Uitspraak 201900845/3/R2


Volledige tekst

201900845/3/R2.
Datum uitspraak: 16 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Liessel, gemeente Deurne (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.       [appellante sub 2], gevestigd te Deurne, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, beiden wonend te Deurne, en anderen,

3.       [appellant sub 3], wonend te Deurne, en anderen,

4.       [appellant sub 4], wonend te Helenaveen, gemeente Deurne,

5.       Dorpsraad Griendtsveen, gevestigd te Griendtsveen, gemeente Horst aan de Maas,

6.       Dorpsraad Helenaveen, gevestigd te Helenaveen, gemeente Deurne,

7.       [appellant sub 7], wonend te Liessel, gemeente Deurne, en anderen,

8.       [appellant sub 8], wonend te Deurne, en anderen,

9.       [appellant sub 9], wonend te Liessel, gemeente Deurne,

10.     [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 10]),

11.     [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B], beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 11]),

12.     [appellant sub 12A] en [appellant sub 12B], beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne,

13.     [appellant sub 13], wonend te Deurne, en anderen,

14.     [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B], beiden wonend te Deurne,

15.     [appellante sub 15], gevestigd te Deurne, waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te Deurne en [vennoot B], wonend te Liessel, gemeente Deurne, en anderen,

16.     [appellante sub 16], gevestigd te Deurne, en anderen,

17.     [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B], beiden wonend te Deurne,

18.     [appellant sub 18A] en [appellant sub 18B], beiden wonend te Helenaveen, gemeente Deurne,

19.     [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B], beiden wonend te Deurne,

20.     [appellant sub 20], wonend te Helenaveen, gemeente Deurne, en anderen,

21.     [appellant sub 21A] en [appellant sub 21B], beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 21]),

22.     [appellant sub 22], wonend te Helenaveen, gemeente Deurne, en anderen,

23.     [appellant sub 23A] en [appellant sub 23B], beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 23]),

24.     [appellant sub 24], wonend te Deurne, en anderen,

25.     [appellant sub 25], wonend te Liessel, gemeente Deurne, en anderen,

26.     [appellant sub 26], wonend te Deurne, en anderen,

27.     [appellant sub 27A] en [appellant sub 27B], beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 27]),

28.     [appellant sub 28], wonend te Liessel, gemeente Deurne, en anderen,

29.     [appellante sub 29], gevestigd te Vlierden, gemeente Deurne, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, beiden wonend te Vlierden, gemeente Deurne, en anderen,

30.     [appellant sub 30A] en [appellante sub 30B], gevestigd te Deurne, waarvan de vennoot [vennoot] is, wonend te Deurne,

31.     [appellant sub 31A] en [appellant sub 31B], beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 31]),

32.     [appellante sub 32], gevestigd te Liessel, gemeente Deurne, en anderen, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne,

33.     [appellant sub 33], wonend te Liessel, gemeente Deurne,

appellanten,

en

1.       provinciale staten van Noord-Brabant,

2.       het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerders.

Procesverloop

Bij uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:45, heeft de Afdeling aan provinciale staten en het college opgedragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak de daarin omschreven gebreken in de besluiten van 22 november 2018 en 7 december 2018 te herstellen. Deze uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 8 juni 2021 heeft het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas het projectplan "Projectplan Waterwet Leegveld" gewijzigd vastgesteld. Bij besluit van 29 juni 2021 heeft het college van gedeputeerde staten goedkeuring verleend aan dat besluit (hierna: goedkeuringsbesluit 29 juni 2021).

Op 7 juli 2021 hebben provinciale staten aan het besluit van 7 december 2018 tot vaststelling van het inpassingsplan "PAS Leegveld, Deurne" een nadere motivering ten grondslag gelegd.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over het besluit van 29 juni 2021 en de nadere motivering van 7 juli 2021 naar voren te brengen.

Van deze gelegenheid heeft een aantal partijen gebruik gemaakt.

Het college en provinciale staten hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

Tussenuitspraak

1.       In de einduitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak van 13 januari 2021 heeft de Afdeling beroepsgronden tegen twee besluiten behandeld. Dat zijn een besluit van 22 november 2018, waarmee het college van gedeputeerde staten goedkeuring heeft verleend aan het projectplan "Projectplan Waterwet Leegveld", dat het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas bij besluit van 19 november 2018 heeft vastgesteld (hierna: goedkeuringsbesluit 22 november 2018) en een besluit van 7 december 2018, waarmee provinciale staten het inpassingsplan "PAS Leegveld, Deurne" hebben vastgesteld. De Afdeling heeft in beide besluiten een gebrek geconstateerd.

2.       Het gebrek in het goedkeuringsbesluit van 22 november 2018 ging over een voormalige vuilstort aan het Leegveld ter hoogte van de Roggeweg.

De Afdeling heeft in overweging 19.4 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het college zich onder verwijzing naar het uitgevoerde onderzoek in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, als er voorzieningen worden getroffen zodat de verhoging van de grondwaterstand onder de vuilstort beperkt blijft tot maximaal 5 cm, nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen. De Afdeling heeft niet uitgesloten dat het mogelijk is voorzieningen te treffen waardoor de grondwaterstand wordt beperkt tot maximaal 5 cm, maar heeft de toelichting van het college ter zitting dat een slotenstelsel is voorzien rondom de vuilstort onvoldoende geacht. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat een slotenstelsel niet als voorziening ter voorkoming van nadelige gevolgen in het projectplan of op de maatregelenkaart staat beschreven. Bovendien is door alleen te wijzen op het slotenstelsel als voorziening nog niet inzichtelijk dat deze voorziening effectief is om de berekende verhoging van de GHG te beperken tot maximaal 5 cm, zodat nadelige gevolgen worden voorkomen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het besluit tot goedkeuring van het projectplan in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.

3.       Het gebrek in het besluit van 7 december 2018 ging over de gronden van [appellanten sub 17] aan [locatie 1] te Deurne.

