als gevoelige bestemmingen en dat een specifieke afweging voor personeel in het bedrijf daarom niet aan de orde is. Het vermijden van langdurig verblijf in magneetveldzones geldt op basis van het voorzorgbeleid uitsluitend voor kinderen tot 15 jaar. Niet gebleken is dat niet is voldaan aan het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals Fun Skillz en anderen stellen. In de uitspraak van 8 augustus 2018 heeft de Afdeling overwogen dat de ministers zich bij een magnetische veldsterkte van maximaal 20 µT redelijkerwijs op het standpunt hebben kunnen stellen dat er op basis van de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek geen reden is om aan te nemen dat sprake is van schadelijke effecten op werknemers als gevolg van magneetvelden van hoogspanningsverbindingen. In wat appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen reden daar nu anders over te oordelen.

Dat geldt ook voor de medewerkers van de betoncentrale die soms op de silo’s werkzaam zijn. In wat de betonmortelcentrale in dit verband heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de STAB dat de aanbevolen blootstellingslimieten ook voor hen niet zullen worden overschreden.

43.1.  De betogen slagen niet.

44.     Ook maken sommige appellanten zich zorgen over de gevolgen voor de gezondheid van hun vee of andere dieren. Zij stellen dat de schadelijke effecten op vee niet zijn onderzocht en dat dus niet is uit te sluiten dat ook landbouwdieren ernstige gezondheidsproblemen zullen ondervinden van een magneetveld. [appellant sub 12] en anderen hebben er in dit verband op gewezen dat uit een onderzoek van Agro Consultancy en de Wageningen Universiteit getiteld "Impact van een nieuwe hoogspanningslijn. Een analyse naar de impact op de agrarische bedrijfsvoering" van 17 juni 2016 volgt dat magneetvelden negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van lammeren.

44.1.  De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat er op basis van de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van schadelijke effecten op dieren als gevolg van magneetvelden van hoogspanningslijnen. Zij hebben in dit verband ook gewezen op de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465, waarin de Afdeling dat heeft bevestigd.

De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ministers zich niet op dit standpunt hebben kunnen stellen. In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, is door de STAB een deskundigenbericht uitgebracht, waarin staat, zo blijkt uit die uitspraak, dat bij meerdere onderzoeken over het effect van elektromagnetische velden vanwege hoogspanningslijnen op de productie en de gezondheid van landbouwdieren en op de groei van gewassen geen significante verschillen in de melkproductie, melksamenstelling en reproductieparameters gevonden zijn. Ook is uit de vele onderzoeken die zijn uitgevoerd geen bewijs gevonden voor een causaal verband tussen blootstelling aan laagfrequente magnetische velden en gezondheidsproblemen bij dieren, zo blijkt uit die uitspraak.        Het door [appellant sub 12] en anderen aangedragen literatuuronderzoek geeft de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. In dit literatuuronderzoek wordt verwezen naar een onderzoek uit 2001 waarin geen effect wordt gezien in de functie van het immuunsysteem van schapen gedurende 27 maanden blootstelling. In eerdere onderzoeken van deze onderzoekers naar ooilammeren van 8 tot 10 weken zijn volgens het rapport wel verschillen gevonden. Volgens het literatuuronderzoek zijn de veldsterkte en de leeftijd van dieren belangrijke parameters om te bepalen of blootstelling aan een magnetisch veld effect heeft. In het deskundigenbericht heeft de STAB gesteld dat in dit geval sprake is van een lagere blootstellingsconcentratie dan in het aangehaalde onderzoek waarin gezondheidseffecten bij lammeren zijn gevonden. Omdat een groot deel van de percelen van [appellant sub 12] en anderen buiten de magneetveldzone ligt, zullen de aanwezige lammeren een groot deel van de tijd aan een lagere veldsterkte blootgesteld worden en zal daardoor de kans op gezondheidseffecten navenant kleiner zijn. In wat [appellant sub 12] en anderen daarover hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Alleen al daarom biedt het aangehaalde onderzoek geen grond voor het oordeel dat de ministers bij de vaststelling van het inpassingsplan rekening hadden moeten houden met de mogelijke negatieve gezondheidseffecten op lammeren.

44.2.            De betogen slagen niet.

Gevoelige bestemmingen

45.     Een aantal appellanten betoogt dat het voorzorgsbeginsel zich er tegen verzet dat gevoelige bestemmingen in de magneetveldzone komen te liggen. Zij vinden dat de gevoelige bestemmingen redelijkerwijs niet gehandhaafd kunnen worden en op grond van het voorzorgsbeginsel moeten worden wegbestemd met volledige schadeloosstelling overeenkomstig de onteigeningssystematiek. Volgens sommige appellanten strookt het standpunt van de ministers dat de gevoelige bestemmingen gehandhaafd kunnen blijven ook niet met de Uitkoopregeling voor woningen onder een hoogspanningslijn die destijds juist in het leven was geroepen omdat er geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kon worden gegarandeerd. Zij vinden het verder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat in het inpassingsplan wordt verwezen naar het aankoopbeleid van TenneT voor gevoelige bestemmingen. Daardoor is namelijk bij de vaststelling van het inpassingsplan nog onduidelijk wat er met hun locatie gaat gebeuren. Appellanten stellen dat het op de weg van de ministers ligt om zelf een afweging te maken of een gevoelige bestemming gehandhaafd kan blijven en  dat deze verantwoordelijkheid ten onrechte wordt doorgeschoven, door te verwijzen naar het aankoopbeleid van TenneT.

45.1.  In paragraaf 6.2.2. van de plantoelichting is vermeld dat bij de tracering zoveel als redelijkerwijs mogelijk gevoelige bestemmingen in de magneetveldzone van de nieuwe verbinding zijn vermeden, maar dat het niet mogelijk is om alle gevoelige bestemmingen te vermijden. Er komen uiteindelijk 59 gevoelige bestemmingen in de vorm van kleinschalige concentraties van woningen binnen de specifieke magneetveldzone te liggen. Verder zijn er 20 nog niet gerealiseerde ("papieren") gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone. In de plantoelichting staat verder dat voor de gevoelige bestemmingen per geval is beoordeeld of zij gehandhaafd kunnen blijven of moeten worden wegbestemd. Een stapeling van negatieve milieufactoren kan aanleiding zijn voor het treffen van extra voorzorgen of maatregelen. Die beoordeling is opgenomen in de als bijlage 10 bij het inpassingplan behorende "Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen in magneetveldzone Zuid-West 380 kV Oost" (hierna: de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen). De ministers hebben geconcludeerd dat de bestaande gevoelige bestemmingen kunnen worden gehandhaafd.

Zoals in bijlage 10 en paragraaf 8.3 van de plantoelichting ook is vermeld en de ministers in hun verweer nader hebben toegelicht, biedt TenneT eigenaren en overige zakelijk gerechtigden van woningen binnen de specifieke magneetveldzone die deze woning zelf gebruiken, de gelegenheid om op vrijwillige basis hun woning aan TenneT te verkopen tegen een schadeloosstellingsbedrag dat wordt bepaald conform het onteigeningsrecht. Ook huurders van woningen worden desgewenst in de gelegenheid gesteld om op vrijwillige basis te verhuizen. Dit is uit gezondheidsoogpunt niet noodzakelijk, maar het is een beleidsmatige keuze om bestaande bewoners de mogelijkheid te bieden om niet in een magneetveldzone te hoeven wonen. Deze woningen worden door TenneT opnieuw te koop aangeboden, behalve de woningen die direct onder de hoogspanningslijnen staan. Als een dergelijke woning word aangekocht, wordt die woning wegbestemd en gesloopt. Voor bedrijfs- en/of dienstwoningen die binnen de specifieke magneetveldzone liggen zal, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, een maatwerkoplossing worden gezocht. Uitgangspunten daarbij zijn voortzetting van de gevoelige activiteit buiten de specifieke magneetveldzone en volledige vergoeding van eventuele schade.

45.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de hiervoor al genoemde uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, hebben de ministers zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het voorzorgsbeginsel niet volgt dat bij het realiseren van een nieuwe hoogspanningsverbinding geen enkele gevoelige bestemming binnen de magneetveldzone mag liggen. Dit betekent dat het niet noodzakelijk is om (bedrijfs)woningen die binnen de magneetveldzone komen te liggen, weg te bestemmen, ook niet als deze woningen direct onder een hoogspanningsleiding komen te liggen. Het voorgaande neemt echter niet weg dat wel steeds een afweging moet worden gemaakt of gevoelige bestemmingen die binnen de magneetveldzone komen te liggen en die redelijkerwijs niet vermeden kunnen worden, ter plaatse kunnen worden gehandhaafd. Het ligt daarbij op de weg van de ministers om zelf die afweging te maken. Anders dan een aantal appellanten stelt, is bij de vaststelling van het voorliggende inpassingsplan door de ministers voor elke gevoelige bestemming binnen de magneetveldzone de afweging gemaakt of het laten voortduren van de woonbestemming wenselijk is. De uitkomsten daarvan zijn opgenomen in bijlage 10 bij de plantoelichting. Bij die afweging hebben de ministers betrokken of sprake is van een zodanige stapeling van milieufactoren dat de woning en de woonbestemming als gevolg daarvan redelijkerwijs niet kunnen worden gehandhaafd. De beroepsgronden die sommige appellanten in dit verband hebben aangevoerd over de afweging die de ministers hebben gemaakt over specifieke locaties, zal de Afdeling elders in de uitspraak bespreken onder het kopje locatiespecifieke bezwaren.

45.3.  Zoals uit het voorgaande volgt, hebben de ministers ten aanzien van alle bestaande gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone een afweging gemaakt en kunnen deze gevoelige bestemmingen worden gehandhaafd. Er is dan ook geen onduidelijkheid wat er planologisch gezien is toegestaan op de betreffende percelen, zodat er in zoverre geen sprake is van een rechtsonzekere situatie. Dat TenneT in het kader van het voorzorgbeleid eigenaren van woningen binnen de magneetveldzone desondanks de gelegenheid biedt om deze op vrijwillige basis aan TenneT te verkopen, betekent niet dat de woningen vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet gehandhaafd kunnen blijven.

De Afdeling ziet ook geen grond voor het oordeel dat de door appellanten genoemde Uitkoopregeling van de minister van Economische Zaken, die tot 1 januari 2021 gold, niet strookt met het standpunt van de ministers dat de gevoelige bestemmingen gehandhaafd kunnen worden. De ministers hebben over deze tijdelijke uitkoopregeling voor bestaande woningen recht onder de geleiders van een bestaande bovengrondse hoogspanningslijn toegelicht dat deze regeling het gevolg was van politieke toezeggingen en geen relatie heeft met het beleidsadvies dat aan het inpassingsplan ten grondslag ligt.

45.4.  De betogen slagen niet.

46.     Enkele appellanten betogen verder dat het begrip gevoelige bestemmingen te beperkt is ingevuld in het inpassingsplan. Zij vinden dat bedrijfswoningen, bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsgerelateerde voorzieningen ook als gevoelige bestemming moeten worden aangemerkt en dus ook in aanmerking moeten komen voor uitkoop. Ook hier kunnen immers personen, zowel kinderen als volwassenen, langdurig aanwezig zijn. Volgens deze appellanten moet de gehele locatie als gevoelige bestemming worden beschouwd en niet alleen de woning.

46.1.  In bijlage 1 bij het beleidsadvies uit 2005 en in de aanvullende brief van 4 november 2008 worden de begrippen "gevoelige bestemmingen" en "langdurig verblijf" nader verduidelijkt. Zoals hiervoor onder 42.2 is overwogen, worden woningen, scholen, kinderopvangplaatsen en crèches met bijbehorende erven en buitenspeelplaatsen in het gehanteerde beleidsadvies tot gevoelige bestemmingen gerekend. Verder wordt in de brieven vermeld dat locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden, maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld, zoals sportvelden, speeltuinen, zwembaden en dergelijke, niet worden aangemerkt als gevoelige bestemming. Daarvoor is volgens de ministers op grond van wetenschappelijk onderzoek geen reden.

46.2.  De Afdeling stelt vast dat bedrijfswoningen ook worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen. Bedrijfsgebouwen of bedrijfsgerelateerde voorzieningen hoeven niet als gevoelige bestemmingen in de zin van het beleidsadvies te worden aangemerkt. Hoewel personen in deze gebouwen in de nabijheid van een hoogspanningsverbinding kunnen verblijven, is hierover in het deskundigenbericht van STAB vermeld dat het niet gebruikelijk is dat de verblijfsduur in bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsgerelateerde voorzieningen meer zal zijn dan minimaal 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal één jaar. Er is dan geen sprake van langdurig verblijf als bedoeld in het voorzorgbeleid.

In wat appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in het inpassingsplan een onjuiste toepassing is gegeven aan het voorzorgbeleid. Of in de specifieke situatie aanleiding is om in afwijking van dit uitgangspunt een bepaald object toch als gevoelige bestemming aan te merken, zoals door enkele appellanten is aangevoerd, zal elders in de uitspraak aan de orde komen bij de behandeling van de beroepsgronden over desbetreffende locaties.

46.3.  De betogen slagen niet.

Vaststelling van de magneetveldzone

47.     Een aantal appellanten betoogt dat bij de bepaling van de magneetveldzone ten onrechte is uitgegaan van de rekenmethodiek uit de Handreiking 4.1 die voor het laatst is geactualiseerd in 2015. Volgens appellanten had de magneetveldzone moeten worden bepaald door middel van metingen en niet met modelberekeningen, omdat er in de omgeving meerdere factoren zijn die invloed hebben op de magneetveldzone.

Omdat op basis van de uitgevoerde modelberekeningen de precieze ligging van de magneetveldzones niet wordt bepaald, kan er dus ook niet zonder meer van worden uitgegaan dat buiten de nu berekende magneetveldzone de norm van 0,4 µT magneetveldsterkte op jaarbasis niet zal worden overschreden. Bij de berekeningen is namelijk uitgegaan van een bepaalde specifieke locatie en hoogte van de mast, terwijl die niet in het inpassingsplan zijn vastgelegd. Omdat de magneetveldzone ook niet op de verbeelding is ingetekend, kan de omvang en ligging van de magneetveldzone dus anders uitpakken dan waarvan in het inpassingsplan wordt uitgegaan. Ook zijn de berekeningen ten onrechte slechts gebaseerd op de veldsterkten ter hoogte van 1 meter boven maaiveld. Verder vrezen enkele appellanten dat het gelet op de netcapaciteit vaak zal voorkomen dat de hoeveelheid stroom door de kabels groter zal zijn dan de 30% belasting waarvan in de berekening van de magneetveldzones is uitgegaan. Daar zal de magneetveldzone volgens hen groter zijn dan is berekend. Fun Skillz en anderen vinden daarom dat het inpassingsplan had moeten voorzien in een onafhankelijke controle en monitoring van de magnetische veldsterkte.

47.1.  Voor de berekening van de (specifieke) magneetveldzones van de hoogspanningsverbinding is de ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan van toepassing zijnde Handreiking 4.1 gehanteerd. Het magneetveldzonerapport "Rapportage Magneetvelden H1.3 (Scenario 3-gecombineerde beïnvloed) VKA2.02.1" is als bijlage 9 bij de plantoelichting gevoegd, evenals de notitie "Uitgangspuntenrapportage H1-producten-VKA 2.0.1" waarin de uitgangspunten voor het berekenen van de magneetvelden zijn opgenomen, waaronder de ontwerpbelasting van de hoogspanningslijn.