De Afdeling heeft in overweging 53.2 van de tussenuitspraak geoordeeld dat provinciale staten voor de gronden van [appellanten sub 17] onvoldoende gemotiveerd hebben waarom het bouwvlak en een klein noordelijk deel bestemd blijven voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, terwijl de bij het bedrijf behorende agrarische gronden niet langer voor agrarische doeleinden kunnen worden gebruikt. De Afdeling heeft geoordeeld dat niet deugdelijk gemotiveerd is dat de gevolgen van het inpassingsplan voor de gronden van [appellanten sub 17] in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Uitvoering van de tussenuitspraak

4.       Bij besluit van 8 juni 2021 heeft het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas het projectplan "Projectplan Waterwet Leegveld" gewijzigd vastgesteld. Het gaat om een aanvulling van de tekst over aanvullende maatregelen en opname van aanvullende maatregelen op de maatregelenkaart. Verder is het onderzoek "Beheersing grondwaterstand voormalige stortplaats Leegveld" van 19 mei 2021 door bureau Witteveen + Bos (hierna: Onderzoek beheersing grondwaterstand) toegevoegd. Daarin wordt gemotiveerd dat de maatregelen ervoor zorgen dat de stijging van de GHG onder de vuilstort beperkt blijft tot maximaal 5 cm.

Bij besluit van 29 juni 2021 heeft het college goedkeuring verleend aan dat besluit.

4.1.    Het college heeft het in 19.4 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld met een aanvullende motivering van het goedkeuringsbesluit. Het college heeft wel goedkeuring verleend aan een gewijzigd vastgesteld projectplan waarin aanvullende maatregelen zijn opgenomen waarmee is beoogd de stijging van de GHG onder de vuilstort te beperken tot maximaal 5 cm. Daarmee heeft het college weliswaar niet naar de letter, maar wel in lijn met de bedoeling van de opdracht in de tussenuitspraak beoogd het geconstateerde gebrek te (doen) herstellen.

De Afdeling is van oordeel dat dit tot gevolg heeft dat het college aan het eerder vastgestelde projectplan van 19 november 2018, waarin de maatregelen ter plaatse van de vuilstort niet waren opgenomen, ten onrechte goedkeuring heeft verleend.

4.2.    De beroepen van [appellant sub 1], Dorpsraad Griendtsveen, Dorpsraad Helenaveen, [appellant sub 4], [appellant sub 22] en anderen, [appellant sub 33] en [appellante sub 29] en anderen zien niet op het in overweging 19.4 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek. Deze beroepen tegen het besluit van 22 november 2018 zijn ongegrond.

De beroepen van [appellante sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellanten sub 12], [appellant sub 13] en anderen, [appellanten sub 14], [appellante sub 15] en anderen, [appellante sub 16] en anderen, [appellanten sub 17], [appellanten sub 18], [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B], [appellant sub 20] en anderen, [appellant sub 21], [appellant sub 23], [appellant sub 24] en anderen, [appellant sub 25] en anderen, [appellant sub 26] en anderen, [appellant sub 27], [appellant sub 28] en anderen, [appellant sub 30A] en [appellante sub 30B], [appellant sub 31] en [appellante sub 32] en anderen tegen het besluit van 22 november 2018 zijn gegrond. Het goedkeuringsbesluit van 22 november 2018 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet.

4.3.    Over het eerder vastgestelde projectplan van 19 november 2018 dat was goedgekeurd bij besluit van 22 november 2018 overweegt de Afdeling dat dit projectplan nadien gewijzigd is vastgesteld, waaraan vervolgens goedkeuring is verleend. Dat gewijzigd vastgestelde projectplan is daarmee het projectplan geworden dat dient als basis voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.       Op 7 juli 2021 hebben provinciale staten aan het besluit van 7 december 2018 tot vaststelling van het inpassingsplan "PAS Leegveld, Deurne" een nadere motivering ten grondslag gelegd. Daarmee is beoogd om aanvullend te motiveren waarom de gevolgen van het inpassingsplan voor de gronden van [appellanten sub 17] in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

6.       Ter voorlichting wijst de Afdeling erop dat het voorgaande betekent dat waar in (de stukken horend bij) het projectplan en inpassingsplan wordt verwezen naar het eerder vastgestelde projectplan van 19 november 2018, deze verwijzing moet worden begrepen als een verwijzing naar het gewijzigde projectplan van 8 juni 2021 dat bij besluit van 29 juni 2021 is goedgekeurd.

Opzet behandeling beroepsgronden

7.       De Afdeling zal hierna eerst beoordelen of met het goedkeuringsbesluit van 29 juni 2021, waarmee aan het besluit tot vaststelling van het gewijzigde projectplan goedkeuring is verleend, het in overweging 19.4 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is gerepareerd. Daarna zal de Afdeling beoordelen of met de aanvullende motivering het gebrek in het inpassingsplan, dat is geconstateerd in overweging 53.2 van de tussenuitspraak, is hersteld.

De Afdeling behandelt vervolgens de beroepsgronden tegen het goedkeuringsbesluit van 29 juni 2021 en de beroepsgronden over het projectplan waarover in de tussenuitspraak staat dat daarover in de einduitspraak definitief wordt geoordeeld, vanwege het in overweging 19.4 geconstateerde gebrek. Voorts komen de beroepsgronden aan de orde die zich keren tegen de tussenuitspraak, voor zover het gaat om het projectplan. Tot slot zal de Afdeling de beroepsgronden tegen het inpassingsplan bespreken, waaronder de beroepsgronden waarover in de tussenuitspraak geen conclusie is opgenomen.

8.       Voor zover een aantal appellanten zich keert tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behalve in uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Waar dat is aangevoerd, zal de Afdeling met toepassing van dit toetsingskader die gronden bespreken.

Beroepsgronden projectplan

Voorzieningen vuilstort

9.       Een aantal appellanten betoogt dat het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd niet is hersteld. Volgens hen is nog steeds onvoldoende gemotiveerd dat nadelige gevolgen van de maatregelen uit het projectplan vanwege de vuilstort worden voorkomen. Volgens hen is het Onderzoek beheersing grondwaterstand onvoldoende. Als al gezegd zou kunnen worden dat nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen als de stijging beperkt blijft tot maximaal 5 cm, dan is dit volgens een aantal appellanten niet verzekerd. Niet geborgd is dat de stuwstanden die zijn opgenomen in het Onderzoek beheersing grondwaterstand niet worden overschreden. Bovendien zijn het geen mechanische stuwen, zodat men afhankelijk is van het tijdig handelen door het Waterschap. De voormalige vuilstort is toegankelijk voor derden en met het blote oog is te zien welke vaten er liggen.

9.1.    De Afdeling stelt voorop dat zij in overweging 19.4 van de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat het college zich onder verwijzing naar het uitgevoerde onderzoek in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, als er voorzieningen worden getroffen zodat de verhoging van de grondwaterstand onder de vuilstort beperkt blijft tot maximaal 5 cm, nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen. De Afdeling heeft daartoe in overweging 19.4 van de tussenuitspraak geconstateerd dat de te treffen voorziening ter voorkoming van nadelige gevolgen vanwege de vuilstort inzichtelijk moet zijn en dat gemotiveerd moet worden dat de te treffen voorziening ook effectief is om de berekende verhoging van de GHG te beperken tot maximaal 5 cm, zodat nadelige gevolgen worden voorkomen.

De Afdeling zal beoordelen of dit gebrek is hersteld.

9.2.    De Afdeling stelt vast dat in het projectplan, met name in de paragrafen 5.8.3 en 6.5.5, staat beschreven welke voorzieningen getroffen worden ter voorkoming van nadelige gevolgen vanwege de voormalige vuilstort. In paragraaf 5.8.3 van het gewijzigde projectplan staat dat peilgestuurde drainagesloten worden aangelegd die tot doel hebben om de GHG onder de voormalige vuilstort te handhaven op het huidige niveau, met een maximale stijging van 5 cm. In paragraaf 6.5.5 staat over de maatregelen dat deze bestaan uit het aanleggen van een peilgestuurde drainagesloot, met een stuw, aan de noord- en zuidzijde van de stortplaats. Deze worden aangesloten op de bestaande sloten die zijn gelegen langs de weg Leegveld en langs de kade van het Kanaal van Deurne. Door bureau Witteveen + Bos zijn deze maatregelen opgenomen in het hydrologisch grondwatermodel en zijn verschillende scenario's doorgerekend. Uit de berekeningen van Witteveen + Bos volgt dat hiermee een stijging van de GHG beperkt kan worden tot maximaal 5 cm. Met behulp van de peilbuizen rondom de voormalige stortplaats wordt het peil van het grondwater gemonitord. Op basis van deze metingen kan een eventuele stijging of daling van de GHG worden waargenomen, zo staat in paragraaf 6.5.5.

De te treffen voorzieningen zijn opgenomen in bijlage A6.3, een aanvulling op de maatregelenkaart die bij het projectplan is gevoegd. Verder zijn de twee stuwen die bij de stortplaats worden aangebracht toegevoegd aan de tabel met stuwen in bijlage A7.2 van het projectplan. Ook is het Onderzoek beheersing grondwaterstand als bijlage A31 aan het projectplan toegevoegd.

Naar het oordeel van de Afdeling is daarmee voldoende inzichtelijk welke voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van nadelige gevolgen vanwege de voormalige vuilstort.

9.3.    Waar het gaat om de effectiviteit van de voorzieningen overweegt de Afdeling dat ter onderbouwing daarvan het Onderzoek beheersing grondwaterstand aan het projectplan is toegevoegd. Daarin staat dat de beheerstrategie van het grondwaterpeil plaatsvindt door het realiseren van nieuwe peilgestuurde drainagesloten aan de noord- en zuidzijde van het terrein van de voormalige stortplaats Leegveld. Het peil in deze waterlopen, en de huidige oostelijke peilgestuurde drainagesloot, wordt beheerst door regelbare stuwen in de noordelijke en zuidelijke drainagesloot. Deze stuwen wateren af op de huidige waterloop aan de westzijde en vervolgens via de duiker onder de weg Leegveld. Daarna stroomt het water in westelijke richting. De bestaande greppels in het terrein ten oosten van de voormalige stortplaats Leegveld worden opgeschoond. De uitgevoerde modelberekeningen laten zien dat de beheerstrategie voor de GHG aantoonbaar werkt voor alle stuwpeilen tussen NAP +29,4 en +29,8 m. De effecten zijn berekend voor een bandbreedte aan bodemweerstanden (regionale gemiddelde waarde, en factor 5 hoger en factor 5 lager) en stuwpeilen (NAP +29,4 tot 29,8 m). In alle scenario's voldoet de berekende stijging van de GHG onder de voormalige stortplaats Leegveld aan de eis dat de stijging ten opzichte van de referentiesituatie kleiner is dan 0,05 m. De beheerstrategie is even robuust voor andere bodemweerstanden dan de basis bodemweerstand, omdat ook de scenario's met een andere bodemweerstand voldoen, zo staat in het Onderzoek beheersing grondwaterstand.

Appellanten hebben het Onderzoek beheersing grondwaterstand niet gemotiveerd betwist. Wat zij hebben aangevoerd acht de Afdeling onvoldoende voor het oordeel dat de voorzieningen niet effectief zijn om de verhoging van de GHG te beperken tot maximaal 5 cm. Ook het betoog dat de stuwpeilen onvoldoende verzekerd zijn volgt de Afdeling niet. In overweging 5 van de tussenuitspraak staat welke eisen de Waterwet stelt aan een projectplan, namelijk dat in het projectplan beschreven moet staan welke voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van nadelige gevolgen. De Afdeling heeft hiervoor onder 9.2 al geoordeeld dat voldoende inzichtelijk is welke voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van nadelige gevolgen vanwege de voormalige vuilstort. Dat het Waterschap niet of niet adequaat zou handelen en de voorzieningen daarom feitelijk niet effectief zijn om de verhoging van de GHG tot maximaal 5 cm te beperken, is niet gebleken.

De conclusie op basis van het voortgaande is dat het in overweging 19.4 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld.

Het betoog slaagt niet.

Stroombanen vanwege vuilstort

10.     Een aantal appellanten betoogt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen wat betreft stroombanen van de verontreiniging. Volgens [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen komen als gevolg van de maatregelen de stroombanen op hun gronden terecht.

Een aantal appellanten betoogt dat de Afdeling in de tussenuitspraak ten onrechte de rapportage van Aveco de Bondt niet heeft betrokken bij de beoordeling van de maximale stijging van de GHG terwijl Aveco de Bondt expliciet heeft gewezen op de gevolgen van de grondwaterstijging en meer specifiek de rol van de vergunde grondwaterputten in het gebied. [appellant sub 8] wijst op de grondwaterput op zijn perceel, waar nog steeds geen onderzoek naar is gedaan.