De ministers hebben gesteld dat Handreiking 4.1 ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan een complete en actuele rekenmethode beschreef en dat hiermee voldoende nauwkeurig kan worden bepaald hoe groot de magneetveldzone van 0,4 µT is. De ministers hebben verder toegelicht dat het bij de aanleg van nieuwe hoogspanningslijnen vooraf alleen mogelijk is om de magneetveldzone te berekenen. Bovendien kunnen metingen van de magneetveldsterkte weliswaar inzicht geven in de mate van blootstelling, maar met actuele metingen kan niet worden vastgesteld of aan het voorzorgbeleid wordt voldaan. In het voorzorgbeleid is de magneetveldzone namelijk geformuleerd als de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningslijn uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 µT is of in de toekomst kan worden. Het voorzorgbeleid kent dus geen relatie met de actuele optredende magneetvelden, maar uitsluitend met de zone waarbinnen bij een berekening volgens de Handreiking het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 µT, aldus de ministers. Aangezien bovendien uit twee door het RIVM uitgevoerde validatieonderzoeken met magneetveldmetingen in 2014 bij de wijk Rokkeveen in Zoetermeer en Maartensdijk is gebleken dat de meetresultaten voldoende overeenkomen met de berekeningen van het magneetveld, is het rekenvoorschrift uit Handreiking 4.1 volgens de ministers goed te gebruiken om te bepalen waar de zonegrens ligt.

Mede in het licht van deze toelichting ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de ministers in afwijking van het beleidsadvies het magneetveldonderzoek op basis van metingen hadden moeten uitvoeren, dan wel dat het inpassingsplan had moeten voorzien in een controle- en monitoringsverplichting.

47.2.  De Afdeling ziet in het aangevoerde ook geen grond voor het oordeel dat de ministers niet konden uitgaan van de uitgevoerde berekening die aan het inpassingsplan ten grondslag ligt.

In het deskundigenbericht heeft de STAB vermeld dat de weergave van de magneetveldsterkte op een hoogte van 1 meter boven maaiveld een vast uitgangspunt is bij de berekening volgens de Handreiking. De STAB vindt dit niet onlogisch, omdat op die hoogte gemiddeld het zwaartepunt van de blootgestelde persoon zal liggen. Appellanten hebben niet onderbouwd waarom dit een onjuist uitgangspunt zou zijn voor het berekenen van de magneetveldzone.

Over het betoog van sommige appellanten dat de omvang van de magneetveldzone groter zou kunnen zijn dan berekend vanwege de mogelijke toename van stroom door de nieuwe hoogspanningsverbinding, hebben de ministers toegelicht dat in Handreiking 4.1 voor het bepalen van de breedte van de magneetveldzone wordt gerekend met een jaargemiddelde belasting van 30% van de ontwerpcapaciteit, de maximale stroom waarvoor de hoogspanningslijn is ontworpen. Ze hebben er op gewezen dat dit percentage van 30% is gebaseerd op eisen uit de Elektriciteitswet 1998 en de Netcode elektriciteit die vanuit een oogpunt van leveringszekerheid gelden voor elektriciteitsnetten en op grond waarvan TenneT als netbeheerder verplicht is om een net te bouwen met een zekere overcapaciteit. Verder is het percentage gebaseerd op onderzoeken van het RIVM uit 2003, 2011 en 2013 naar de feitelijke belastinggraad van de 380 kV- en 220 kV-lijnen. Daaruit is gebleken dat voor meer dan 90% van de verbindingen de werkelijke jaargemiddelde stroom ruim onder 30% van de maximale transportcapaciteit ligt. De keuze voor 30% in Handreiking 4.1 houdt volgens de ministers rekening met de groei van het elektriciteitsgebruik in de komende decennia. Er zijn geen aanwijzingen dat de jaargemiddelde belasting van de nieuwe verbinding hoger zal zijn dan waarmee in de berekening rekening is gehouden, aldus de ministers. Wat enkele appellanten op dit punt naar voren hebben gebracht, geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers er niet van uit konden gaan dat de nieuwe 380 kV-verbinding per jaar gemiddeld niet zwaarder dan 30% zal worden belast en dat de berekende magneetveldzone daardoor niet groter zal zijn dan nu is berekend.

Dat bij de berekening van de magneetveldzone is uitgegaan van de mastlocaties zoals deze door TenneT zijn gepositioneerd, terwijl de locatie en hoogte van de masten niet in het inpassingsplan zijn vastgelegd en dus nog kunnen veranderen, maakt verder niet dat de berekening als zodanig niet juist is. In bijlage 9 bij de plantoelichting zijn de berekening en de verbeeldingen met daarop de specifieke magneetveldzone opgenomen. Op grond hiervan kan worden vastgesteld welke woningen in de magneetveldzone van de voorziene hoogspanningslijn liggen, uitgaande van de door TenneT aangeleverde mastlocaties. De lijst met woningen in de magneetveldzone is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels. Weliswaar kunnen de mastlocaties nog wijzigen en kan dit gevolgen hebben voor de ligging en breedte van de magneetveldzone, maar dat leidt niet tot het oordeel dat de ministers zich bij de vaststelling van het inpassingsplan redelijkerwijs niet op de magneetveldrapportages konden baseren. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in de artikelen 8.2, onder b, sub 5, en 9.2, onder b, sub 5, van de planregels is voorzien in een regeling die voorkomt dat andere gevoelige bestemmingen dan die zijn genoemd in bijlage1 bij de planregels in de magneetveldzone komen te liggen. Daarmee is geborgd dat bij een verschuiving van de mastlocaties de jaargemiddelde magneetveldsterkte van 0,4 µT niet bij meer of andere woningen zal worden overschreden.

47.3.  De betogen slagen niet.

Locatiespecifieke bezwaren

48.     Een aantal appellanten heeft beroepsgronden aangevoerd tegen de door de ministers gemaakte afweging over de handhaving van hun (bedrijfs)woning die in de specifieke magneetveldzone komt te liggen. Zij vinden dat de ministers zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat die woningen gehandhaafd kunnen worden.

49.     In de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen zijn de gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone van de voorziene hoogspanningsverbinding geïnventariseerd. Volgens de ministers is er op geen van de percelen sprake van een zodanige stapeling van milieufactoren dat de woonfunctie niet kan worden gehandhaafd in het licht van het beleidsadvies.

50.     [appellant sub 44] en [appellant sub 44A] wonen in de bedrijfswoning aan de [locatie 13] in Moerdijk. [appellant sub 44B] en [appellant sub 44C] wonen op het adres [locatie 14] in Moerdijk. De bedrijfswoning en woning liggen allebei in de specifieke magneetveldzone. In de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen staat over de woning aan de [locatie 13] dat geen aanbod tot aankoop, maar een aanbod ter compensatie voor de waardevermindering wordt gedaan omdat de woning onbewoond is. Voor de bedrijfswoning aan de [locatie 14] wordt een maatwerkoplossing gezocht.

[appellant sub 44] en anderen hebben aangevoerd dat er ter plaatse van de woning en bedrijfswoning op hun percelen wel degelijk sprake is van een stapeling van negatieve milieufactoren. Ze hebben in dit verband gewezen op het Logistiek Park Moerdijk (hierna: het LPM) en op het feit dat de woningen in de geluidzone van industrieterrein Moerdijk liggen. Ze vinden het onnavolgbaar dat de ligging van de woningen ten opzichte van het LPM in de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen niet relevant wordt geacht, maar dat dit hun wel wordt tegengeworpen bij het zoeken naar een maatwerkoplossing. Op de zitting hebben zij wat betreft de stapeling van milieufactoren ook gewezen op het optredende coronageluid dat de STAB in het deskundigenbericht heeft aangestipt. Over [locatie 13] hebben zij verder nog aangevoerd dat er in de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen ten onrechte van uit is gegaan dat de woning op dat perceel niet bewoond is.

50.1.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 44] en anderen hebben aangevoerd geen reden om te oordelen dat de conclusie van de ministers dat er ook bij de toevoeging van de hoogspanningslijn geen sprake is van een zodanige stapeling van milieufactoren dat de woningen daardoor niet kunnen worden gehandhaafd, onjuist is.

Zoals ook in het deskundigenbericht is vermeld, liggen het LPM, de rijksweg A17 en Haven- en industrieterrein Moerdijk op een afstand van ongeveer 1 km afstand van de percelen. In de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen is onderkend dat de percelen zijn gelegen binnen de gebiedsaanduiding ‘geluidzone-industrie’ van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk". Voor het LPM, waar alleen bedrijven zijn toegelaten tot en met milieucategorie 3.2, geldt een richtafstand voor geluid van 100 m. Omdat daar in dit geval ruimschoots aan is voldaan, hebben de ministers geen rekening hoeven houden met mogelijke geluidhinder van het LPM. Uit de omstandigheid dat het bevoegd gezag niet wil meewerken aan de gewenste verplaatsing van de bedrijfswoning dichter bij het LPM, kan ook niet worden afgeleid dat ter plaatse van de percelen aan de [locatie 13] en 6 negatieve milieugevolgen van het LPM worden ondervonden. Uit het akoestisch rapport van DPA Cauberg-Huygen, waar de STAB naar heeft verwezen, volgt verder dat het industrie- en verkeerslawaai van het industrieterrein Moerdijk en de A17 ter plaatse van de percelen aanvaardbaar is. Verder is van belang dat de STAB bij de opmerking over het coronageluid is uitgegaan van de afstand van de woningen tot de grens van het inpassingsplan. De ministers hebben in reactie daarop gesteld dat het niet realistisch is dat de mast en daarmee de lijnen op zo’n korte afstand van de woningen komen. [appellant sub 44] en anderen hebben dat niet bestreden. Er zijn ook geen aanknopingspunten dat het coronageluid tot onaanvaardbare geluidoverlast zal leiden. De ministers hebben verder op de zitting uiteengezet dat de cumulatie van de op de percelen aanwezige geluidbelasting met het te verwachten coronageluid van de nieuwe verbinding ook niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder. Omdat de al aanwezige geluidbelasting van andere geluidbronnen, zoals de A17, het optredende coronageluid zal maskeren, zal de cumulatieve geluidbelasting op de percelen niet wezenlijk toenemen, aldus de op de zitting door de ministers gegeven en onweersproken toelichting.

Gelet op deze motivering bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op de percelen aan de [locatie 13] en [locatie 14] vanwege te verwachten geluidhinder na aanleg van de hoogspanningsverbinding, geen goed woon- en leefklimaat meer kan worden verzekerd.

50.2.  Voor zover [appellant sub 44] en anderen hebben aangevoerd dat de woning aan de [locatie 13] wel degelijk wordt bewoond, overweegt de Afdeling dat het al dan niet bewoond zijn van de woning geen rol heeft gespeeld in de afweging van de ministers over handhaving van de bestemming. Het bewoond zijn is uitsluitend van belang voor de wijze waarop TenneT het aankoop- en schadebeleid uitvoert. Omdat de onderhandelingen daarover in deze procedure niet aan de orde kunnen komen, bespreekt de Afdeling deze beroepsgrond niet inhoudelijk.

50.3.  Het betoog slaagt niet.

51.     [appellanten sub 23] plaatsen vraagtekens bij de afweging die de ministers ten aanzien van hun perceel hebben gemaakt. De ministers stellen zich namelijk op het standpunt dat de woning gehandhaafd kan worden, terwijl TenneT de woning na aankoop zal slopen. Omdat dit het vermoeden bevestigt dat hier sprake is van een voor alle partijen onverkwikkelijke situatie, vragen zij om een hernieuwde afweging ten aanzien van hun perceel.

51.1.  Het gehele woonperceel van [appellanten sub 23] komt binnen de magneetveldzone te liggen. De woning met tuin is als gevoelige bestemming aangemerkt. In de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen zijn de voor het perceel relevante milieufactoren beschreven en is geconcludeerd dat geen sprake is van een zodanige stapeling van milieufactoren dat de woning redelijkerwijs niet kan worden gehandhaafd. [appellanten sub 23] hebben geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen deze afweging. Dat TenneT de woning na aankoop zal slopen, geeft geen aanleiding om vraagtekens te plaatsen bij de door de ministers gemaakte afweging. De sloop van een woning onder de hoogspanningslijn is overeenkomstig het door TenneT gehanteerde schadebeleid. Zoals in paragraaf 8.3 van de plantoelichting is vermeld, is aankoop en sloop van de woning vanuit een oogpunt van veiligheid niet noodzakelijk, maar heeft TenneT hiervoor zelf gekozen.

51.2.  Het betoog slaagt niet.

52.     Ook [appellant sub 28] en VaPe Holding hebben aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een stapeling van negatieve milieufactoren en dat een maatwerkoplossing gevonden moet worden die recht doet aan hun situatie. Omdat de huidige exploitatie van het agrarisch bedrijf niet kan worden voortgezet zonder bedrijfswoning op het perceel, vinden zij een verplaatsing van zowel de woning als de bedrijfsgebouwen noodzakelijk.

52.1.  [appellant sub 28] en VaPe Holding exploiteren een melkveehouderij en een loonbedrijf voor grond-, groen en infrastructuurwerkzaamheden. De bedrijfswoning met tuin en bedrijfsgebouwen op het perceel [locatie 15] in Oosteind komt binnen de specifieke magneetveldzone te liggen. De woning met tuin is als gevoelige bestemming aangemerkt. In de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen staat dat TenneT aan de bewoners van de bedrijfswoning een maatwerkoplossing zal bieden.

Onder verwijzing naar het vermelde onder 42.2, overweegt de Afdeling dat bedrijfsgebouwen geen gevoelige bestemming zijn in de zin van het beleidsadvies. Daargelaten dat [appellant sub 28] en VaPe niet hebben onderbouwd dat de exploitatie zonder bedrijfswoning niet kan worden voortgezet, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 28] en VaPe Holding hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de ministers in afwijking van dit uitgangspunt de bedrijfsgebouwen in dit geval wel als gevoelige bestemming hadden moeten aanmerken. Dat betekent dat de bedrijfsgebouwen niet in de afweging worden meegenomen. [appellant sub 28] en Vape Holding hebben verder niet onderbouwd welke andere negatieve milieufactoren ter plaatse van het perceel aan de orde zijn, die de ministers ten onrechte niet in de afweging zouden hebben betrokken. De op de zitting door [appellant sub 28] en VaPe Holding naar voren gebrachte cumulatieve effecten van twee 380 kV-hoogspanningslijnen dichtbij hun perceel, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een stapeling van milieufactoren. De ministers hebben hierover namelijk gesteld dat in Handreiking 4.1 rekening is gehouden met cumulatie van leidingen en dat die berekening resulteert in één magneetveldzone. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de ministers  niet tot de conclusie hebben kunnen komen dat de woning gehandhaafd kan worden. Hoe de maatwerkoplossing er in dit concrete geval uit moet komen te zien, maakt deel uit van de onderhandelingen met TenneT en kan in deze procedure niet aan de orde komen.

52.2.  Het betoog slaagt niet.

53.     Volgens [appellante sub 7] had haar volledige boerderij, dus zowel de woning als de bedrijfsgebouwen, tegen volledige schadeloosstelling wegbestemd moeten worden. Omdat de gehele boerderij in de magneetveldzone komt te liggen is het gelet op de gezondheidsrisico’s voor mensen die daar langdurig verblijven, waaronder kinderen, onaanvaardbaar om op de boerderij te blijven wonen en werken. Daarom hadden de bedrijfsgebouwen, paardenstalling en rijbakken volgens [appellante sub 7] ook als gevoelige bestemming moeten worden aangemerkt. [appellante sub 7] heeft er verder op gewezen dat de bedrijfswoning is gelegen tussen de nabij gelegen rijksweg A17 en een buisleidingenstraat, zodat er wel degelijk sprake is van een stapeling van milieufactoren.

53.1.  [appellante sub 7] exploiteert een akkerbouwbedrijf en een paardenhouderij aan de [locatie 16] in Oud-Gastel. De boerderij omvat een woning en meerdere bedrijfsgebouwen, inclusief een paardenstal met rijhal en paardenbak, wat allemaal binnen de specifieke magneetveldzone komt te liggen. De woning met tuin is als gevoelige bestemming aangemerkt. In de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen staat dat de woning weliswaar dichtbij de snelweg A17 ligt, maar dat voor het geluid van de A17 voor de woning een saneringsplan is vastgesteld. In het verweerschrift hebben de ministers toegelicht dat daarvoor een gevelmaatregelenonderzoek zal plaatsvinden met het oog op het geluidniveau binnen de woning. Ook hebben de ministers in de afweging betrokken dat de woning is gelegen in de "Veiligheidszone - externe veiligheid buisleidingen" van het bestemmingsplan "Eerste Herziening Buitengebied Halderberge". Omdat de op ongeveer 65 m van de bedrijfswoning gelegen propyleenleiding zal worden verplaatst naar de ongeveer 60 m westelijker gelegen buisleidingenstrook, zal de woning op zo’n 125 m en daarmee buiten het invloedgebied van de propyleenleiding komen te liggen. Verder hebben de ministers van belang geacht dat de bestaande 150 kV‑verbinding, die op een afstand van ongeveer 175 m van de woning staat, zal worden geamoveerd. Ook hebben de ministers er op gewezen dat TenneT de bewoners van de onderhavige bedrijfswoning een maatwerkoplossing zal aanbieden.