Appellanten betogen dat de Afdeling ten onrechte heeft overwogen in de tussenuitspraak (overweging 20) dat de verontreiniging in het verleden zich heeft verplaatst tot maximaal 180 meter van de voormalige stort en dat er zich binnen de verontreinigingscontour geen tuinen en/of beregeningsputten bevinden. Dat is een onjuiste conclusie. De locatie Leegveld 12 bevindt zich namelijk binnen een straal van 180 meter van de voormalige vuilstort. De ingang van de voormalige vuilstort is nog dichterbij gelegen.

[appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat als gevolg van de regelbare stuwen en omdat de waterloop aan de westzijde van de vuilstort niet verandert, er verontreinigd water kan stromen richting hun percelen. Volgens hen vindt ten onrechte geen monitoring plaats.

10.1.  In overweging 20 van de tussenuitspraak staat dat het college mocht uitgaan van de conclusie uit de beschikking op grond van de Wet bodembescherming dat in de bestaande situatie sprake is van een stabiele verontreiniging die niet met spoed gesaneerd hoeft te worden. Verder is bij het bepalen van de maatregelen als uitgangspunt genomen dat de verhoging van de grondwaterstand onder de vuilstort beperkt blijft tot maximaal 5 cm, zodat nadelige gevolgen worden voorkomen. In de nota van zienswijzen projectplan staat dat de verontreiniging onder de stort zich in het verleden heeft verplaatst tot maximaal 180 m van de voormalige stort en dat zich binnen de verontreinigingscontour geen tuinen of beregeningsputten bevinden. De Afdeling heeft verder vastgesteld dat in paragraaf 5.1.6 van het projectplan staat dat met behulp van het grondwatermodel stroombaanberekeningen zijn uitgevoerd voor de referentiesituatie en voor de situatie met de hydrologische maatregelen. In de situatie met de hydrologische maatregelen neemt de stroomsnelheid af, blijft de stroomrichting westelijk maar krijgt het een iets noordelijkere richting. In het monitoringsplan staat dat door het aflezen van peilbuizen ook de stroomrichting van het grondwater wordt gemonitord. Als toch effecten optreden, zullen maatregelen worden getroffen, zo blijkt uit het monitoringsplan. Gezien het voorgaande zijn de effecten van de maatregelen op de stroombanen onderzocht, vindt monitoring plaats en worden maatregelen getroffen als blijkt dat de effecten anders zijn dan is berekend. De aanwezige peilbuizen zorgen ervoor dat tot een diepte van 20 m kan worden gemonitord welke gevolgen de hydrologische maatregelen hebben.

In overweging 20 staat dat de Afdeling in de einduitspraak zal concluderen of, gezien het geconstateerde gebrek in 19.4, er grond bestaat voor het oordeel dat de gestelde gevolgen voldoende zijn onderzocht.

10.2.  In overwegingen 9.2 en 9.3 van deze uitspraak heeft de Afdeling geconcludeerd dat de voorzieningen voldoende inzichtelijk zijn, dat de effectiviteit daarvan voldoende is gemotiveerd en de maatregelen voldoende verzekerd zijn, waardoor het gebrek dat is geconstateerd in 19.4 van de tussenuitspraak is hersteld.

10.3.  De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen grond om terug te komen van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel in overweging 20 op grond van wat daarin staat over de verontreinigingscontour en de afstand tot tuinen en de beregeningsputten. In dat verband acht de Afdeling van belang dat het college heeft toegelicht dat de verontreinigingscontour is vastgesteld aan de hand van het zogenoemde VAMOS-onderzoek. Daar vallen de gronden van [appellant sub 24] buiten. Verder heeft het college toegelicht dat de afstand van het agrarisch bouwvlak op de gronden van [appellant sub 24] tot de voormalige vuilstort ongeveer 180 m bedraagt en dat er geen tuin aanwezig is op kortere afstand. Verder heeft het college met kaartmateriaal onderbouwd dat de grondwaterput van [appellant sub 24] op ongeveer 290 m van die contour ligt en de putten van [appellant sub 8] op ongeveer 475 m en op ongeveer 850 m liggen. Dit is niet betwist door de betreffende appellanten.

10.4.  In wat een aantal appellanten heeft aangevoerd ziet de Afdeling ook geen grond om terug te komen van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel in overweging 20 over stroombanen en monitoring in verband met grondwateronttrekkingen.

De Afdeling heeft in overweging 21.2 van de tussenuitspraak al geoordeeld dat de monitoring van 5 jaar als beschreven in het monitoringsplan niet onredelijk is. Daarbij heeft de Afdeling appellanten niet gevolgd in hun betoog dat in het projectplan onvoldoende is beschreven welke maatregelen in het geval er nadelige gevolgen optreden worden getroffen en op welke termijn. In het monitoringsplan staat dat afhankelijk van de uitkomsten locatiespecifieke maatregelen worden uitgevoerd om eventuele risico’s weg te nemen of te beheersen. De Afdeling ziet geen grond om terug te komen van het oordeel uit de tussenuitspraak over de monitoring.

10.5.  In het verlengde van de overwegingen uit de tussenuitspraak wijst de Afdeling erop dat de te nemen maatregelen afhankelijk zijn gemaakt van de oorzaak en de gevolgen, zodat - als de stroombanen door (grootschalige) grondwateronttrekkingen zouden wijzigen, zoals een aantal appellanten stelt -, specifiek op die oorzaak gerichte maatregelen kunnen worden getroffen.

Ook in wat door [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen is aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de monitoring vanwege de aanvullend opgenomen voorzieningen om de verhoging van de GHG onder de vuilstort te beperken tot 5 cm niet voldoende is.

10.6.  De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat het effect van verontreiniging van de stroombanen in combinatie met oppervlaktewater en de beïnvloeding van de grondwaterstroming door grondwateronttrekkingen onvoldoende is onderzocht.

Het betoog slaagt niet.

Kades

11.     In overweging 8 staat dat de Afdeling behalve in uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. De Afdeling ziet in wat een aantal appellanten heeft aangevoerd over de overwegingen over kades, waaronder het betoog met verwijzing naar de situatie van [appellant sub 27], geen grond dat de Afdeling zou moeten terugkomen van het daarover in de tussenuitspraak gegeven oordeel.

Afwatering Griendtsveenseweg

12.     Appellanten betogen dat de Afdeling moet terugkomen van het oordeel in overweging 32.1 van de tussenuitspraak dat de afwatering van de Griendtsveenseweg voldoende duidelijk in het projectplan omschreven is. In het projectplan zijn 3 varianten beschreven. Appellanten merken op dat inmiddels is gebleken dat de provincie niet op de hoogte was dat [appellant sub 26] en anderen het perceel waar de watergang op voorzien is, in pacht hebben. Er is geen pachtontbindingsprocedure gestart en het perceel is niet in de onteigeningsprocedure meegenomen. Als [appellant sub 26] en anderen niet akkoord gaan met een van de drie varianten, zou de provincie de waterafvoer op eigen terrein aan moeten leggen. Dan wordt gekozen voor een andere variant dan de in het projectplan opgenomen varianten.

12.1.  Het college heeft toegelicht dat het tracé zal worden gerealiseerd in een van de drie varianten als beschreven in het projectplan. Daarbij heeft het college erkend dat een daarvoor benodigd perceel op dit moment nog niet beschikbaar is, omdat [appellant sub 26] en anderen het perceel pachten van Staatsbosbeheer. Over realisatie vindt overleg plaats. Op het moment dat de pachtsituatie ophoudt te bestaan of wanneer er afspraken zijn gemaakt met de pachter, wordt het tracé als omschreven in het projectplan daadwerkelijk feitelijk gerealiseerd. Het college heeft verder toegelicht dat de huidige onbeschikbaarheid niet aan uitvoering van de maatregelen in de weg staat, omdat er een alternatieve variant beschikbaar is voor de periode waarin het perceel niet beschikbaar is. Mocht het perceel ook eind 2022 nog niet beschikbaar zijn gekomen, dan kan het perceel buiten compartiment 1 kan worden gehouden. Het waterpeil in dit compartiment kan dan voor het grootste deel al wel worden verhoogd om daarmee het noodzakelijk natuurherstel mogelijk te maken. De Vlier, die zorgt voor de aanvoer van water vanuit het Kanaal van Deurne, zal dan deels een ander (tijdelijk) tracé krijgen. Deze andere variant wordt op dit moment voorbereid in overleg met betrokkenen, aldus het college.

Gelet op het voorgaande is nog steeds beoogd om een van de varianten zoals beschreven in het projectplan uit te voeren en staat het niet beschikbaar zijn van het betreffende perceel niet in algemene zin aan de uitvoering van de maatregelen uit het projectplan in de weg. De Afdeling ziet daarom in het aangevoerde geen reden om terug te komen van het oordeel in de tussenuitspraak dat de afwatering van de Griendtsveenseweg voldoende duidelijk is omschreven in het projectplan.

Het betoog slaagt niet.

Beroepsgronden bestuurlijke lus inpassingsplan

13.     [appellanten sub 17] betogen dat nog steeds onvoldoende gemotiveerd is dat de gevolgen van het inpassingsplan in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Een deel van hun percelen aan [locatie 1] zijn buiten het inpassingsplan gehouden, maar als gevolg van het inpassingsplan kan volgens hen ter plaatse geen agrarisch grondgebonden bedrijf meer worden geëxploiteerd. Volgens [appellanten sub 17] is verder onvoldoende gemotiveerd dat een woonbestemming kan worden toegekend aan de gronden buiten het inpassingsplangebied. Het daarvoor geldende bestemmingsplan kent een bevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne om de bestemming onder voorwaarden te wijzigen in een woonbestemming, maar daarmee is men afhankelijk van de medewerking van het college van burgemeester en wethouders. Bovendien hebben provinciale staten geen onderzoek bij de stukken gevoegd waaruit blijkt dat kan worden voldaan aan deze voorwaarden. Verder is in het bestemmingsplan ook bepaald dat voor de gewenste woningsplitsing nader onderzoek nodig is. Ook zou op grond van deze voorwaarden "overtollige bebouwing" moeten worden gesloopt, wat zou betekenen dat legale bebouwing moet worden gesloopt. Verder is in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan voor de gronden "Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021" geen woonbestemming toegekend, zodat niet duidelijk is of het gemeentebestuur wil meewerken.

13.1.  Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat hen beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de grenzen van het inpassingsplan. Ook met de 3,1 ha aan gronden die nu in het inpassingsplan zitten is er onvoldoende ruimte voor de exploitatie van een volwaardige overige veehouderij. Bovendien is er geen geschikte stalruimte meer voor het bedrijfsmatig huisvesten voor dieren. Volgens hen biedt het voor de bebouwde gronden geldende bestemmingsplan "Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied" voldoende alternatieve gebruiksmogelijkheden. Op het perceel is een (vollegronds)teeltbedrijf toegestaan. Er zijn mogelijkheden om de bestemming te wijzigen naar een paardenhouderij, of naar buitengebied-gebonden of niet-agrarische bedrijven. Bovendien biedt het geldende bestemmingsplan met artikel 4.8.6 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming ter plaatse van het bouwvlak op de gronden te wijzigen in de bestemming "Wonen", wat [appellanten sub 17] volgens provinciale staten wensen. Aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan, uitgezonderd de wens van [appellanten sub 17] om alle bestaande bebouwing te handhaven. Maar die beperking vloeit voort uit provinciaal en gemeentelijk beleid over overtollige bebouwing, aldus provinciale staten.

13.2.  Provinciale staten wijzen er terecht op dat hen beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzing van een inpassingsplan. Maar dat ontslaat hen niet van de verplichting om te motiveren dat het inpassingsplan voor [appellanten sub 17] in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Provinciale staten hebben het overgrote deel van hun onbebouwde gronden in het inpassingsplan opgenomen en bestemd als natuur. Niet in geschil is dat de resterende gronden bestemd zijn voor een grondgebonden veehouderij. Het is aan provinciale staten om te onderbouwen dat dit voor die gronden een passende regeling met gebruiksmogelijkheden is en - als dat niet het geval is - daarin te voorzien. De stelling dat ook met de gronden aan [locatie 1] die nu in het inpassingsplan een natuurbestemming hebben gekregen, geen volwaardige overige veehouderij had kunnen worden geëxploiteerd, doet niet af aan deze verplichting.