53.2.  Onder verwijzing naar overweging 42.2, overweegt de Afdeling dat bedrijfsgebouwen geen gevoelige bestemming zijn in de zin van het beleidsadvies. In wat [appellante sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de ministers in dit geval, in afwijking van dit uitgangspunt, de bedrijfsgebouwen en de paardenhouderij wel als gevoelige bestemming hadden moeten aanmerken. Voor zover [appellante sub 7] heeft gewezen op de aanwezigheid van kinderen die de paarden verzorgen, hebben de ministers er terecht op gewezen dat de duur van het verblijf maatgevend is voor de kwalificatie als gevoelige bestemming. Aangezien locaties als sportvelden, speeltuinen en zwembaden, waar zich ook kinderen kunnen bevinden, in het beleidsadvies niet als gevoelige bestemming worden aangemerkt, ziet de Afdeling geen aanleiding om daar ten aanzien van de paardenhouderij, waar activiteiten voor kinderen worden georganiseerd, tot een andere conclusie te komen. Dat betekent dat de bedrijfsgebouwen en de paardenhouderij niet in de afweging worden meegenomen. Omdat de ministers in de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen inzichtelijk hebben gemaakt waarom naar hun mening geen sprake is van een stapeling van milieufactoren, ondanks de nabijheid van de A17, de buisleidingenstraat en een bestaande hoogspanningsverbinding, en [appellante sub 7] deze afweging inhoudelijk niet gemotiveerd heeft bestreden, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de ministers niet tot die conclusie hebben kunnen komen. Ook in wat [appellante sub 7] in dit verband op de zitting naar voren heeft gebracht over coronageluid heeft de Afdeling geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel.

53.3.  Het betoog slaagt niet.

54.     [appellante sub 51] heeft aangevoerd dat er op haar percelen aan de [locatie 17]-[locatie 18] in Loon op Zand geen sprake is van een kleinschalige concentratie van gevoelige bestemmingen als bedoeld in het beleidsadvies. De woning en de bebouwing bij de voormalige nertsenfarm worden namelijk continu gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zodat beide gebouwen zijn te beschouwen als gevoelige bestemming, aldus [appellante sub 51]. [appellante sub 51] heeft verder aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een stapeling van negatieve milieufactoren. Zij heeft in dit verband gewezen op de nabij het perceel gelegen agrarische bedrijven, de N216 (Midden Brabantweg) en een bedrijventerrein ten oosten van de [locatie 17]. Bovendien hebben de ministers in de afweging ten onrechte geen rekening gehouden met de uitbreidingswensen van [appellante sub 51]. Zij heeft de gronden in 2018 gekocht met het idee om daar recreatievoorzieningen in de natuur te realiseren. Ook [appellant sub 14] heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij het voornemen heeft om op het perceel een recreatiebedrijf te vestigen, in combinatie met een kinderdagverblijf, en dat verwezenlijking van deze plannen straks niet meer mogelijk is.

54.1.  Op [locatie 17]-[locatie 18] bevinden zich een plattelandswoning en bebouwing van een voormalige nertsenfarm. In een deel van de bedrijfsgebouwen zijn woonunits gerealiseerd die worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De bebouwing komt vrijwel geheel binnen de specifieke magneetveldzone te liggen. De woning met tuin is als gevoelige bestemming aangemerkt. In de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen staat dat de ministers het perceel, gezien de ligging ervan, hebben aangemerkt als een kleinschalige concentratie van gevoelige bestemmingen. In het verweerschrift hebben de ministers er nog op gewezen dat de N216 op een afstand van 1,4 km van het perceel ligt en dat uit de Geluidbelastingskaart van de provincie Noord-Brabant volgt dat de geluidbelasting op het perceel lager is dan 55 dB. Aangezien het Bedrijvenpark de Hoogt ten oosten van de N216 en daarmee aan de andere kant van de weg ligt ten opzichte van de bebouwing aan de Bergstraat, achten de ministers het ook niet voor de hand liggen dat dit bedrijvenpark een negatieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat op het perceel.

54.2.  De Afdeling is van oordeel dat de ministers in het aangevoerde geen grond  hoefden te zien om de voor tijdelijke huisvesting gebruikte woonunits als gevoelige bestemming aan te merken. Volgens het beleidsadvies is de duur van het verblijf maatgevend voor de kwalificatie als gevoelige bestemming, waarbij het begrip "langdurig verblijf" is omschreven als verblijf van minimaal 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal één jaar. Daarvan is geen sprake bij het in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" toegestane gebruik voor de huisvesting van seizoenarbeiders. Seizoenarbeiders zullen namelijk niet een geheel jaar op het perceel verblijven en bovendien is permanente bewoning op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Dat betekent dat de ministers op basis van het voorzorgbeleid dat deel van de bedrijfsgebouwen niet in de afweging hoefden mee te nemen. In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen reden voor het oordeel dat de ministers het perceel niet als een kleinschalige concentratie van gevoelige bestemmingen hebben kunnen aanmerken.

Met de onweersproken toelichting van de ministers over de beperkte invloed van de N216 en het bedrijventerrein op het perceel aan de [locatie 17]-[locatie 18] hebben de ministers verder voldoende gemotiveerd dat zich geen onaanvaardbare stapeling van milieufactoren voordoet. Gelet op wat de Afdeling hierna onder 64.3 zal overwegen over de geluidbelasting op de percelen, leidt het verwachte coronageluid en windfluiten ook niet tot dat oordeel.

54.3.  Over de plannen van [appellante sub 51] om het perceel te herontwikkelen overweegt de Afdeling als volgt. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat de plannen van [appellante sub 51] ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan al concreet waren, is het bedrijfsconcept dat [appellante sub 51] op het perceel wil ontwikkelen niet aan te merken als gevoelige bestemming in de zin van het hiervoor onder 42.2 beschreven rijksbeleid. Bovendien vormt de magneetveldzone over het perceel uit een oogpunt van gezondheidsrisico’s geen belemmering om het perceel overeenkomstig die plannen te gebruiken. Over de plannen van [appellant sub 14] overweegt de Afdeling dat op basis van het bestemmingsplan bij recht geen kinderopvang is toegestaan. De ministers hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er in zoverre geen sprake is van een (niet gerealiseerde) gevoelige bestemming waarmee rekening had moet worden gehouden. [appellant sub 14] heeft verder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan al concrete plannen had voor de realisering van een kinderopvanglocatie. Ook anderszins heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. De ministers hebben daarom geen rekening hoeven houden met zijn wens een kinderopvangverblijf op het perceel te realiseren.

Gelet op het voorgaande en mede gelet op wat hierna wordt overwogen onder 78.2 ten aanzien van schade, hebben de ministers  geen doorslaggevend gewicht aan de belangen van [appellante sub 51] en [appellant sub 14] hoeven toekennen.

54.4.  Het betoog slaagt niet.

55.     [appellant sub 52] heeft aangevoerd dat zijn woning, tuin en bedrijfsgebouwen, die pal onder de hoogspanningsleiding komen te liggen, in zijn geheel als een gevoelige bestemming moeten worden aangemerkt. Personen brengen namelijk net zo veel tijd door in de bedrijfsgebouwen als in een woning. Om recht te doen aan zijn situatie, moet de maatwerkoplossing ook betrekking hebben op de bedrijfsgebouwen, aldus [appellant sub 52]. Verder heeft [appellant sub 52] aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een stapeling van negatieve milieufactoren. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat op een steenworp afstand van het perceel een buisleidingenstraat ligt, die zijn perceel ook in een punt raakt.

55.1.  [appellant sub 52] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 19] in Roosendaal en exploiteert daar een tuinbouwbedrijf waar asperges en aardbeien worden geteeld. Op het perceel is ook een boerderijwinkel gevestigd. Ten oosten van de oostelijke perceelsgrens ligt een buisleidingenstraat. Vanwege die buisleidingenstraat hebben deze gronden en een aansluitend deel in het bestemmingsplan "Buitengebied Roosendaal Nispen" de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - buisleidingenstraat" gekregen. Het zuidoostelijk puntje van het perceel van [appellant sub 52], bij de inrit naar de bedrijfsopstallen, ligt in deze vrijwaringszone.

De woning met tuin en de bedrijfsbebouwing komen binnen de specifieke magneetveldzone te liggen. De woning met tuin is als gevoelige bestemming aangemerkt. Uit de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen blijkt dat de ministers hebben onderkend dat de woning dicht bij de vrijwaringszone van de buisleidingenstrook is gelegen en dat op ongeveer 175 afstand van de gevoelige bestemming een 150 kV-verbinding aanwezig is. Volgens de ministers gaat er van de vrijwaringszone als zodanig geen negatief milieueffect uit en zal de 150 kV-verbinding worden verwijderd, zodat geen sprake is van een stapeling van negatieve milieueffecten. De ministers hebben er in de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen overigens nog op gewezen dat TenneT aan de bewoners van de bedrijfswoning een maatwerkoplossing zal bieden.

55.2.  In wat [appellant sub 52] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de ministers de boerderijwinkel en andere bedrijfsbebouwing ook als gevoelige bestemming hadden moeten aanmerken. Dat betekent dat de ministers op basis van het voorzorgbeleid deze bedrijfsgebouwen niet in de afweging hoefden mee te nemen. Aangezien [appellant sub 52] niet heeft onderbouwd welke negatieve effecten worden ondervonden van de ligging van een klein puntje van het perceel in de vrijwaringszone en de ministers op de zitting hebben toegelicht dat de buisleidingenstraat zelf daar niet loopt, ziet de Afdeling ook daarin geen grond voor het oordeel dat de ministers de woning en woonbestemming niet konden handhaven. Hoe de maatwerkoplossing er in dit concrete geval uit moet komen te zien, maakt verder deel uit van de onderhandelingen met TenneT en kan in deze procedure niet aan de orde komen.

55.3.  Het betoog slaagt niet.

56.     [appellant sub 49] betoogt dat op zijn perceel sprake is van een opeenstapeling van negatieve milieufactoren, gelet op de cumulatieve effecten van twee 380 kV-hoogspanningslijnen dichtbij zijn woning.

Op de zitting heeft [appellant sub 49] uitgelegd dat het betoog over de ligging van de magneetveldzone over een gedeelte van zijn perceel en de daaruit voortvloeiende maatwerkoplossing, zo is bedoeld dat het inpassingsplan voor hem op dit onderdeel onvoldoende rechtszekerheid biedt. Weliswaar vindt [appellant sub 49] het aanvaardbaar dat de tuin gedeeltelijk in de magneetveldzone komt te liggen, hij is er gelet op de mogelijke verschuivingen van de mastlocaties niet gerust op dat de bedrijfswoning zelf buiten de magneetveldzone zal blijven liggen. Het is onduidelijk wat voor maatwerkoplossing in dat geval dan zou worden geboden.

56.1.  [appellant sub 49] woont aan de [locatie 20] in Hooge Zwaluwe en exploiteert daar een melkveehouderij. Naast de woning met tuin staan op het perceel bedrijfsgebouwen. Een deel van de tuin bij de woning komt in de specifieke magneetveldzone te liggen. De ministers hebben de woning met tuin als gevoelige bestemming aangemerkt. Uit de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen blijkt dat de ministers de al bestaande 380 kV-verbinding Geertruidenberg-Rilland ten noorden van het perceel in de beoordeling hebben betrokken.

56.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 49] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de ministers zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat er geen sprake is van een stapeling van milieufactoren. In het deskundigenbericht van de STAB staat vermeld dat in Handreiking 4.1  aandacht is besteed aan situaties waarbij bovengrondse hoogspanningsverbindingen elkaar beïnvloeden. Bij de berekening van de magneetveldzone is er dus rekening mee gehouden dat de magneetvelden van de twee hoogspanningsverbindingen bij het perceel elkaar beïnvloeden. [appellant sub 49] heeft niet onderbouwd waarom de cumulatie van die lijnen desondanks een stapeling van milieufactoren oplevert.

De Afdeling ziet in wat [appellant sub 49] verder heeft aangevoerd ook geen grond voor het oordeel dat de ministers het plan niet in deze vorm hebben kunnen vaststellen. Omdat de woning van [appellant sub 49] als gevoelige bestemming is aangemerkt en in bijlage 1 is opgenomen, stelt [appellant sub 49] terecht dat het inpassingsplan het mogelijk maakt dat de bedrijfswoning alsnog in de magneetveldzone komt te liggen doordat de mastlocaties niet vastliggen. Maar zoals de ministers op de zitting hebben toegelicht, is dat niet van belang voor hun afweging over het al dan niet handhaven van de woonbestemming op het perceel. Wel zal het gevolgen hebben voor de maatwerkoplossing die TenneT dan zal aanbieden. Omdat die in dat geval dan niet alleen betrekking heeft op de tuin, maar ook op de bedrijfswoning, zal Tennet aanvullend maatwerk bieden. Overigens zijn er geen aanknopingspunten dat die situatie zich in dit geval zal kunnen voordoen, aangezien inmiddels een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van de desbetreffende mast op de hartlijn van de verbinding, aldus de toelichting op de zitting van TenneT.

56.3.  Dit betoog slaagt niet.

57.     [appellant sub 15] betoogt dat TenneT bij de uitvoering van het aankoop- en schadebeleid ten onrechte een onderscheid maakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen. [appellant sub 15] wil dat TenneT de woning en het perceel tegen volledige schadeloosstelling aankoopt, zoals zij dat ook heeft toegezegd in de brief van 28 juli 2017. Met deze brief is bij [appellant sub 15] de verwachting gewekt dat hij in aanmerking zou komen voor een aanbod tot uitkoop door TenneT. Door pas in 2023 terug te komen van de gedane toezegging, wordt in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld, aldus [appellant sub 15].

57.1.  TenneT heeft op de zitting toegezegd dat zij gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval in afwijking van het aankoop- en schadebeleid aan [appellant sub 15] alsnog een aanbod tot uitkoop zal doen. Aangezien hiermee tegemoet is gekomen aan de wens van [appellant sub 15] en een aanvaardbare oplossing is bereikt, hoeft deze beroepsgrond geen inhoudelijke bespreking meer.

58.     Enkele appellanten betogen dat de ministers bestaande bebouwing op hun perceel ten onrechte niet (ook) hebben aangemerkt als gevoelige bestemming in de zin van het beleidsadvies.

59.     [appellante sub 32] betoogt dat haar percelen aan de [locatie 5] en [locatie 6] weliswaar buiten de magneetveldzone komen te liggen en daarom terecht niet als gevoelige bestemming zijn aangemerkt, maar dat door het ontbreken van mastlocaties en -hoogte in het inpassingsplan in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel niet is uitgesloten dat de magneetveldzone alsnog over haar percelen zal vallen. [appellante sub 32] vreest dat de exploitatie van het kinderdagverblijf op [locatie 6] dan niet meer mogelijk zal zijn. Ook zal de magneetveldzone de uitbreidingsmogelijkheden van de kinderopvang en andere nevenactiviteiten beperken en bestaat de kans dat ouders niet meer willen dat hun kinderen naar de opvang gaan omdat deze zo dicht in de buurt ligt van een hoogspanningsverbinding.