Vaststaat dat de huidige bestemming op het perceel, voor een overige veehouderij, geen reële gebruiksmogelijkheid biedt. Van alternatieve gebruiksmogelijkheden die er volgens provinciale staten zouden zijn, is alleen voor de mogelijkheid van toekenning van een woonbestemming toegelicht dat dit volgens provinciale staten een reële alternatieve gebruiksmogelijkheid is. Provinciale staten wijzen er in dat verband op dat artikel 4.8.6 van de planregels van het voor de gronden geldende bestemmingsplan een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders bevat om de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. De Afdeling overweegt dat provinciale staten daarmee de afweging of bij een woonbestemming op het perceel sprake is van een goede ruimtelijke ordening doorschuiven naar een later tijdstip en naar het college van burgemeester en wethouders, dat moet beslissen of het de wijzigingsbevoegdheid wil toepassen. Provinciale staten moeten, als zij het standpunt innemen dat toekenning van een woonbestemming past binnen provinciaal en gemeentelijk beleid, zelf in het inpassingsplan in een daartoe strekkende passende regeling voorzien.

De Afdeling is daarom van oordeel dat nog steeds onvoldoende is gemotiveerd dat de gevolgen van het inpassingsplan voor [appellanten sub 17] in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De aanvullende motivering vormt dus geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Het betoog slaagt.

Bodemverandering

14.     Een aantal appellanten betoogt dat in het inpassingsplan ten onrechte is geconcludeerd dat er geen veranderingen in de bodem plaatsvinden, want de grondwaterdruk op de voormalige vuilstort in relatie tot de aanwezige grondwaterputten in het gebied is niet meegenomen.

14.1.  In overweging 56.3 van de tussenuitspraak staat dat de Afdeling in de einduitspraak zal concluderen of er gezien het in 19.4 van de tussenuitspraak omschreven geconstateerde gebrek grond bestaat voor het oordeel dat ten onrechte is geconcludeerd dat geen veranderingen zullen plaatsvinden in de bodem door het verhogen van de grondwaterstand. In overweging 9.3 heeft de Afdeling geconcludeerd dat het in overweging 19.4 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. In overwegingen 10.4 tot 10.6 heeft de Afdeling over de grondwaterputten overwogen dat de Afdeling in wat een aantal appellanten heeft aangevoerd geen grond ziet om terug te komen van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel in overweging 20 over stroombanen in verband met grondwateronttrekkingen en heeft de Afdeling geconcludeerd dat zij geen grond voor het oordeel ziet dat het effect van verontreiniging van de stroombanen in combinatie met oppervlaktewater en de beïnvloeding van de grondwaterstroming door grondwateronttrekkingen onvoldoende is onderzocht.

De Afdeling ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat ten onrechte is geconcludeerd dat geen veranderingen zullen plaatsvinden in de bodem door het verhogen van de grondwaterstand.

Het betoog slaagt niet.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

15.     Een aantal appellanten betoogt dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het projectplan en het inpassingsplan onvoldoende is gemotiveerd. Zij wijzen erop dat de extra maatregelen die zijn vastgelegd in het herstelbesluit niet in een bestuursovereenkomst zijn vastgelegd.

15.1.  In overweging 57.1 van de tussenuitspraak is opgenomen dat in paragraaf 8.4 van de plantoelichting staat dat bij de raming van de kosten voor dit plan niet alleen rekening is gehouden met de realisatie van het inpassingsplan, maar ook met de kosten van maatregelen in het kader van archeologie, grondverwerving, het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen en de eventuele financiële consequenties van bijvoorbeeld planschade. Geconcludeerd is dat uit de beschikbare budgetten het bereik van het project zoals dat in dit inpassingsplan ruimtelijk is gedefinieerd kan worden uitgevoerd. Verder hebben provinciale staten toegelicht dat er een bestuursovereenkomst is afgesloten tussen de provincie en het Waterschap, waarin afspraken zijn gemaakt over de financiële dekking van het project. De appellanten die het betoog over de financiële uitvoerbaarheid naar voren hebben gebracht hebben dit niet gemotiveerd betwist. Vervolgens staat in overweging 57.2 dat de Afdeling in de einduitspraak zal concluderen of, gezien het geconstateerde gebrek wat betreft de voormalige vuilstort Leegveld, er grond bestaat voor het oordeel dat de uitvoerbaarheid, waaronder het financieel-economische aspect, onvoldoende zeker is.

15.2.  In overweging 9.3 heeft de Afdeling geconcludeerd dat het in overweging 19.4 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld.        Provinciale staten hebben aanvullend toegelicht dat de uitvoerbaarheid, waaronder het financieel-economische aspect, nog steeds voldoende zeker is. De aanvullende maatregelen ten behoeve van het beperken van de GHG onder de vuilstort tot maximaal 5 cm, die verband houden met het in 19.4 geconstateerde gebrek, worden betaald uit het daarvoor beschikbare budget van de provincie. De kosten van de uitvoering zijn tevens vastgelegd in de bestuursovereenkomst tussen het Waterschap en de provincie, aldus provinciale staten.

Gelet op het voorgaande hebben provinciale staten toegelicht dat ook voor de aanvullende maatregelen ten behoeve van de vuilstort budget beschikbaar is. Appellanten hebben dat niet betwist. De Afdeling ziet in het licht van de omvang van het project geen aanleiding dat vanwege de aanvullend te nemen maatregelen de uitvoerbaarheid alleen dan verzekerd zou zijn, als een aanvullende bestuursovereenkomst gesloten zou worden.

Wat betreft het beroep van [appellanten sub 17] heeft de Afdeling in overweging 13.2 geoordeeld dat provinciale staten nog steeds onvoldoende hebben gemotiveerd dat de gevolgen van het inpassingsplan voor [appellanten sub 17] in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling onderkent dat constatering van dit gebrek financiële consequenties kan hebben voor provinciale staten, maar acht ook die gevolgen niet zodanig dat die aan de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan en het projectplan in de weg staan.

Gezien het voorgaande en gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de uitvoerbaarheid, waaronder het financieel-economische aspect, onvoldoende zeker is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusies

Conclusie goedkeuringsbesluit 29 juni 2021

16.     In de tussenuitspraak is voor een groot aantal beroepsgronden tegen het goedkeuringsbesluit van het eerder vastgestelde projectplan van 19 november 2018 geoordeeld dat die beroepsgronden niet slagen. Het gewijzigde projectplan waaraan bij besluit van 29 juni 2021 goedkeuring is verleend, is op die punten niet aangepast. De beroepsgronden voor zover het gaat om het gewijzigde projectplan, de beroepsgronden over het projectplan waarover in de tussenuitspraak geen conclusie is opgenomen en de beroepsgronden tegen de tussenuitspraak voor zover het projectplan betrof, zijn in deze uitspraak behandeld. Geconcludeerd is dat de beroepsgronden niet slagen.

Het voorgaande betekent dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], Dorpsraad Griendtsveen, Dorpsraad Helenaveen, [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellanten sub 12], [appellant sub 13] en anderen, [appellanten sub 14], [appellante sub 15] en anderen, [appellante sub 16] en anderen, [appellanten sub 17], [appellanten sub 18], [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B], [appellant sub 20] en anderen, [appellant sub 21], [appellant sub 22] en anderen, [appellant sub 23], [appellant sub 24] en anderen, [appellant sub 25] en anderen, [appellant sub 26] en anderen, [appellant sub 27], [appellant sub 28] en anderen, [appellante sub 29] en anderen, [appellant sub 30A] en [appellante sub 30B], [appellant sub 31] en [appellante sub 32] en anderen en [appellant sub 33] tegen het goedkeuringsbesluit van 29 juni 2021 ongegrond zijn.

Conclusie inpassingsplan

17.     De Afdeling heeft in de tussenuitspraak en in deze uitspraak de beroepsgronden die (mede) zijn gericht tegen het inpassingsplan behandeld en geconcludeerd dat die betogen niet slagen, met uitzondering van het beroep over de gevolgen van het inpassingsplan voor de gronden van [appellanten sub 17]. Over de gronden van [appellanten sub 17] is in overweging 53.2 van de tussenuitspraak geconcludeerd dat niet deugdelijk gemotiveerd is dat de gevolgen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening en in overweging 13.2 van deze uitspraak is geconcludeerd dat die motivering nog steeds onvoldoende is.

18.     De beroepen van [appellant sub 1], Dorpsraad Helenaveen, [appellant sub 10], [appellant sub 13] en anderen, [appellanten sub 14], [appellante sub 15] en anderen, [appellanten sub 18], [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B], [appellant sub 20] en anderen, [appellant sub 22] en anderen, [appellant sub 24] en anderen, [appellant sub 25] en anderen, [appellant sub 26] en anderen, [appellant sub 27], [appellante sub 32] en anderen tegen het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan zijn ongegrond.

Gelet op wat [appellanten sub 17] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in zoverre in strijd is met artikel 3.46 van de Awb. Het beroep van [appellanten sub 17] is gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover het de planbegrenzing betreft ter plaatse van de gronden aan [locatie 1] van [appellanten sub 17].

19.     De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb provinciale staten op te dragen om voor zover het gaat om de buiten het inpassingsplangebied gelegen gronden aan [locatie 1] van [appellanten sub 17] met inachtneming van deze uitspraak een besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen. Het door provinciale staten te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskostenveroordeling

20.     Provinciale staten en het college moeten de proceskosten vergoeden.

21.     De Afdeling overweegt voor de appellanten die bijgestaan zijn door mr. N.M.C.H. Crooijmans, mr. I.L. van Geel, beiden verbonden aan het advocatenkantoor Goorts + Coppens, en voor wie een gegrond beroep is uitgesproken, het volgende. De Afdeling beschouwt hun beroepen als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat het hier om meer dan drie samenhangende zaken gaat, geldt op grond van onderdeel C.2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht een wegingsfactor van 1,5. Gelet op het grote aantal beroepen dat door het advocatenkantoor is behandeld ziet de Afdeling aanleiding om de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast te stellen op € 7.969,50. De vergoeding wordt evenredig verdeeld over deze appellanten.

De gevraagde vergoeding van (deskundigen)kosten die zijn gemaakt in de uniforme voorbereidingsprocedure komen op grond van artikel 8:75 van de Awb niet voor vergoeding in aanmerking, omdat die niet zijn gemaakt ten behoeve van de behandeling van de beroepen.

22.     Over vergoeding van de kosten voor het deskundigenrapport van [appellante sub 32] en anderen, "Landbouwkundige kartering en hydrologische analyse percelen en woonerf [appellante sub 32] [locatie 2] Liessel" door onderzoeksbureau Aequator van 3 september 2019, overweegt de Afdeling als volgt. Dit rapport ziet op de gevolgen die de hydrologische maatregelen hebben voor hun gronden. In overwegingen 35.1 en 54.1 van de tussenuitspraak is geoordeeld dat die betogen niet slagen. Omdat de beroepsgrond die wel slaagt, namelijk die ten aanzien van de vuilstort, geen verband houdt met dit rapport, oordeelt de Afdeling dat de kosten voor dat rapport niet voor vergoeding in aanmerking komen (vergelijk de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2505).

Betekenis van deze uitspraak

23.     Deze uitspraak is een einduitspraak voor alle partijen. De uitspraak betekent dat het inpassingsplan en het gewijzigde projectplan in stand blijven en een basis vormen voor de uitvoer van de voorziene hydrologische maatregelen, behoudens dat provinciale staten voor de gronden van [appellanten sub 17] aan [locatie 1], buiten het inpassingsplangebied, een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van:

a. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B];

b. [appellante sub 2], waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, en anderen;

c. [appellant sub 3] en anderen;

d. [appellant sub 4];

e. Dorpsraad Griendtsveen;

f. Dorpsraad Helenaveen;

g. [appellant sub 7] en anderen;

h. [appellant sub 8] en anderen;

i. [appellant sub 9];

j. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B];

k. [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B];

l. [appellant sub 12A] en [appellant sub 12B] en anderen;

m. [appellant sub 13] en anderen;

n. [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B];

o. [appellante sub 15], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] en anderen;

p. [appellante sub 16] en anderen;

q. [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B];

r. [appellant sub 18A] en [appellant sub 18B];

s. [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B];

t. [appellant sub 20] en anderen;

u. [appellant sub 21A] en [appellant sub 21B];

v. [appellant sub 22] en anderen;

w. [appellant sub 23A] en [appellant sub 23B];

x. [appellant sub 24] en anderen;

y. [appellant sub 25] en anderen;

z. [appellant sub 26] en anderen;

aa. [appellant sub 27A] en [appellant sub 27B];

ab. [appellant sub 28] en anderen;

ac. [appellante sub 29], waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, en anderen;

ad. [appellant sub 30A] en [appellante sub 30B], waarvan de vennoot [vennoot] is;

ae. [appellant sub 31A] en [appellant sub 31B];

af. [appellante sub 32] en anderen, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn;

ag. [appellant sub 33];

tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 29 juni 2021 tot goedkeuring van het besluit van het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas van 8 juni 2021 tot gewijzigde vaststelling van het projectplan "Projectplan Waterwet Leegveld" ongegrond;