59.1.  Niet in geschil is dat de percelen van [appellante sub 32] met een melkveebedrijf en, onder meer, een kinderdagverblijf, gezinshuis en een opvanglocatie voor alleenstaande jonge moeders niet in de magneetveldzone van de nieuwe hoogspanningsverbinding komen te liggen. Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, is in de artikelen 8.2 en 9.2 van de planregels voorzien in een regeling die voorkomt dat andere gevoelige bestemmingen dan die zijn genoemd in bijlage 1 bij de planregels in de magneetveldzone komen te liggen. Dat betekent ook dat is geborgd dat de woning en het kinderdagverblijf daar niet binnen zullen komen te liggen, ook niet als de masten verschuiven. Aan de omstandigheid dat de exploitatie van de kinderopvang gevolgen zal ondervinden van het inpassingsplan omdat ouders hun kinderen vanwege de nabij gelegen hoogspanningslijn daar niet of niet meer naartoe zullen brengen, daargelaten of dat juist is, hebben de ministers  geen doorslaggevend belang hoeven toekennen. Voor het oordeel dat de magneetveldzone aan doorontwikkeling van het kinderdagverblijf of andere activiteiten in de weg staat, zoals gesteld, ziet de Afdeling in het aangevoerde evenmin aanleiding. De kinderopvang ligt namelijk op ruime afstand van het magneetveld en ook het nieuwe bouwblok komt op meer dan 50 m van het magneetveld te liggen, zo bleek op de zitting.

59.2.  Het betoog slaagt niet.

60.     [appellanten sub 8] betogen dat het perceel [locatie 1] in Loon op Zand in het inpassingsplan ten onrechte niet is aangemerkt als gevoelige bestemming in de zin van het beleidsadvies. Zij hebben er op gewezen dat [appellanten sub 8A] de woning aan [locatie 1] al sinds 1990 met instemming van de gemeente permanent bewoont en dat het inpassingsplan het mogelijk maakt dat de woning in de magneetveldzone komt te liggen.

In reactie op het deskundigenbericht van de STAB hebben [appellanten sub 8] nog aangevoerd dat het inpassingsplan tot gevolg kan hebben dat er spanningen geïnduceerd worden op het metalen hekwerk rondom perceel [locatie 1], wat kan leiden tot elektrische schokken bij aanraking van het hek. Verder hebben ze er op gewezen dat het natuurbad met strandje op [locatie 2] niet meer bruikbaar zal zijn doordat dit in de magneetveldzone van de hoogspanningsverbinding zal komen te liggen.

Dat ter plaatse van [locatie 2] een magneetveldzone van 80 m wordt aangehouden, terwijl iets verderop bij de recreatieplas met strand van Experience Island een magneetveldzone van 110 m wordt aangehouden, vinden [appellanten sub 8] verder in strijd met het verbod op willekeur. Verder hebben zij aangevoerd dat de ministers in de Antwoordnota ten onrechte niet zijn ingegaan op het door hen in de zienswijze naar voren gebrachte punt dat op het tracégedeelte van de Bosroute beter gekozen had kunnen worden voor Wintrackmasten, onder meer omdat die een smaller magneetveld geven dan de nu gekozen Moldaumasten.

60.1.  De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat het perceel [locatie 1] geen in aanmerking te nemen gevoelige bestemming is, omdat het perceel buiten de magneetveldzone ligt en omdat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" op het perceel de bestemming "Bos" rust. Zij hebben nog wel opgemerkt dat bij de vaststelling van het inpassingsplan desondanks rekening is gehouden met het perceel van [appellanten sub 8A] en dat dit niet in de specifieke magneetveldzone is komen te liggen, juist vanwege het feit dat [appellanten sub 8A] daar al meer dan 30 jaren onafgebroken woont.

60.2.  [appellanten sub 8A] heeft een pand op het perceel [locatie 1] en woont daar sinds 1990. [appellant sub 8B] is eigenaar van [locatie 2] waar een recreatiewoning aanwezig is. Niet in geschil is dat de specifieke magneetveldzone van de nieuwe hoogspanningsverbinding net niet het perceel [locatie 1] raakt. De magneetveldzone reikt tot een meter van het perceel. Het perceel [locatie 2] komt wel deels in de magneetveldzone te liggen.

Weliswaar stellen de ministers terecht dat het perceel [locatie 1] buiten de magneetveldzone ligt en dat alleen al daarom geen sprake is van een relevante gevoelige bestemming in de zin van het beleidsadvies, maar het inpassingsplan maakt het wel mogelijk dat het pand alsnog in de magneetveldzone komt te liggen doordat de mastlocaties niet vastliggen en het perceel geen woonbestemming heeft. Hoewel de ministers op de zitting hebben toegelicht dat wordt uitgegaan van de planologisch situatie en het perceel met een bosbestemming daarom niet kan worden aangemerkt als een te vermijden gevoelige bestemming, hebben de ministers bij de bepaling van het tracé en de magneetveldzone in dit geval - mede op verzoek van de gemeente Loon op Zand - wel rekening gehouden met de omstandigheid dat het pand op het perceel permanent wordt bewoond. De Afdeling vindt dat ook voor de hand liggen en gaat er daarom van uit dat er bij de vergunningverlening voor de masten rekening zal worden gehouden met de ligging van het pand met het bijbehorende erf en dat deze buiten de magneetveldzone zullen blijven liggen.

De Afdeling overweegt verder dat TenneT onderzoek heeft gedaan naar de inductieve beïnvloeding van de hoogspanningslijn op de bebouwing en elektrische systemen. Uit de notitie "Beschouwing EM-beïnvloeding op [locatie 1] te Loon op Zand" volgt dat inductieve beïnvloeding op metalen voorwerpen bij de bebouwing weliswaar niet op voorhand is uit te sluiten, maar dat daarvoor mitigerende maatregelen getroffen zullen worden als uit latere detailberekening blijkt dat dit nodig is.

Zoals verder volgt uit wat de Afdeling hiervoor over het voorzorgbeleid heeft overwogen, zijn er op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat het natuurbad op [locatie 2] om veiligheidsredenen niet meer bruikbaar zal zijn.

Dat de magneetveldzone op een andere locatie breder is dan bij de percelen aan [locatie 1] en [locatie 2] betekent niet dat er sprake is van willekeur. De breedte van de magneetveldzone is namelijk vastgesteld op basis van een berekening volgens Handreiking 4.1. [appellanten sub 8] hebben deze berekeningen op zichzelf niet betwist.

De Afdeling overweegt verder dat de ministers in de Antwoordnota zijn ingegaan op de zienswijze over het gekozen masttype voor de laatste 5 km naar de Spinder. In de Antwoordnota is uitgelegd dat de overgang van een vakwerkmasttype Moldau naar een Wintrackmast bij de bosroute technisch niet uitvoerbaar is. [appellanten sub 8] hebben dit niet weersproken. Nu niet wordt betwist dat het feitelijk onmogelijk is om voor de laatste 5 km naar de Spinder de Wintrackmasten te gebruiken, is niet in te zien waarom de ministers nog hadden moeten ingaan op het punt dat Wintrackmasten een smaller magneetveld hebben.

60.3.            Het betoog slaagt niet.

61.     Ook Fun Skillz en anderen betogen dat hun perceel met woning en bedrijfsbebouwing ten onrechte niet is aangemerkt als gevoelige bestemming in de zin van het beleidsadvies. Naast de agrarische bedrijfsactiviteiten worden namelijk ook recreatieve verblijfsactiviteiten voor kinderen aangeboden, waaronder informele kinderopvang en 15 kampeerplekken voor meerdaagse kinderevenementen. Ze vinden het onbegrijpelijk dat hun perceel niet in de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen is vermeld, terwijl ingevolge het inpassingsplan aan een deel van hun perceel wel de gebiedsaanduiding "overige zone-magneetveldzone" is toegekend.

Fun Skillz en anderen hebben verder nog aangevoerd dat de ministers ten onrechte niet met een cijfermatige onderbouwing inzichtelijk hebben gemaakt dat het gebruik van een Moldaumast bij hun perceel tot een kleinere magneetveldzone heeft geleid, zoals de ministers hebben gesteld.

61.1.  Fun Skillz en anderen exploiteren op het perceel aan de Wouwbaan  in Roosendaal een bedrijf dat zich richt op kindervermaak met zowel binnen- als buitenactiviteiten. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Roosendaal Nispen" rust op het perceel een agrarische bestemming, met de functie aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - recreatieve nevenactiviteit".

De woning en een deel van de bedrijfsgebouwen op het perceel liggen buiten de specifieke magneetveldzone van de nieuwe hoogspanningsverbinding en kunnen om die reden niet worden aangemerkt als een relevante gevoelige bestemming als bedoeld in het beleidsadvies. Onder verwijzing naar het vermelde onder 42.2, overweegt de Afdeling dat de meest oostelijk gelegen schuur, die wel in de specifieke magneetveldzone komt te liggen, ook geen gerealiseerde gevoelige bestemming is in de zin van het beleidsadvies. De informele kinderopvang in dat gebouw maakt dat niet anders. Nog daargelaten dat het gaat om kortdurende opvang voor de kinderen van vrijwilligers die incidenteel helpen bij grootschalige activiteiten, zoals Halloween, staat het bestemmingsplan kinderopvang daar niet toe.

Dat op het bouwvlak waar deze schuur staat de gebiedsaanduiding "overige zone - magneetveldzone" is gelegd, leidt niet tot een ander oordeel. De ministers hebben toegelicht dat dit deel van het perceel een niet-gerealiseerde gevoelige bestemming is in de zin van het beleidsadvies. Gelet op de mogelijkheden in het bestemmingsplan is het namelijk niet uitgesloten dat hier een bedrijfswoning komt na een eventuele sloop van de huidige bedrijfswoning op het perceel. Om de bouw van een woning in de magneetveldzone te voorkomen, is deze niet gerealiseerde gevoelige bestemming met deze aanduiding wegbestemd, zoals ook in de Afwegingsnotitie gevoelige bestemmingen inzichtelijk is gemaakt.

De Afdeling overweegt dat de ministers inzichtelijk hebben gemaakt dat de specifieke magneetveldzone bij het perceel van Fun Skillz en anderen smaller is dan de indicatieve magneetveldzone van 80 m breed, die met gebruik van de Wintrackmast was berekend. Uit het als bijlage 9 bij de plantoelichting behorende magneetveldonderzoek volgt namelijk dat de specifieke magneetveldzone tussen de masten 1045 en 1046 aan de kant van het perceel van Fun Skillz en anderen 75 m breed is. Deze berekeningen zijn door Fun Skillz en anderen niet betwist.

61.2.  Het betoog slaagt niet.

Externe veiligheid

62.     Een aantal appellanten voert bezwaren aan over het aspect externe veiligheid. De meesten van hen betogen dat de risico’s van hoogspanningsmasten dichtbij buisleidingen in het inpassingsplan niet voldoende zijn onderkend. Omdat de ligging van de masten dichtbij buisleidingen en bedrijven het risico op calamiteiten verhoogt, moet volgens hen een afweging op locatieniveau plaatsvinden. Het externe veiligheidsonderzoek "E2.2 Externe Veiligheid VKA2.0.1" van Oostkracht 10, dat als bijlage 14 bij de Antwoordnota is gevoegd, had volgens deze appellanten niet aan het inpassingsplan ten grondslag mogen worden gelegd. Daarin wordt namelijk geen rekening gehouden met de maximale mogelijkheden van het inpassingsplan, waardoor masten nog kunnen verschuiven en de afstand tussen masten en buisleidingen kleiner kan worden.

[appellant sub 34] en [appellant sub 29] en anderen hebben daarbij nog aangevoerd dat het tracé, gelet op het omvalrisico van de masten, te dicht langs de A17 komt te liggen.

62.1.  Zoals in paragraaf 6.8 van de plantoelichting is vermeld, is een hoogspanningsverbinding als zodanig geen risicoveroorzakend object. In het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: het Bevb) is echter wel van belang dat in sommige situaties hoogspanningsmasten nabij buisleidingen en bedrijven wél risicoverhogende objecten kunnen zijn. Er is daarom onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de veiligheid vanwege het omvalrisico van de masten op buisleidingen. In het als bijlage 14 bij de Antwoordnota gevoegde rapport van Oostkracht 10 is ingegaan op het valbereik van de masten en de effecten daarvan op de bestaande buisleidingen. In het rapport is geconcludeerd dat omvallende masten een verwaarloosbare invloed hebben op de externe veiligheid van de buisleidingen. Alleen mast 1077 heeft een significante invloed op het plaatsgebonden risico van een in de buurt liggende hogedruk aardgasleiding. Maar door toepassing van mitigerende maatregelen kan volgens het rapport een aanvaardbare situatie worden bereikt. Appellanten hebben die conclusies niet bestreden. Dat in het rapport geen rekening is gehouden met mogelijke verschuivingen van de mastlocaties, betekent naar het oordeel van de Afdeling ook niet dat de ministers hier niet op mochten afgaan. Zoals de STAB in het deskundigenbericht heeft vermeld, borgen de planregels dat een verschuiving van een mast, waardoor een buisleiding binnen het valbereik van die mast komt, alleen is toegestaan als wordt voldaan aan het Bevb.

62.2.  Dit betoog slaagt niet.

62.3.  De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 34] en [appellant sub 29] en anderen zelf geen externe veiligheidsrisico’s van de voorziene hoogspanningsverbinding langs de A17 ondervinden, althans dat zij zich daarin niet onderscheiden van iedere andere gebruiker van de A17. Zij komen dan ook niet specifiek op voor hun eigen veiligheidsbelang. Hun belang is er in gelegen te voorkomen dat de hoogspanningsverbinding over of in de buurt van hun percelen zal worden aangelegd waardoor die het woon- en leefklimaat bij hun woningen beïnvloedt. Dat betekent dat de norm ten aanzien van externe veiligheid waarop [appellant sub 34] en [appellant sub 29] en anderen zich beroepen in dit geval kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen. Het vorenstaande leidt ertoe dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het besluit op basis van deze beroepsgrond, zodat de Afdeling niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

Geluid

63.     [appellant sub 3], [appellante sub 4], [appellante sub 6], [appellante sub 9], [appellant sub 20], Experience Island, [appellante sub 30], [appellante sub 42], De Reevliet en [appellante sub 51] betogen dat het woon- en leefklimaat in het geding is door te verwachten geluidoverlast. Hun belang bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is volgens hen onvoldoende meegewogen. Experience Island betoogt daarnaast dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidoverlast die de naar rust zoekende gasten op haar bedrijf zullen ondervinden. [appellant sub 29] en anderen betogen dat in de Antwoordnota alleen is ingegaan op coronageluid en dat niet is onderkend dat de hoogspanningskabels en masten bij wind een zingend geluid veroorzaken, wat bij dichtbij gelegen woningen tot hinder zal leiden.

63.1.  In paragraaf 6.7 van de plantoelichting is beschreven dat hoogspanningsverbindingen geluideffecten kunnen veroorzaken. Er kan sprake zijn van windfluiten en vooral bij vochtige weersomstandigheden kan een knetterend geluid optreden door elektrische ontladingen (coronageluid). Met verwijzing naar akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd door Arcadis, waarvan het rapport als bijlage 25 bij de plantoelichting is gevoegd, is geconcludeerd dat de hoogspanningsverbinding niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande woningen.

63.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 8 augustus 2018, ELCI:NL:RVS:2018:2672), bestaat voor coronageluid van hoogspanningsverbindingen en windfluiten geen wettelijke normering.

Bij het ontwerp van een nieuwe hoogspanningsverbinding hanteert TenneT geluidspecificaties voor geluidniveaus van het coronageluid van maximaal 45 dB(A) bij natte weersomstandigheden en 30 dB(A) bij droge weersomstandigheden, gemeten op een afstand van 37 m uit het hart van de verbinding. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 8 augustus 2018), dat in de praktijk aan deze geluidniveaus kan worden voldaan bij het gebruik van wintrackmasten.

De Afdeling heeft eerder ook overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 8 augustus 2018) dat windfluiten een vorm van hoogfrequent geluid is dat met de afstand sterker afneemt dan geluiden in een lagere frequentie. Verder zal bij een hogere windsnelheid het referentieniveau van het omgevingsgeluid ook hoger zijn, zodat het windfluiten daardoor kan worden gemaskeerd.

63.3.  De appellanten die betogen dat het woon- en leefklimaat in het geding is door de te verwachten geluidoverlast, hebben niet gemotiveerd waarom de conclusie in de plantoelichting over het woon- en leefklimaat in hun geval niet juist zou zijn. Uit het rapport van Arcadis volgt dat de verwachte geluidproductie ook bij het gebruik van vakwerkmasten, type Moldau, zal voldoen aan de door TenneT gehanteerde geluidniveaus op een afstand van 37 m uit het hart van de verbinding. De appellanten hebben dit onderzoeksresultaat niet bestreden. De STAB heeft vastgesteld dat de afstand van hun woningen tot de grens van het plangebied groter is dan 37 m en dat daarom geen aantasting van het woon- en leefklimaat door coronageluid te verwachten is. Alleen de woning van [appellante sub 51] aan de [locatie 17] in Loon op Zand staat binnen 37 m van het plangebied. TenneT heeft op de zitting echter onweersproken gesteld dat door de positie van een hoekmast ten zuiden van de woning, op een afstand van ongeveer 120 m, het hart van de lijn op ongeveer 40 m van de woning zal komen. Ook bij die woning is daarom niet te verwachten dat de geluidbelasting door corona-ontladingen zodanig zal zijn dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat resteert. De appellanten hebben verder niet tegengesproken dat geluid door windfluiten, als dat bij hen vanwege de afstand al hoorbaar zou zijn, zal worden gemaskeerd door het omgevingsgeluid.

Gelet op het voorgaande, volgt uit wat is aangevoerd niet dat deze appellanten zullen worden geconfronteerd met een geluidbelasting die onevenredig is. Voor het oordeel dat de ministers hun belang bij een goed woon- en leefklimaat onvoldoende hebben meegewogen, bestaat dan ook geen grond.

63.4.  Op het recreatieterrein van Experience Island zijn geluidgevoelige objecten niet toegestaan. Het geldende bestemmingsplan laat op dat terrein ook geen nachtverblijf toe. De STAB heeft verder vastgesteld dat de afstand tot het plangebied ongeveer 55 m is en dat daarom geen geluidhinder te verwachten is. Onder deze omstandigheden hebben de ministers geen aanleiding hoeven zien om de geluideffecten van het inpassingsplan op dit terrein nader te onderzoeken.

63.5.  [appellant sub 29] en anderen hebben op de zitting toegelicht dat zij bij wind een zingend geluid van bestaande masten kunnen horen en dat dit een hinderlijk geluid is. De ministers onderkennen dat windfluiten kan optreden. Zoals zij in verweer met verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling hebben gesteld, leidt windfluiten over het algemeen echter niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Windfluiten komt alleen voor bij hogere windsnelheden en eventuele geluidhinder is beperkt. Het betoog van [appellant sub 29] en anderen geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers niet hebben mogen concluderen dat ook voor hen de gevolgen van het inpassingsplan op dit punt niet onevenredig zijn.

63.6.  De betogen slagen niet.

64.     [appellant sub 52] heeft op de zitting betoogd dat bij zijn woning niet zal worden voldaan aan geluidnormen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In zijn beroepschrift heeft hij echter geen gronden over geluidhinder aangevoerd. Omdat op grond van artikel 1.6a van de Chw na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen nieuwe beroepsgronden meer mogen worden aangevoerd, blijft dit betoog buiten beschouwing.

Gevolgen voor agrarische en andere bedrijfsbelangen

65.     Veel appellanten betogen dat hun bedrijfsvoering als gevolg van de aan te leggen hoogspanningsverbinding onaanvaardbaar zal worden belemmerd.

Gevolgen voor bewerking gronden, werken in de hoogte en beregening

66.     Een groot aantal appellanten heeft aangevoerd dat de in het inpassingsplan op hun landbouwgronden mogelijk gemaakte masten en leidingen onaanvaardbare beperkingen geven bij het bewerken van de gronden en in het werken in de hoogte. Ook zijn veel appellanten bang dat beregening van hun landbouwgronden als gevolg van de hoogspanningsverbinding over hun gronden niet meer mogelijk zal zijn of in ernstige mate zal worden belemmerd.

66.1.  De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat de agrarische bedrijfsvoering van appellanten door het inpassingsplan niet onaanvaardbaar zal worden belemmerd. Er is volgens de ministers geen aanleiding om aan te nemen dat de voortzetting van het agrarisch bedrijf onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. De ministers hebben er op gewezen dat er in Nederland zeer veel situaties voorkomen waaruit blijkt dat een hoogspanningsverbinding de exploitatie van een agrarisch bedrijf niet in de weg hoeft te staan. Volgens de ministers is niet gebleken dat de situatie van appellanten verschilt van die elders voorkomende situaties en dat hun bedrijfsvoering wel onaanvaardbaar zal worden belemmerd.

Wat betreft de bewerking van gronden hebben de ministers gesteld dat die mogelijk wordt beperkt, maar dat dit bij geen van de appellanten tot gevolg heeft dat de gronden in het geheel niet meer bruikbaar zijn voor agrarisch gebruik. De ministers hebben verder uiteengezet dat de door TenneT gehanteerde minimale hoogte voor de draden en geleiders boven agrarisch onbebouwde percelen 10 m is. In de Antwoordnota is hierover aangegeven dat deze afstand voortvloeit uit NEN-EN 50341 en dat deze ook bij andere hoogspanningsverbindingen wordt toegepast. Uit de brochure "Uw veiligheid in een agrarische omgeving bij een bovengrondse hoogspanningsverbinding" van TenneT volgt verder dat een veiligheidsafstand van 6 m moet worden aangehouden tot de geleiders. Dat betekent volgens de ministers dat er een vrije hoogte van 4 m is en dat landbouwwerktuigen tot een hoogte van 4 m onder de leidingen door kunnen rijden. De ministers hebben er overigens nog op gewezen dat bij de uitwerking van het inpassingsplan is gebleken dat de onderste draad bij de agrarische percelen in ieder geval minimaal 12 m hoog zal hangen. Over het gebruik van beregeningsinstallaties hebben de ministers verder uiteengezet dat dit ter hoogte van de hoogspanningsverbinding in beginsel mogelijk blijft, maar dat wel rekening moet worden gehouden met de juiste spuithoogte, spuithoek en de juiste diameter van de spuitmond ter voorkoming van kortsluiting en uitval van de hoogspanningsverbinding.

66.2.  Voor veel van de appellanten met een agrarisch bedrijf geldt dat het inpassingsplan het mogelijk maakt dat er leidingen over, en masten en/of opstijgpunten op, hun agrarische percelen komen. Op de zitting zijn de locatiespecifieke beperkingen die hieruit voor de agrarische bedrijfsvoering van appellanten kunnen voortvloeien, besproken. In het deskundigenbericht heeft de STAB per appellant de gevolgen van het plan weergegeven.

Niet in geschil is dat appellanten hun agrarische percelen minder efficiënt zullen kunnen bewerken als daar masten en opstijgpunten en komen. Appellanten zullen dan namelijk om de masten en opstijgpunten heen moeten werken en er is mogelijk minder manoeuvreerruimte voor landbouwwerktuigen. Ook kunnen de mastposities de ideale rijrichting blokkeren en kunnen er moeilijk te bewerken hoeken, zogenoemde overhoeken, ontstaan. Verder zullen direct onder de geleiders en draden mogelijk niet meer alle agrarische handelingen mogelijk zijn als gevolg van de vereiste veiligheidsafstand tussen het maaiveld en de laagste draad. Ook de mogelijkheden voor beregenen zullen niet langer optimaal zijn en de nu in gebruik zijnde beregeningshaspels kunnen wellicht niet meer worden gebruikt en zullen dan moeten worden vervangen door een andere beregeningshaspel of een ander bewateringssysteem.

De ministers hebben naar het oordeel van de Afdeling aan deze mogelijke beperkingen, gelet op de met het inpassingsplan betrokken belangen, echter geen doorslaggevend belang hoeven toe te kennen. Daarbij vindt de Afdeling van belang dat de mogelijke locaties van de masten, opstijgpunten en draden, steeds een klein deel van de totale oppervlakte van de landbouwgronden van appellanten vormen. De beperkingen gelden dus niet voor het gehele perceel. In wat is aangevoerd en op de zitting is besproken ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat appellanten, gelet op de beperkingen voor de bewerking van hun gronden, het werken in de hoogte en de beregening, zodanig in hun bedrijfsvoering zullen worden belemmerd dat zij hun bedrijf op deze percelen niet langer rendabel kunnen voortzetten. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat de ministers uiteen hebben gezet dat appellanten een beroep kunnen doen op het schadebeleid van TenneT als hun landbouwgronden door de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding minder efficiënt bewerkt kunnen worden en zij hiervan schade ondervinden.

66.3.  De betogen slagen niet.

Gevolgen voor precisielandbouw

67.     Een aantal appellanten betoogt dat vanwege de voorziene hoogspanningsverbinding precisielandbouw met GPS-systemen en verdere robotisering niet meer goed mogelijk zal zijn. Zij hebben hierover aangevoerd dat de GPS gestuurde landbouwmachines en landbouwapparatuur niet meer ingezet kunnen worden door mogelijke storing van de stuurprogramma’s vanwege de elektriciteits- en magneetvelden. Sommige appellanten stellen in de praktijk te ervaren dat GPS-verbindingen wegvallen in de buurt van hoogspanningsmasten. Drones zullen volgens hen vanwege de masten op en leidingen over de landbouwgronden dan ook niet meer kunnen worden gebruikt.

67.1.  De ministers hebben over het gebruik van elektronische apparatuur voor precisielandbouw gesteld dat moderne technieken, zoals GPS of drones, en hoogspanningsverbindingen elkaar in de regel niet verstoren in de bedrijfsvoering. Zij hebben hierover toegelicht dat elektrische apparatuur en installaties zoals fijngevoelige elektronica, computer- en besturingsapparatuur en GPS, die voldoen aan de Europese en Nederlandse normen, immuun zijn voor blootstelling aan elektromagnetische velden. Daarnaast is bij het lijnontwerp van de verbinding rekening gehouden met de eisen aan het stroomniveau dat door hoogspanningsverbindingen veroorzaakt mag worden volgens NEN 50341. Als elektronische apparaten aan de gestelde normen voldoen, zal er volgens de ministers in principe geen sprake zijn van interferentie met de nieuwe verbinding. Verder kunnen appellanten, als zich desondanks toch problemen voordoen waardoor schade ontstaat, een beroep doen op het schadebeleid van TenneT, aldus de ministers.

67.2.  Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers zich wat betreft het gebruik van precisie-apparatuur terecht op het standpunt gesteld dat appellanten door realisering van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig in hun belangen zullen worden geraakt. De Afdeling ziet in wat appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de ministers dat het niet waarschijnlijk is dat zich problemen door interferentie zullen voordoen. De Afdeling neemt ook in aanmerking dat de STAB in het deskundigenbericht heeft bevestigd dat er in geval van problemen als gevolg van interferentie voldoende alternatieven zijn die niet worden verstoord door elektromagnetische velden en waarmee dezelfde data kunnen worden verkregen. Verder vindt de Afdeling van belang dat de ministers te kennen hebben gegeven dat TenneT de schade zal vergoeden die appellanten lijden door bijvoorbeeld de implementatie van een technische oplossing of omdat er geen oplossing voorhanden is. De hoogspanningsverbinding zal verder het gebruik van drones weliswaar enigszins beperken, omdat ter plaatse van masten en leidingen niet kan worden gevlogen. Maar mede gelet op de conclusie in het deskundigenbericht dat vliegen met drones nabij hoogspanningsverbindingen geen technische problemen hoeft op te leveren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het gebruik van drones in zijn geheel onmogelijk wordt als gevolg van het inpassingsplan.

67.3.  De betogen slagen niet.

Schade aan landbouwgronden door neerslag, druipschade en ijspegels

68.     Een aantal appellanten betoogt verder dat er onder hoogspanningsleidingen vaker sprake is van schade door hagel en heftige regenval. Dit zal volgens hen ook negatieve gevolgen hebben voor de bodemcultuur, het bodemleven en de gewasgroei. Er zijn ook enkele appellanten die bang zijn voor druipschade en schade als gevolg van vallende ijspegels vanwege de over hun percelen voorziene nieuwe hoogspanningsverbinding.

68.1.  Over mogelijke schade aan de landbouwgronden doordat hemelwater van de lijnen druipt, hebben de ministers gesteld dat er volgens TenneT geen voorbeelden bekend zijn van dergelijke schade en dat druipschade daarom ook niet is te verwachten. De ministers hebben in de Antwoordnota toegelicht dat meldingen over vallende ijspegels ook nagenoeg niet voorkomen. Bij TenneT komen 1 à 2 keer per winter klachten binnen over ijs dat van de hoogspanningslijn is gevallen. De Afdeling ziet geen aanleiding om hier aan te twijfelen. De ministers hebben dan ook in zoverre redelijkerwijs aan het belang van appellanten geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat er slechts een zeer geringe kans is dat door het druipen van water van de leidingen de gronden zodanig vernatten dat er schade ontstaat. Datzelfde geldt voor  de mogelijkheid van vallende ijspegels die schade veroorzaken. Daar komt bij dat deze mogelijke effecten zich alleen direct onder de leidingen kunnen voordoen.

Ook zijn er geen objectieve aanknopingspunten om van de juistheid van de niet nader onderbouwde stelling uit te gaan dat er onder hoogspanningsleidingen meer schade is door hagel of heftige regenval dan daarnaast, met negatieve gevolgen voor bodemcultuur, bodemleven en gewasgroei. In het deskundigenbericht is daarover vermeld dat geen gegevens bekend zijn waaruit dat blijkt en dat appellanten desgevraagd daarover ook geen gegevens hebben aangeleverd. De ministers hebben overigens verder gesteld dat, mocht zich onverhoopt wel schade voordoen, deze overeenkomstig het schadebeleid van TenneT voor vergoeding in aanmerking kan komen.

68.2.  De betogen slagen niet.

Gevolgen van de aanlegwerkzaamheden

69.     [appellant sub 3], [appellante sub 42] en [appellante sub 43] hebben aangevoerd dat hun percelen door de aanleg van de hoogspanningsverbinding enkele jaren niet bruikbaar zullen zijn, wat vergaande gevolgen heeft voor de door hen toegepaste gewasrotatie. [appellante sub 42] heeft er in dit verband ook op gewezen dat de door hem ingezette omzetting van de bedrijfsvoering naar biologische teelt zal worden vertraagd. Ook andere appellanten hebben aangevoerd dat hun percelen jarenlang niet bruikbaar zullen zijn door de aanlegwerkzaamheden en dat dit negatieve gevolgen voor hun bedrijfsvoering zal hebben.

[appellanten sub 8] hebben aangevoerd dat de monumentale waarde van de schuilkelder op het perceel [locatie 1] wordt bedreigd, doordat deze schuilkelder door ontbossing aan de westzijde bloot zal komen te liggen en de aanlegwerkzaamheden ook anderszins tot schade aan de schuilkelder kunnen leiden.

69.1.  De door appellanten in dit verband naar voren gebrachte gevolgen hebben betrekking op de wijze van uitvoering van het inpassingsplan en niet op de rechtmatigheid van het plan zelf. Uitvoeringsaspecten hoeven niet in het inpassingsplan te worden geregeld en kunnen in de procedure over het inpassingsplan dan ook niet aan de orde komen. Uit het schadebeleid volgt verder dat eventuele schade zal worden vergoed.

De ministers hebben in dit verband over de agrarische percelen overigens nog aangegeven dat de wijze van uitvoering van de werkzaamheden onderdeel is van de gesprekken in het kader van een zakelijkrecht-overeenkomst tussen TenneT en de desbetreffende appellanten. Het uitgangspunt daarbij is dat schade als gevolg van uitvoeringswerkzaamheden zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Over de gevolgen voor gewasrotatie hebben de ministers gesteld dat op meer plekken in Nederland hoogspanningsverbindingen zijn gerealiseerd op akkers waar gewasrotatie wordt toegepast en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de voortzetting van het agrarisch bedrijf van appellanten onmogelijk of uiterst moeilijk zal worden.