II.       verklaart de beroepen van:

a. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B];

b. [appellant sub 4];

c. Dorpsraad Griendtsveen;

d. Dorpsraad Helenaveen;

e. [appellant sub 22] en anderen;

f. [appellante sub 29], waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, en anderen;

g. [appellant sub 33];

tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 november 2018 tot goedkeuring van het besluit van het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas van 19 november 2018 tot vaststelling van het projectplan "Projectplan Waterwet Leegveld" ongegrond;

III.      verklaart de beroepen van:

a. [appellante sub 2], waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, en anderen;

b. [appellant sub 3] en anderen;

c. [appellant sub 7] en anderen;

d. [appellant sub 8] en anderen;

e. [appellant sub 9];

f. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B];

g. [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B];

h. [appellant sub 12A] en [appellant sub 12B] en anderen;

i. [appellant sub 13] en anderen;

j. [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B];

k. [appellante sub 15], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] en anderen;

l. [appellante sub 16] en anderen;

m. [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B];

n. [appellant sub 18A] en [appellant sub 18B];

o. [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B]

p. [appellant sub 20] en anderen;

q. [appellant sub 21A] en [appellant sub 21B];

r. [appellant sub 23A] en [appellant sub 23B];

s. [appellant sub 24] en anderen;

t. [appellant sub 25] en anderen;

u. [appellant sub 26] en anderen;

v. [appellant sub 27A] en [appellant sub 27B];

w. [appellant sub 28] en anderen;

x. [appellant sub 30A] en [appellante sub 30B], waarvan de vennoot [vennoot] is;

y. [appellant sub 31A] en [appellant sub 31B];

z. [appellante sub 32] en anderen, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn;

tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 november 2018 tot goedkeuring van het besluit van het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas van 19 november 2018 tot vaststelling van het projectplan "Projectplan Waterwet Leegveld" gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 november 2018 tot goedkeuring van het besluit van het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas van 19 november 2018 tot vaststelling van het projectplan "Projectplan Waterwet Leegveld";

V.       verklaart de beroepen van:

a. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B];

b. Dorpsraad Helenaveen;

c. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B];

d. [appellant sub 13] en anderen;

e. [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B];

f. [appellante sub 15], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] en anderen;

g. [appellant sub 18A] en [appellant sub 18B];

h. [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B];

i. [appellant sub 20] en anderen;

j. [appellant sub 22] en anderen;

k. [appellant sub 24] en anderen;

l. [appellant sub 25] en anderen;

m. [appellant sub 26] en anderen;

n. [appellant sub 27A] en [appellant sub 27B];

o. [appellante sub 32] en anderen, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn;

tegen het besluit van provinciale staten van Noord-Brabant van 7 december 2018 tot vaststelling van het inpassingsplan "PAS Leegveld, Deurne" ongegrond;

VI.      verklaart het beroep van [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B] tegen het besluit van provinciale staten van Noord-Brabant van 7 december 2018 tot vaststelling van het inpassingsplan "PAS Leegveld, Deurne" gegrond;

VII.     vernietigt het besluit van provinciale staten van Noord-Brabant van 7 december 2018 tot vaststelling van het inpassingsplan "PAS Leegveld, Deurne" voor zover het de planbegrenzing betreft ter plaatse van de gronden aan [locatie 1] van [appellanten sub 17];

VIII.    draagt provinciale staten van Noord-Brabant op om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van de buiten het inpassingsplangebied gelegen gronden aan [locatie 1] van [appellanten sub 17] een nieuw besluit te nemen, en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IX.      veroordeelt provinciale staten van Noord-Brabant en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a. € 974,65, waarvan € 346,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor:

- [appellant sub 7] en anderen;

- [appellant sub 8] en anderen;

- [appellant sub 9];

- [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B];

- [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B];

- [appellant sub 12A] en [appellant sub 12B] en anderen;

- [appellant sub 13] en anderen;

- [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B];

- [appellante sub 15], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] en anderen;

- [appellante sub 16] en anderen;

- [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B];

- [appellant sub 18A] en [appellant sub 18B];

- [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B];

- [appellant sub 20] en anderen;

- [appellant sub 21A] en [appellant sub 21B];

- [appellant sub 23A] en [appellant sub 23B];

- [appellant sub 24] en anderen;

- [appellant sub 25] en anderen;

- [appellant sub 26] en anderen;

- [appellant sub 27A] en [appellant sub 27B];

- [appellant sub 28] en anderen;

- [appellant sub 30A] en [appellante sub 30B], waarvan de vennoot [vennoot] is;

- [appellant sub 31A] en [appellant sub 31B];

b. € 3.063,32, waarvan € 2.656,50 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor [appellante sub 32] en anderen, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn;

met dien verstande dat voor de hiervoor genoemde appellanten die een gezamenlijk beroep hebben ingesteld geldt dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

X.       gelast dat provinciale staten van Noord-Brabant en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 338,00 voor:

- [appellante sub 2], waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, en anderen;

- [appellant sub 3] en anderen;

- [appellant sub 7] en anderen;

- [appellant sub 8] en anderen;

- [appellant sub 13] en anderen;

- [appellante sub 15], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] en anderen;

- [appellante sub 16] en anderen;

- [appellant sub 20] en anderen;

- [appellant sub 24] en anderen;

- [appellant sub 25] en anderen;

- [appellant sub 26] en anderen;

- [appellant sub 28] en anderen;

- [appellant sub 30A] en [appellante sub 30B], waarvan de vennoot [vennoot] is;

- [appellante sub 32] en anderen, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B];

b. € 170,00 voor:

- [appellant sub 9];

- [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B];

- [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B];

- [appellant sub 12A] en [appellant sub 12B] en anderen;

- [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B];

- [appellant sub 17A] en [appellant sub 17B];

- [appellant sub 18A] en [appellant sub 18B];

- [appellant sub 19A] en [appellant sub 19B];

- [appellant sub 21A] en [appellant sub 21B];

- [appellant sub 23A] en [appellant sub 23B];

- [appellant sub 27A] en [appellant sub 27B];

- [appellant sub 31A] en [appellant sub 31B],

met dien verstande dat voor de hiervoor genoemde appellanten die een gezamenlijk beroep hebben ingesteld geldt dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.F. van Toor, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Van Toor

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022