Over de gevolgen voor de schuilkelder op het perceel [locatie 1] hebben de ministers in het verweerschrift toegelicht dat het tracé op een afstand van 100 meter van de schuilkelder komt. Omdat de werkzaamheden op ten minste 100 m van de schuilkelder zullen plaatsvinden, komt de schuilkelder hierdoor niet bloot te liggen. De ministers hebben verder uitgelegd dat bij de uitvoering van werkzaamheden zoveel als mogelijk gebruik wordt gemaakt van werkmethoden en materieel waarbij zo weinig hinder en overlast als redelijkerwijs mogelijk is, wordt veroorzaakt.

69.2.  De betogen slagen niet.

Gevolgen vanwege het Landschapsplan

70.     [appellante sub 11] en B.V. Grondbezit aan de Schelde verzetten zich tegen de op hun agrarische percelen voorziene natuurcompensatie, omdat dit beperkingen geeft bij het bewerken van hun gronden.

[appellante sub 11] heeft hierover aangevoerd dat het voor hem onduidelijk is wat de in het Landschapsplan vermelde inrichtingsmaatregel Dr01 "Versterken EVZ-Gat van de Ham" betekent. Ook is hij bang dat de geplande inrichtingsmaatregel Dr02 "Recreatief wandelpad langs EVZ" negatieve effecten zal hebben voor zijn bedrijfsvoering en zal leiden tot overlast.

B.V. Grondbezit aan de Schelde heeft er op gewezen dat de op haar landbouwgronden geplande bosschages het agrarisch perceel feitelijk zullen opsplitsen waardoor twee te kleine puntige percelen overblijven. Een rendabele bedrijfsvoering is dan niet meer mogelijk. Ook zullen de landbouwgronden aan de noordoostzijde niet meer te bereiken zijn met landbouwmachines, waardoor dat deel van het perceel niet meer kan worden bewerkt, aldus B.V. Grondbezit aan de Schelde.

70.1.  [appellante sub 11] heeft een akkerbouwbedrijf en veehouderij. Ten behoeve van het bedrijf heeft [appellante sub 11] landbouwgronden aan de Hamseweg en de Ruilverkavelingsweg in Hooge Zwaluwe. Het plangebied ligt op ongeveer 1 km van de gronden aan de Hamseweg en de Ruilverkavelingsweg. In het van het inpassingsplan deel uitmakende Landschapsplan staat voor het kadastrale perceel I1622 van [appellante sub 11] aan de Ruilverkavelingsweg als inrichtingsmaatregel Dr01 "Versterken EVZ - Gat van de Ham" vermeld.

B.V. Grondbezit aan de Schelde heeft beroep ingesteld tegen het wijzigingsbesluit van 4 april 2024. Bij dat besluit is onder meer bijlage 2 bij de planregels vervangen en is de juiste versie van het Landschapsplan van 21 juni 2022 bijgevoegd. Anders dan in de eerdere versie zijn in dit Landschapsplan op de landbouwgronden van B.V. Grondbezit aan de Schelde inrichtingsmaatregelen voorzien. Het gaat om percelen in de gemeente Woensdrecht met de kadastrale nummers G5348, G5349, G5351 en G5353.

70.2.  Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen onder 16.3 zijn de in het Landschapsplan opgenomen maatregelen op hoofdlijnen beschreven en komen deze in samenspraak met de grondeigenaar tot stand. De ministers hebben na vragen daartoe van de STAB met voorbeelden van concrete maatregelen toegelicht op welke wijzen de beoogde versterking van de ecologische verbindingszone op het perceel van [appellante sub 11] kan worden uitgewerkt. De ministers hebben verder toegelicht dat de voorziene inrichtingsmaatregelen op de gronden van [appellante sub 11] en B.V. Grondbezit aan de Schelde alleen worden uitgevoerd als zij daar vrijwillig aan meewerken. Zij kunnen hiertoe op basis van het inpassingsplan niet worden verplicht. Als blijkt dat een maatregel niet haalbaar is, zal in overleg met hen en andere belanghebbenden een andere maatregel worden gezocht. Ook als een grondeigenaar niet instemt met een specifieke maatregel en de ministers met toepassing van artikel 11.2 van de planregels bij omgevingsvergunning een andere vorm van landschappelijke inpassing of natuurcompensatie willen toestaan, betrekken zij daarbij de grondeigenaar.

Het door [appellante sub 11] bedoelde recreatieve wandelpad dat in het Landschapsplan is voorzien, ligt volgens het deskundigenbericht van de STAB op een afstand van ongeveer 0,8 km van de gronden van [appellante sub 11]. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat [appellante sub 11] hiervan nadelige gevolgen zal ondervinden.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de ministers zich  op het standpunt hebben kunnen stellen dat de belemmeringen die het plan mogelijk zal opleveren voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 11] en B.V. Grondbezit aan de Schelde niet zodanig zullen zijn dat zij daaraan een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.

Op de zitting heeft TenneT over de percelen van B.V. Grondbezit aan de Schelde overigens toegelicht dat zij op dit moment nog in overleg is met het waterschap en de beheerder van de buisleidingenstraat over de concrete invulling van de landschappelijke maatregelen die getroffen kunnen worden. TenneT heeft te kennen gegeven dat zij graag op korte termijn in overleg wil treden met B.V. Grondbezit aan de Schelde over de inrichtingsmaatregelen.

70.3.  [appellante sub 26] heeft er op de zitting op gewezen dat op een strook van zijn agrarisch perceel groenvoorzieningen zijn voorzien. De Afdeling begrijpt dit betoog aldus dat [appellante sub 26] daarmee doelt op de inrichtingsmaatregel die ter hoogte van zijn percelen staat ingetekend in het Landschapsplan. Nog daargelaten of deze inrichtingsmaatregel op of direct naast de gronden van [appellante sub 26] staat ingetekend, verwijst de Afdeling naar wat zij hiervoor over de uitvoering van het Landschapsplan heeft overwogen.           Inrichtingsmaatregelen uit het Landschapsplan worden alleen uitgevoerd als de eigenaar daar vrijwillig aan meewerkt. Zoals de ministers op de zitting hebben bevestigd, zal dan ook niet zonder overleg met [appellante sub 26] op zijn agrarische percelen een groenvoorziening komen.

70.4.  De betogen slagen niet.

Gevolgen vanwege bouwregels en afwijkingsbevoegdheid

71.     Een aantal appellanten betoogt dat het inpassingsplan de bouwmogelijkheden op hun agrarische percelen onevenredig beperkt. Zij wijzen erop dat in het kader van de energietransitie veel initiatieven worden ontplooid die zien op het realiseren van een zonnepark op landbouwgrond. De aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding mag volgens hen niet in de weg staan aan dergelijke initiatieven. Verder voeren zij aan dat bij de vaststelling van het plan kon worden beoordeeld of een zonnepark met de daarbij behorende hoogte onder een hoogspanningsverbinding kan worden gerealiseerd. Volgens hen valt niet in te zien waarom die beoordeling is doorgeschoven naar het moment van vergunningverlening. [appellante sub 6] betoogt dat het inpassingsplan ten onrechte niet toelaat dat zij zonder omgevingsvergunning hagelnetten kan plaatsen. Zij wijst erop dat het geldende bestemmingsplan het plaatsen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen rechtstreeks toestaat. Omdat bekend is op welke hoogte de hoogspanningsleidingen komen te hangen en hoe hoog een constructie voor hagelnetten is, namelijk ongeveer 4,25 m, kon de beoordeling of de belangen en veiligheid van de hoogspanningsverbinding zouden worden geschaad volgens haar al worden gemaakt bij de vaststelling van het plan. Niet valt in te zien waarom die beoordeling wordt doorgeschoven naar het moment van vergunningverlening.

71.1.  In artikelen 5.2, 6.2, 7.2, 8.2 en 9.2 van het inpassingsplan zijn bouwregels opgenomen voor de gronden waaraan dubbelbestemmingen ten behoeve van de nieuwe hoogspanningsverbinding zijn toegekend. Deze bepalen, samengevat weergegeven, dat op die gronden alleen bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding die voldoen aan bepaalde criteria. De bouwregels bepalen verder, samengevat weergegeven, dat ten behoeve van de andere aan die gronden toegekende bestemmingen mag worden gebouwd als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of, als de bestaande fundering niet aan technische eisen voldoet, een nieuwe fundering mits de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot. Uit artikelen 5.3, 6.3, 7.3, 8.3 en 9.3 van de planregels volgt dat het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning kan afwijken van de laatstbedoelde bouwregels en kan toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

a. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;

b. de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding vooraf gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld moeten worden ter bescherming van de daar genoemde belangen.

71.2.  De ministers stellen zich op het standpunt dat niet op voorhand in zijn algemeenheid kan worden bepaald dat bouwen onder de nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbinding of boven een nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding toegestaan is. Zij achten het noodzakelijk dat een bouwplan dat niet aan de hiervoor vermelde bouwregels voldoet, vooraf wordt getoetst op de effecten daarvan op de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding. Wanneer die toetsing uitwijst dat de belangen en de veiligheid van de verbinding niet worden geschaad, kan voor dat bouwplan een omgevingsvergunning worden verleend. In de Antwoordnota is in reactie op de zienswijzen van een aantal van de appellanten gesteld dat ook een bouwplan voor een zonnepark op de specifieke invulling daarvan moet worden beoordeeld. De aanwezigheid van zonnepanelen is daarom niet in de bouwregels opgenomen als een situatie die de belangen en de veiligheid van de verbinding op voorhand niet schaadt. In reactie op de zienswijze van [appellante sub 6] is in de Antwoordnota gesteld dat ook niet in zijn algemeenheid is aan te geven of hagelnetten of andere teeltondersteunende voorzieningen op voorhand kunnen worden toegestaan. Elk bouwplan zal moeten worden beoordeeld op de specifieke invulling, waaronder het materiaal dat gebruikt wordt en de afstand tot een hoogspanningsmast.

De Afdeling overweegt dat hiermee voldoende inzichtelijk is gemaakt waarom ervoor gekozen is om de bouwactiviteiten waar het hier om gaat niet rechtstreeks toe te staan, maar om daarvoor een afwijkingsbevoegdheid op te nemen. Die keuze getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de betrokken belangen. Dat de appellanten voor een zonnepark op hun percelen, waarvoor overigens nog geen concrete plannen bestaan, een omgevingsvergunning nodig hebben, maakt niet dat het inpassingsplan voor hen onevenredige gevolgen heeft. Hetzelfde geldt voor [appellante sub 6] ten aanzien van de hagelnetten of andere teeltondersteunende voorzieningen, voor zover die kunnen worden aangemerkt als bouwwerken in de zin van het inpassingsplan.

71.3.  De betogen slagen niet.

Gevolgen vanwege omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden

72.     Een groot aantal appellanten heeft beroepsgronden aangevoerd over de in het inpassingsplan opgenomen vergunningstelsels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die niet als bouwen kunnen worden aangemerkt. Voor zover die appellanten betogen dat ten onrechte voor alle gronden met een bovengrondse hoogspanningsleiding een vergunningplicht is opgenomen voor grondroeractiviteiten en het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen, terwijl beperkingen alleen nodig zijn voor de stabiliteit van de masten, kunnen die betogen buiten bespreking blijven. Bij het wijzigingsbesluit zijn artikelen 8.4.1 en 9.4.1 van de planregels zo aangepast, dat voor deze activiteiten alleen een vergunningplicht geldt wanneer ze, kort gezegd, binnen een afstand van 5 m van een mast plaatsvinden. Met dit besluit zijn de ministers appellanten in zoverre tegemoetgekomen.

73.     Een aantal appellanten betoogt dat het in strijd met de goede ruimtelijke ordening is dat zij door het inpassingsplan geconfronteerd worden met een vergunningplicht voor gangbare activiteiten ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, zoals het roeren van de grond. [appellant sub 28] en VaPe Holding hebben daarnaast bezwaar tegen de voorwaarde dat de leidingbeheerder gedurende drie weken de gelegenheid krijgt om een advies te geven.

Een aantal appellanten betoogt dat de in het wijzigingsbesluit toegevoegde definitie van "hoogopgaande beplanting en bomen" een te ruime marge geeft tussen de minimale hoogte van de hoogspanningsleiding van 10 m en de hoogopgaande beplanting en bomen. Verder betogen zij dat de in de definitiebepaling opgenomen zinsnede "of dat naar verwachting in de toekomst op de locatie zullen doen" rechtsonzeker is.

73.1.  De betrokken planregels, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, luiden als volgt:

Artikel 1.20

"Hoogopgaande beplanting en bomen:

beplanting en bomen, die meer dan 4 meter boven maaiveld reiken of dat naar verwachting in de toekomst op de locatie zullen doen."

Artikel 8.4.1

"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

[…]

b. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en bomen;

[…]

f. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen, wijzigen of vervangen van drainage, dieper dan 1 meter onder maaiveld én binnen een afstand van 5 meter, gemeten op maaiveldhoogte vanaf de contour die wordt gevormd door de buitenkant van de poeren van een mast met een denkbeeldige lijn met elkaar te verbinden;

[…]."

Artikel 8.4.2

"Het bepaalde in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

[…]

b. betrekking hebben op […] het normaal onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende bestemmingen is toegestaan;

[…]."

Artikel 8.4.3

"De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 wordt pas verleend, indien:

a. is aangetoond dat de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding;

b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen, dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht."

In de artikelen 9.4.1, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, 9.4.2 en 9.4.3 van het inpassingplan zijn in zoverre dezelfde planregels opgenomen voor gronden met de bestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV".

73.2.  In de Antwoordnota is erop gewezen dat werkzaamheden in de nabijheid van een mastlocatie de stabiliteit, bijvoorbeeld ten aanzien van het mastfundament, en daarmee de veilige bedrijfsvoering van de hoogspanningsverbinding kunnen beïnvloeden. In het inpassingsplan zijn daarom werkzaamheden vergunningplichtig gemaakt die volgens de ministers die stabiliteit in potentie kunnen beïnvloeden. Zij achten het noodzakelijk dat die werkzaamheden vooraf worden getoetst op de effecten daarvan op de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding. Wanneer die toetsing uitwijst dat de belangen en de veiligheid van de verbinding niet worden geschaad, kan voor die werkzaamheden een omgevingsvergunning worden verleend. Normaal onderhoud en beheer overeenkomstig de onderliggende bestemmingen mogen wel zonder omgevingsvergunning worden uitgevoerd.

De Afdeling overweegt dat de ministers hiermee voldoende inzichtelijk hebben gemaakt waarom is gekozen voor een vergunningstelsel voor de grondroeractiviteiten. De betogen van de appellanten geven geen aanleiding voor het oordeel dat de voor die activiteiten geldende vergunningplicht betekent dat het inpassingsplan voor hen onevenredige gevolgen heeft. Daarbij is van belang dat een omgevingsvergunning alleen nodig is wanneer de grondroeractiviteiten nabij een mast en dieper dan één meter onder maaiveld plaatsvinden. Een omgevingsvergunning kan verder worden verleend als een grondroeractiviteit niet strijdig is met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding. Weliswaar volgt hieruit dat grondroeractiviteiten niet onbeperkt zijn toegestaan, maar die activiteiten worden op de percelen van de appellanten niet in het geheel onmogelijk gemaakt. De voorwaarde dat de leidingbeheerder voor de beslissing op de vergunningaanvraag gedurende drie weken de gelegenheid heeft om advies uit te brengen, is ook niet onevenredig bezwarend of anderszins in strijd met het recht.

73.3.  De toelichting bij het wijzigingsbesluit vermeldt dat voor de definiëring van hoogopgaande beplanting is gekeken naar de minimale hoogte van de bovengrondse geleiders die TenneT aanhoudt bij een hoogspanningsverbinding bij onbebouwd of landbouwgebied. Die hoogte is ten minste 10 m boven maaiveld. De toelichting vermeldt verder dat beplanting en bomen in de buurt van een hoogspanningsverbinding een gevaar kunnen vormen als ze te groot worden en te dicht bij de geleiders komen. Met verwijzing naar een brochure die TenneT hierover heeft opgesteld, gaan de ministers ervan uit dat een veilige spanningsafstand tot een bovengrondse geleider minimaal 6 m moet zijn. Omdat zich geen personen in de top van hoogopgaande beplanting zullen bevinden, is gekozen voor beplanting en bomen tot een hoogte van 4 m.

Het betoog van de appellanten dat een marge van 6 m te ruim is, is niet onderbouwd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers niet van die veiligheidsmarge hebben mogen uitgaan. Bij een vergunningaanvraag kan worden beoordeeld of op een bepaalde locatie hogere beplanting of bomen kunnen worden toegestaan.

Dat voor beantwoording van de vraag of beplanting en bomen "hoogopgaand" zijn ook moet worden gekeken naar de hoogte die deze naar verwachting in de toekomst op de locatie zullen hebben, is verder niet in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Van beplanting en bomen is in de regel bekend hoe hoog zij kunnen worden. Op de zitting hebben de ministers verder toegelicht dat beplanting en bomen die hoger dan 4 m kunnen worden, die hoogte bij kwekerijen vaak niet bereiken. In zo’n bedrijfssituatie is dan geen omgevingsvergunning nodig voor die beplanting en bomen.

73.4.  De betogen slagen niet.

74.     [appellant sub 12] en anderen betogen dat de definitiebepalingen voor "diepwortelende beplanting en bomen" en "hoogopgaande beplanting en bomen" en de daaraan gekoppelde verbodsbepalingen voor hen onevenredig bezwarend zijn en ook onzorgvuldig tot stand gekomen zijn. Zij stellen dat voor hun percelen onder het vigerende bestemmingsplan alleen een vergunningplicht voor wortelend houtgewas geldt. Snijmais, dat zij met enige regelmaat telen, valt niet onder houtgewas, maar wel onder beplanting. Omdat snijmais een worteldiepte van ongeveer 1,20 m en een hoogte van iets meer dan 4 m kan bereiken, hebben zij op grond van de planregels een omgevingsvergunning nodig voor het telen van snijmais.

74.1.  Artikel 1.14 van de planregels, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, luidt:

"Diepwortelende beplanting en bomen:

beplanting en bomen, met een wortelstelsel dat meer dan 1 meter onder maaiveld reikt of dat naar verwachting in de toekomst op de locatie zal doen."

Hiervoor is al artikel 1.20 van de planregels, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, weergegeven, waarin "hoogopgaande beplanting en bomen" is gedefinieerd. Op grond van artikelen 8.4.1 en 9.4.1 van de planregels, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, mogen [appellant sub 12] en anderen zonder omgevingsvergunning geen hoogopgaande en diepwortelende beplanting en bomen aanbrengen op hun gronden met de bestemmingen "Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV" en "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV". Daarbij geldt dat voor diepwortelende beplanting en bomen alleen een vergunning nodig is wanneer deze, kort gezegd, binnen een afstand van 5 m van een mast worden aangebracht.

74.2.  De ministers hebben op de zitting gesteld dat het niet de bedoeling is om een vergunningplicht in het leven te roepen voor het telen van hoogopgaande en diepwortelende gewassen. Om dit duidelijk te maken stellen zij een aanpassing van de definitiebepalingen voor.

De Afdeling is van oordeel dat uit de planregels, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, niet volgt dat de vergunningplicht voor het aanbrengen van hoogopgaande en diepwortelende beplanting niet voor gewassen geldt. Het inpassingsplan is in zoverre dan ook niet zorgvuldig en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid.

74.3.  Het betoog slaagt.

Gevolgen bedrijfsvoering recreatiebedrijven

75.     [appellant sub 13], [appellant sub 36] en Experience Island exploiteren allen een recreatiebedrijf en zijn bang dat de aanwezigheid van de hoogspanningsleidingen in de buurt van hun bedrijfslocatie een negatief effect zal hebben op hun bedrijfsvoering. Volgens hen doet de hoogspanningslijn afbreuk aan de recreatieve waarden van het natuurgebied ter plaatse van hun bedrijf waardoor klanten minder genegen zullen zijn om daar te recreëren. Temeer omdat de inrichtingsmaatregelen in het Landschapsplan de hoogspanningsverbinding niet aan het zicht zullen onttrekken. Volgens appellanten zal dit tot omzetderving leiden.

Experience Island heeft in dit verband ook aangevoerd dat de ministers ten onrechte geen rekening hebben gehouden met haar uitbreidingswensen. Experience Island wil de bestaande accommodatie in het bouwvlak slopen en daar een nieuw en veel groter bouwwerk bouwen. Al in februari 2020 heeft zij een schetsontwerp van de bouwplannen aan de gemeente gestuurd. Door de komst van de hoogspanningsverbinding dicht bij haar bedrijfslocatie hebben investeerders zich inmiddels teruggetrokken, aldus Experience Island.

75.1.  De ministers hebben zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465, op het standpunt gesteld dat zij hebben mogen aannemen dat een hoogspanningsverbinding geen noemenswaardige negatieve invloed heeft op het bezoekersgedrag van recreanten. Volgens de ministers zal het inpassingsplan daarom niet leiden tot zoveel schade dat zij het plan niet op deze wijze hebben kunnen vaststellen. Over de uitbreidingsplannen van Experience Island hebben de ministers gesteld dat deze plannen ruimtelijk gezien niet worden belemmerd door het inpassingsplan.

De Afdeling stelt vast dat de hoogspanningsverbinding niet over de percelen van appellanten komt. De percelen van appellanten liggen buiten het plangebied. Dat betekent ook dat het inpassingsplan de bouwmogelijkheden op het perceel van Experience Island niet beperkt en in zoverre ook niet in de weg staat aan haar uitbreidingsplannen.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers zich op het standpunt kunnen stellen dat de bedrijfsvoering van appellanten niet onaanvaardbaar zal worden belemmerd door de komst van de hoogspanningsverbinding. In de niet onderbouwde stelling van appellanten ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat realisering van de hoogspanningsverbinding zal leiden tot een substantiële daling van het aantal bezoekers voor de recreatiebedrijven van appellanten. Appellanten hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de te verwachten omzetderving zo groot zal zijn dat de ministers daaraan een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat appellanten een beroep kunnen doen op het schadebeleid van TenneT als zij vanwege de hoogspanningsverbinding daadwerkelijk schade ondervinden.

75.2.  De betogen slagen niet.

Gevolgen voor uitbreidingsmogelijkheden [appellante sub 19]

76.     [appellante sub 19] heeft aangevoerd dat de voorziene hoogspanningsverbinding de uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf op onaanvaardbare wijze zal belemmeren. Zij heeft hierover aangevoerd dat zij het perceel, kadastraal bekend sectie A, nummer 2744, in Geertruidenberg in 2019 heeft aangekocht om op het bouwblok van de huiskavel een aardappelbewaarplaats/werktuigberging te bouwen en het bouwblok in te richten voor de opslag van suikerbieten, compost en mest. De op grond van het bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden van het bouwblok worden drastisch ingeperkt door het inpassingsplan, waardoor de gewenste bouw van de bedrijfshallen onmogelijk is geworden. Op de zitting heeft [appellante sub 19] daarover gesteld dat zij inmiddels bericht heeft gekregen dat er niet gebouwd mag worden, wat betekent dat zij een andere bouwlocatie moet zoeken.

76.1.  Het inpassingsplan maakt het mogelijk dat zowel een ondergrondse 150 kV-verbinding als een bovengrondse 308 kV-verbinding in het bouwvlak van het agrarisch perceel van [appellante sub 19] komen te liggen. Ook maakt het inpassingsplan het mogelijk dat op of nabij het bouwvlak een mast wordt gerealiseerd. In het deskundigenbericht is vermeld dat als gevolg van het inpassingsplan 40% van het bouwvlak niet bebouwd mag worden.

De ministers hebben naar aanleiding van het betoog van [appellante sub 19] toegelicht dat bij de vaststelling van het inpassingsplan rekening is gehouden met de op het perceel rustende huidige agrarische bestemming waarop geen bebouwing is gerealiseerd. Het huidige agrarische gebruik kan onder het inpassingsplan worden voortgezet en volgens de ministers zijn er ook geen concrete uitbreidingsplannen bekend waarmee ze bij de vaststelling van het inpassingsplan rekening hadden moeten houden. In de Antwoordnota staat verder dat uit het inpassingsplan weliswaar beperkingen voortvloeien voor het bouwen in het bouwvlak, maar dat bouwen nog wel steeds mogelijk is, mits de belangen en veiligheid van de verbinding niet worden geschaad, waarvoor advies aan TenneT moet worden gevraagd. Op de zitting heeft TenneT te kennen gegeven graag in overleg te treden met [appellante sub 19] om te onderzoeken welke bouwmogelijkheden er voor [appellante sub 19] zijn. Op de zitting hebben de ministers en TenneT verder gemotiveerd toegelicht dat er ter plaatse van het perceel van [appellante sub 19] vanwege de in acht te nemen veldlengte tussen de masten en verschillende omgevingsfactoren geen mogelijkheden zijn om het tracé zo aan te passen dat de verbindingen niet over en onder het bouwvlak komen.

Uit het voorgaande volgt dat de bouwmogelijkheden op het perceel van [appellante sub 19] door het inpassingsplan zijn ingeperkt en dat zij daardoor in haar bedrijfsvoering kan worden geraakt. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers hieraan, gelet op de met het inpassingsplan betrokken belangen, echter geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Daarbij is van belang dat er in de buurt van het perceel geen mogelijkheden zijn om het tracé te verschuiven en dat het inpassingsplan bouwen in het bouwvlak nog steeds mogelijk maakt, zij het onder de in de planregels opgenomen voorwaarden. Ook kan een verzoek om planschadevergoeding worden gedaan. Zoals hiervoor al is vermeld, is TenneT bereid om in overleg met [appellante sub 19] te zoeken naar een voor het bedrijf passende oplossing.

76.2.  Het betoog slaagt niet.

Gevolgen voor het zonnepark van [appellanten sub 33] en NaGa

77.     [appellanten sub 33] en NaGa betogen dat het inpassingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, omdat de ministers bij de vaststelling van het inpassingsplan ten onrechte geen rekening hebben gehouden met hun belangen. Zij hebben er in dit verband op gewezen dat zij al op 13 september 2018 bij het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen een aanvraag om omgevingsvergunning hebben ingediend voor het realiseren van een zonnepark van 10,2 ha op het perceel aan de Horenhilsedijk. Volgens [appellanten sub 33] en NaGa zijn de gemeente Drimmelen en in het verlengde daarvan de ministers tekort geschoten in het overleg als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, van de Wro en artikel 3.1.1 van het Bro, aangezien de vergunningprocedure over het zonnepark in het kader van dit bestuurlijk overleg in het geheel niet aan de orde is geweest. Terwijl de rechtbank en Afdeling inmiddels eerdere weigeringsbesluiten van het college van burgemeester en wethouders om de vergunning voor het zonnepark te verlenen hebben vernietigd, dreigt de gevraagde omgevingsvergunning volgens [appellanten sub 33] en NaGa nu geweigerd te worden omdat TenneT vanwege de voorziene hoogspanningsverbinding geen positief advies heeft afgegeven. Zij zullen hierdoor onevenredig in hun bedrijfsbelangen worden geraakt.

77.1.  In paragraaf 9.2 van de plantoelichting staat dat bij de voorbereiding van het inpassingsplan overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Bro en artikel 3.28 van de Wro overleg is gevoerd met onder meer de besturen van de betrokken gemeenten. Uit de Antwoordnota blijkt dat dit overleg ook met de raad van de gemeente Drimmelen heeft plaatsgevonden. Dat de vergunningprocedure over het zonnepark niet aan de orde is geweest, betekent niet dat dit overleg onzorgvuldig is verlopen of dat de belangen van [appellanten sub 33] en NaGa onvoldoende zijn betrokken bij de vaststelling van het inpassingsplan. Daarbij is van belang dat realisering van het zonnepark op het perceel op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" niet bij recht is toegestaan en het gemeentebestuur van Drimmelen niet bereid was om in afwijking van het bestemmingsplan de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen. Ten tijde van het overleg over het voorontwerp van het inpassingsplan bestond dan ook geen reden om rekening te houden met de wens van [appellanten sub 33] en NaGa om op het perceel een zonnepark te realiseren. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat dit voor [appellanten sub 33] en NaGa tot onevenredige gevolgen heeft geleid. Met het inpassingsplan zijn aan  ongeveer 5 ha van het perceel dubbelbestemmingen toegevoegd op grond waarvan extra bouwregels gelden. Onder verwijzing naar het vermelde onder 71.2 overweegt de Afdeling dat het inpassingsplan de bouwmogelijkheden op het perceel weliswaar beperkt, maar dat de aanleg van een zonnepark op het perceel onder voorwaarden mogelijk blijft. Ingevolge het inpassingsplan kan een vergunning worden verleend als de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en TenneT vooraf in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen. Op de zitting heeft TenneT hierover toegelicht dat het inpassingsplan ook in dit geval de komst van het zonnepark op het perceel niet uitsluit, ook niet dicht bij de leidingen. Behoudens misschien in de aanlegfase van de hoogspanningsverbinding staat het inpassingsplan niet in de weg aan de realisering van het zonnepark, mits het bouwplan op enkele onderdelen wordt aangepast, aldus de ministers. Op de zitting hebben TenneT en [appellanten sub 33] en NaGA te kennen gegeven graag met elkaar in overleg te treden over de aanpassingen aan het bouwplan die nodig zijn om alsnog te voldoen aan de voorwaarden van het inpassingsplan. Dat [appellanten sub 33] en NaGa het bouwplan voor het zonnepark moeten aanpassen, acht de Afdeling niet onevenredig bezwarend. Daarbij is van belang dat sinds 13 oktober 2017 opeenvolgende voorbereidingsbesluiten golden voor de gronden waarop de nieuwe hoogspanningsverbinding kon komen. [appellanten sub 33] en NaGa wisten dus vanaf dat moment, althans zij hadden kunnen weten, dat op het perceel waarop zij een zonnepark willen realiseren, een hoogspanningsverbinding kan komen. Zij hadden hier dan ook rekening mee kunnen en moeten houden bij de op 13 september 2018 ingediende aanvraag om omgevingsvergunning.

77.2.  Het betoog slaagt niet.

Gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden perceel [appellant sub 12] en anderen

78.     [appellant sub 12] en anderen hebben aangevoerd dat het inpassingsplan de gebruiksmogelijkheden van hun gronden onaanvaardbaar zal belemmeren. Zij hebben hierover aangevoerd dat hun percelen op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" weliswaar een natuurbestemming hebben, maar dat zij de gronden onder het overgangsrecht exploiteren als agrarische grond. De in het inpassingsplan mogelijk gemaakte werkterreinen en werkwegen leiden volgens [appellant sub 12] en anderen feitelijk tot het beëindigen van het al generaties lang aanwezige agrarisch gebruik van het perceel. Deze werkterreinen en -wegen zullen namelijk zoveel ruimte innemen dat een rendabele agrarische bedrijfsvoering niet meer mogelijk is. Bovendien vervalt de overgangsrechtelijke bescherming van het bestemmingsplan als de aanwezigheid van het werkterrein en werkwegen langer dan een jaar duurt, wat betekent dat het agrarisch gebruik dan niet meer legaal kan worden hervat. Het perceel kan daarna alleen voor natuur worden gebruikt, terwijl de voorziene hoogspanningsverbinding de mogelijkheden tot natuurontwikkeling uiterst bemoeilijkt, zo niet onmogelijk maakt, aldus [appellant sub 12] en anderen.

78.1.  Niet in geschil is dat het perceel van [appellant sub 12] en anderen agrarisch wordt gebruikt en dat dit gebruik onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. Het inpassingsplan maakt het mogelijk dat op het perceel een werkterrein met werkwegen komt. Op de zitting hebben de ministers toegelicht dat het werkterrein en de werkweg in een hoek van het perceel zullen komen en dat de oppervlakte ervan beperkt is, zodat het agrarisch gebruik op het grootste gedeelte van het perceel kan worden voortgezet. [appellant sub 12] en anderen hebben dit niet weersproken. Niet uitgesloten is verder dat het agrarisch gebruik van de gronden die tijdens de aanlegfase worden gebruikt als werkterrein en werkweg na de verwijdering ervan niet meer onder het overgangsrecht valt en dus niet mag worden hervat.

De ministers hebben naar het oordeel van de Afdeling aan deze mogelijke beperkingen, gelet op de met het inpassingsplan betrokken belangen, geen doorslaggevend belang hoeven toekennen. Daarbij is van belang dat het mogelijke werkterrein met de werkweg slechts een klein deel van het perceel zal innemen. In wat is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat een rendabele agrarische bedrijfsvoering op het perceel van [appellant sub 12] en anderen hierdoor niet meer mogelijk is of ernstig zal worden bemoeilijkt. Gelet daarop ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat [appellant sub 12] en anderen onevenredig in hun belangen worden geraakt als de agrarische activiteiten op dat deel van het perceel, na verwijdering van het werkterrein, niet meer hervat kunnen worden. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat [appellant sub 12] en anderen een beroep kunnen doen op het schadebeleid van TenneT.

Wat betreft het betoog dat de hoogspanningsverbinding het moeilijk, zo niet onmogelijk maakt om het perceel aan te wenden voor natuurontwikkeling, hebben de ministers zich op het standpunt gesteld dat het inpassingsplan niet in de weg staat aan natuurontwikkeling en daarmee aan realisatie van het bestemmingsplan. Hoewel de aanleg van de verbinding hinder met zich zal brengen, is het volgens de ministers goed mogelijk om rond een hoogspanningsverbinding natuur te ontwikkelen, zoals in de door de ministers in dit verband bij wijze van voorbeeld genoemde situaties ook is gebeurd. Aangezien [appellant sub 12] en anderen deze uiteenzetting van de ministers niet hebben weersproken en hun betoog verder niet hebben onderbouwd, ziet de Afdeling geen aanleiding om de ministers hierin niet te volgen.

78.2.  Het betoog slaagt niet.

Schade

79.     Een groot aantal appellanten heeft beroepsgronden aangevoerd over het mogelijk ontstaan van schade als gevolg van de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding. Zij wijzen bijvoorbeeld op schade aan gewassen, drainagesystemen en structuur van de grond, omzetderving en waardevermindering van percelen en woningen. Appellanten vrezen dat schade niet of niet volledig zal worden vergoed. Veel appellanten voeren aan dat ten onrechte nog geen duidelijkheid bestaat over de wijze waarop met schade wordt omgegaan. In de plantoelichting is gewezen op een schadegids van TenneT, maar er zijn diverse versies van schadegidsen en zij vrezen dat zij geconfronteerd zullen worden met een gewijzigde versie die voor hen nadelig is. Volgens hen mag de afwikkeling van de schade niet vooruitgeschoven worden. Een aantal van hen wijst in dit verband op uitspraken van de Afdeling van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8732, 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5135, en 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285. [appellant sub 34] wijst erop dat zijn woning achterstallig onderhoud heeft, omdat hij door de lange duur van de planprocedure vele jaren geen zekerheid had of hij daarin kon blijven wonen. De gevolgen voor de taxatiewaarde moeten volgens hem worden meegenomen bij de schadeafwikkeling.

79.1.  De ministers stellen zich op het standpunt dat het schadebeleid van TenneT, zoals verwoord in haar Schade- & vergoedingengidsen en weergegeven in paragraaf 8.3 van de plantoelichting, in combinatie met de wettelijke schaderegelingen toereikend en redelijk is. Volgens de ministers is, gelet hierop, geen sprake van een zodanige onevenwichtigheid dat het inpassingsplan niet op deze wijze had mogen worden vastgesteld.

79.2.  Onder verwijzing naar de uitspraak van 8 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2672, onder 54.2), overweegt de Afdeling dat de vraag welke gevolgen het plan zal hebben voor de inkomens- en vermogenspositie van appellanten in deze procedure over het inpassingsplan alleen aan de orde kan komen in het kader van de vraag of het plan, gelet op alle betrokken belangen, in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld. Beoordeeld moet worden of de ministers zich op het standpunt hebben kunnen stellen dat de toepasselijke wettelijke en buitenwettelijke schadevergoedingsregelingen toereikend zijn gelet op de belangen van appellanten. Het is daarbij niet nodig dat ten tijde van de vaststelling van het plan al vaststond wat de hoogte van een eventuele schadevergoeding in een specifiek geval zal zijn en op welke wijze deze zal worden toegekend.

De door appellanten aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak heeft de Afdeling uiteengezet hoe de bestuursrechter aan het evenredigheidsbeginsel moet toetsen. Daaruit volgt niet dat de gevolgen van een plan voor appellanten onevenredig zijn omdat bij de vaststelling daarvan nog geen zekerheid bestaat over de vergoeding van schade die zij mogelijk zullen lijden. De ministers hebben bij de afweging of het inpassingsplan in de huidige vorm kon worden vastgesteld mogen betrekken dat er schadevergoedingsregelingen zijn met eigen rechtsbeschermings-mogelijkheden.

Uit de door appellanten genoemde uitspraken van 24 maart 2010 en 5 december 2012 kan ook niet worden afgeleid dat het plan niet mocht worden vastgesteld voordat appellanten zekerheid zouden hebben over een eventuele schadevergoeding. In die uitspraken heeft de Afdeling over het schadeaspect geoordeeld dat de betrokken bestuursorganen bij het nemen van de schadeveroorzakende besluiten niet mochten volstaan met de enkele verwijzing naar een schadevergoedingsregeling. In beide gevallen was dat oordeel gebaseerd op bijzondere omstandigheden. In de uitspraak van 24 maart 2010 ging het om te verwachten ernstige geluidhinder en de bereidheid van de minister om in aanvulling op de schadevergoedingsregeling extra geluidreducerende gevelvoorzieningen aan de woning te treffen tot een bepaald bedrag. In de uitspraak van 5 december 2012 ging het om naleving van privaatrechtelijke afspraken en een jarenlange praktijk van vergoeding van de kosten van het verleggen van leidingen. Appellanten hebben met betrekking tot het voorliggende inpassingsplan niet dit soort bijzondere omstandigheden gesteld.

Wat appellanten over de schadeafwikkeling hebben aangevoerd, kan niet in deze procedure aan de orde komen maar in een eventuele schadeprocedure. Voor zover [appellant sub 34] doelt op de schadeloosstelling in het kader van het aankoopbeleid van TenneT, wordt erop gewezen dat (de toepassing van) dit beleid van TenneT niet ter beoordeling voorligt.

79.3.  De ministers hebben verschillende schaderegelingen bij hun afweging betrokken. Het gaat daarbij om schade als gevolg van de vestiging van een zakelijk recht, de verwerving van een object, werkschade als gevolg van uitvoeringswerkzaamheden en schade als gevolg van het gewijzigde planologische regime. De schadevergoeding wordt daarbij toegekend door het sluiten van een minnelijke overeenkomst of op basis van de Belemmeringenwet Privaatrecht, de Onteigeningswet of artikel 6.1 van de Wro. Inmiddels zijn die wettelijke regelingen opgegaan in de Omgevingswet. In de uitspraak van 8 augustus 2018 heeft de Afdeling overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze regelingen, zoals die toen golden, ontoereikend zullen zijn voor de door de appellanten in die procedure te lijden schade. De Afdeling ziet geen aanleiding om ten aanzien van de door appellanten te lijden schade, samenhangend met het voorliggende inpassingsplan, tot een ander oordeel te komen. Daarbij betrekt ze dat in de plantoelichting staat dat het schadebeleid van TenneT sindsdien niet gewijzigd is en appellanten het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers zich op het standpunt kunnen stellen dat de toepasselijke wettelijke en buitenwettelijke schadevergoedingsregelingen in dit geval toereikend zijn, gelet op de belangen van appellanten.

79.4.  De betogen slagen niet.

80.     VaPe Holding en [appellant sub 28] stellen dat zij ook materiële en immateriële schade hebben geleden omdat hun bedrijf in feite op slot is gezet door het voorbereidingsbesluit, het nu pas in procedure brengen van het inpassingsplan en de beperkte informatievoorziening in het voortraject. Het inpassingsplan kon volgens hen niet worden vastgesteld zonder zekerheid te bieden over vergoeding van deze schade.

De Afdeling overweegt dat de gestelde schade, wat daar ook van zij, geleden is voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan. Die schade kan in deze procedure niet aan de orde komen, omdat zij geen gevolg is van de vaststelling van het plan. Ook dit betoog slaagt daarom niet.

Overige beroepsgronden

Milieueffectrapportage

81.     De betonmortelcentrale betoogt dat in de m.e.r.-procedure ten onrechte geen integrale beoordeling van het gehele tracé van Borssele naar Tilburg, inclusief de hoogspanningsstations Rilland en Tilburg, heeft plaats- gevonden. Volgens de betonmortelcentrale is het opknippen van het project in vier verschillende delen in strijd met de M.e.r.-richtlijn, de Wet milieubeheer, het Besluit m.e.r. en de Wet natuurbescherming. Gelet op de samenhang tussen deze projecten had de totale ontwikkeling voor de toepassing van de m.e.r.-beoordelingsplicht als één samenhangende activiteit moeten worden bezien waarvoor één milieueffectrapport (MER) had moeten worden opgesteld. Dit is volgens de betonmortelcentrale nodig om te kunnen beoordelen of er sprake is van cumulatieve effecten van de totale ontwikkeling, bestaande uit deze vier onderdelen.

81.1.  Het MER Zuid-West 380 kV Oost beschrijft de milieueffecten van het tracé van de nieuwe hoogspanningsverbinding tussen het bestaande 380 kV-hoogspanningsstation Rilland en het nieuwe 380 kV-hoogspanningsstation Tilburg. Voor het westelijk tracédeel van de hoogspanningsverbinding van Borssele naar Rilland is bij de vaststelling van het inpassingsplan Zuid-West 380 kV West een afzonderlijke MER opgesteld.

De ministers stellen zich op het standpunt dat de nieuwe hoogspanningsverbinding "Zuid-West" van Borssele naar Tilburg en de twee hoogspanningsstations bij Rilland en Tilburg voor de toepassing van de m.e.r.-beoordelingsplicht niet als één samenhangende activiteit hoeven te worden bezien. Omdat deze vier verschillende onderdelen elk een eigen nut en noodzaak en een eigen tijdpad hebben en de tracéontwikkeling en -keuze van Zuid-West 380 kV West en Zuid-West 380 kV Oost los staan van elkaar, kan voor de afzonderlijke onderdelen een aparte m.er.-procedure worden doorlopen. De ministers hebben er verder op gewezen dat de Afdeling in de uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2672, r.o. 26.2, ook geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de opdeling van het project onredelijk was.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers hiermee voldoende gemotiveerd dat geen noodzaak bestaat om in deze fase van de totale ontwikkeling alsnog een integrale MER op te stellen voor het gehele tracé en de twee hoogspanningsstations.

81.2.  Het betoog slaagt niet.

Uitzicht

82.     Veel appellanten voeren aan dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast door verstoring van het uitzicht. Deze betogen zijn niet nader onderbouwd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers het inpassingsplan niet zo hebben mogen vaststellen.

82.1.  De betogen falen.

Conclusie

Tussenuitspraak voor de betonmortelcentrale en [appellant sub 12] en anderen

83.     De beroepen van de betonmortelcentrale en [appellant sub 12] en anderen hebben gebreken in het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan en het wijzigingsbesluit aan het licht gebracht.

Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de ministers opdragen om deze gebreken binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. De ministers kunnen dat doen door:

a. met inachtneming van wat onder 74.2 is overwogen de planregels zo aan te passen dat duidelijk is dat onder het aanbrengen van beplanting in de zin van artikelen 1.14 en 1.20 van de planregels, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, niet wordt verstaan het telen van gewassen en dat duidelijk is wat onder "gewassen" moet worden verstaan;

b. met inachtneming van wat onder 29.2 tot en met 29.4 is overwogen het daar geconstateerde gebrek in het inpassingsplan te herstellen door alsnog toereikend te motiveren dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van de betonmortelcentrale, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

De ministers moeten de Afdeling en de betonmortelcentrale en [appellant sub 12] en anderen de uitkomst meedelen en het gewijzigde of nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. De ministers hoeven afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw toe te passen.

Einduitspraak voor overige appellanten

84.     Het beroep van [appellant sub 47] is niet-ontvankelijk.

85.     De beroepen van de andere appellanten tegen het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan en het wijzigingsbesluit zijn ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

86.     In de einduitspraak zal worden beslist over vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in de beroepen van de betonmortelcentrale en [appellant sub 12] en anderen.

87.     Aangezien de ministers met het besluit van 4 april 2024 gedeeltelijk zijn tegemoetgekomen aan een aantal appellanten, vertegenwoordigd door advocaten werkzaam bij Hooglander Advocaten, dan wel een gemachtigde werkzaam bij Overwater Rentmeesterskantoor B.V., dienen de ministers ten aanzien van desbetreffende appellanten op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Het betreft de beroepen van appellanten sub 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 15, 20, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 32, 41, 42, 43, 44, 49, 50, 51 en 52.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden hiervan worden afgeweken.          Gelet op de omstandigheid dat de beroepschriften van deze appellanten op dit onderdeel gelijkluidend zijn en zijn opgesteld door rechtsbijstandverleners van hetzelfde advocatenkantoor, dan wel door dezelfde gemachtigde, ziet de Afdeling wat de kosten in beroep betreft aanleiding om toepassing te geven aan artikel 2, derde lid van het Bpb, in die zin dat voor het indienen van elk beroepschrift een vergoeding van € 200,00  zal worden toegekend. Voor een verdere vergoeding ziet de Afdeling geen aanleiding.

88.     De ministers hoeven de proceskosten van de overige appellanten niet te vergoeden.

89.     De Afdeling ziet aanleiding om in de beroepen waarin de ministers tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld, te gelasten dat de ministers het door die appellanten voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht zullen vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Einduitspraak:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 47] niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van de overige appellanten, behoudens de beroepen van Betoncentrale West-Brabant B.V. en Betonmortel West Brabant De Hoop B.V. en [appellant sub 12] en anderen, ongegrond;

III.      veroordeelt de minister van Klimaat en Groene Groei tot vergoeding van bij appellanten sub 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 15, 20, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 32, 41, 42, 43, 44, 49, 50, 51 en 52 in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 200,00 per beroepschrift, met dien verstande dat indien meerdere appellanten gezamenlijk beroep hebben ingesteld, bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.      gelast dat de minister van Klimaat en Groene Groei het door appellanten voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

a. aan appellanten sub 2, 15, 20, 28, 44, 49 en 52 ieder een bedrag van € 184,00;

b. aan appellanten sub 3, 4, 5, 6, 7, 9, 24, 25, 26, 27, 30, 31, 32, 41, 42, 43, 50 en 51 ieder een bedrag van € 365,00;

met dien verstande dat indien meerdere appellanten gezamenlijk beroep hebben ingesteld, bij betaling van onder a en b genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

Tussenuitspraak:

V.       draagt de minister van Klimaat en Groene Groei en de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in de beroepen van Betoncentrale West-Brabant B.V. en Betonmortel West Brabant De Hoop B.V. en [appellant sub 12] en anderen op:

- om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 83 de daar omschreven gebreken in het besluit van 12 juli 2022 tot vaststelling van het inpassingsplan "Zuid-West 380 kV Oost", zoals gewijzigd bij besluit van 4 april 2024, te herstellen;

- de Afdeling, Betoncentrale West-Brabant B.V. en Betonmortel West Brabant De Hoop B.V. en [appellant sub 12] en anderen de uitkomst daarvan mee te delen en een nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Besselink
voorzitter

w.g. Zwemstra
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024

91-148-361-604