Uitspraak 202201133/1/A3


Volledige tekst

202201133/1/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Montfort, gemeente Roerdalen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 januari 2022 in zaak nr. 20/2699 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2020 heeft het college beslist op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).

Bij besluit van 25 september 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 september 2020 vernietigd voor zover daarbij bepaalde documenten niet openbaar zijn gemaakt, en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 23 maart 2022 heeft het college het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 26 maart 2020 gedeeltelijk herroepen.

[appellant] heeft gronden ingediend tegen dit besluit.

Stichting Wonen Limburg en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 27 maart 2024.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft op 16 januari 2020 gevraagd om bepaalde informatie te verstrekken, wat het college na overleg met [appellant] heeft opgevat als verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob. Het gaat om documenten over het "Project herontwikkeling Bosweg" en over handhaving tegen [appellant] wegens een loods/garage in zijn tuin aan de Bosweg. Bij het verzoek is ook gevraagd naar de contacten tussen de gemeente en Stichting Wonen Limburg.

1.1.    Het college heeft het verzoek gedeeltelijk ingewilligd. De gevraagde documenten, voor zover die bestaan, zijn verstrekt, maar bepaalde informatie daarin is mede naar aanleiding van een zienswijze van Stichting Wonen Limburg weggelakt. Volgens het college kon openbaarmaking van bepaalde passages in de gevraagde documenten onder meer geweigerd worden op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, omdat, zoals is neergelegd in die bepaling, het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Stichting Wonen Limburg heeft namelijk bepaalde informatie in vertrouwen gedeeld met het college. Zij zou ook, gezien een civiele procedure over de ontruiming van de huurwoning van en minnelijke onderhandelingen met [appellant], onevenredig worden benadeeld door de openbaarmaking. Daarbij komt dat de openbaarmaking niet daadwerkelijk een algemeen belang dient, nu [appellant] de documenten heeft gevraagd wegens zijn procedures tegen de gemeente en Stichting Wonen Limburg.

1.2.    De rechtbank is het college hierin gedeeltelijk gevolgd. Volgens haar zou openbaarmaking van bepaalde passages in documenten 1 en 4 tot en met 9 niet leiden tot onevenredige benadeling van Stichting Wonen Limburg of de gemeente zelf. Omdat het college ten aanzien van de passages in deze documenten ten onrechte openbaarmaking heeft geweigerd, heeft de rechtbank het besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Ten aanzien van documenten 2 en 10 tot en met 13 heeft de rechtbank overwogen dat de gemeente bij openbaarmaking onevenredig zou worden benadeeld. Het openbaar bestuur is er namelijk bij gebaat dat bepaalde contacten vertrouwelijk kunnen plaatsvinden, omdat anders contacten in de toekomst stroever zullen verlopen en derden zich terughoudender zullen opstellen bij het delen van informatie. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van document 3 overwogen dat, gelet op de aard van de weggelakte informatie, er bij openbaarmaking een reëel risico bestaat op onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken (natuurlijke) personen. Tot slot heeft de rechtbank ten aanzien van documenten 14 tot en met 16 overwogen dat de gemeente bij openbaarmaking onevenredig zou worden benadeeld wegens nog lopende juridische procedures. Het college heeft volgens de rechtbank openbaarmaking van de passages in deze documenten terecht geweigerd.

1.3.    Voor de duidelijkheid voor partijen houdt de Afdeling de nummering van de rechtbank van de documenten aan.

Hoger beroep

2.       [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college openbaarmaking van de passages in documenten 2, 3 en 10 tot en met 16 terecht heeft geweigerd. Volgens hem is het in het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dat correspondentie openbaar wordt gemaakt, juist omdat het niet de bedoeling is dat het openbaar bestuur samen met grote maatschappelijke organisaties in het geheim afspraken maakt en strategieën bedenkt. Hij wijst er daarnaast op dat hij in de gerechtelijke procedures onevenredig werd benadeeld door de informatie uitwisseling tussen de gemeente en Stichting Wonen Limburg, zodat hij het onjuist acht dat openbaarmaking van bepaalde passages om die reden en in hun belang wordt geweigerd.

Bespreking hoger beroep

3.       Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob luidt: ‘Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:  g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.’

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:349), is artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 36 en 37) de meest algemene uitzonderingsgrond die kan worden toegepast als door het verstrekken van informatie andere belangen dan de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, genoemde belangen te zeer worden geschaad. Deze bepaling voorziet daarmee in de behoefte om de Wob te kunnen toepassen in zeer verschillende, niet voorspelbare situaties. Het karakter van deze bepaling brengt mee dat onder bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden ook publiekrechtelijke lichamen worden begrepen.

3.2.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kennisgenomen van de documenten en is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het college aan de weigering om de documenten 2 en 3 en 10 tot en met 16 in hun geheel openbaar te maken artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ten grondslag heeft mogen leggen.

3.3.    Zoals de Afdeling in de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1595, onder 4.2, heeft overwogen, is het openbaar bestuur erbij gebaat dat bepaalde contacten vertrouwelijk kunnen plaatsvinden en zou openbaarmaking van documenten over die contacten tot gevolg hebben dat contacten in de toekomst stroever verlopen en derden zich terughoudender zullen opstellen bij het delen van informatie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de weggelakte delen van de documenten 2 en 10 tot en met 13 vertrouwelijk van aard zijn. Openbaarmaking hiervan zou een negatieve invloed kunnen hebben op het goed functioneren van de gemeente en zou haar daarmee onevenredig benadelen. De weigeringsgrond is dan ook van toepassing.

3.4.    De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat gelet op de aard van de weggelakte informatie van document 3 er bij openbaarmaking van deze informatie een reëel risico bestaat op onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken (natuurlijke) personen. Het college mocht daarom ook openbaarmaking van deze informatie weigeren.

3.5.    Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2988, beschermt artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob tevens het belang bij het voorkomen van onevenredige benadeling van een (rechts)persoon met het oog op diens procespositie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat kennisname door [appellant] van de weggelakte delen van documenten 14 tot en met 16 de gemeente zou benadelen in haar procespositie wegens de nog lopende juridische procedures over de handhavingsbesluiten. Het belang van het college dat de documenten niet openbaar worden gemaakt weegt zwaarder dan het belang van openbaarmaking van die documenten. Dat [appellant] juist wegens die procedures belang zou hebben bij wat binnen de gemeente is besproken, is geen belang dat de Wob dient. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:356, dient het recht op openbaarmaking op grond van de Wob namelijk uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker.

Conclusie hoger beroep

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

Nieuwe besluitvorming na rechtbankuitspraak

5.       Het college heeft op 23 maart 2022 opnieuw op het bezwaar beslist. De Afdeling beoordeelt nu het beroep van [appellant] tegen dit besluit (artikel 6:19, eerste lid, samen met artikel 6:24 van de Awb). Voor Stichting Wonen Limburg is geen beroep van rechtswege ontstaan, omdat zij te kennen heeft gegeven zich met het besluit van 23 maart 2022 te kunnen verenigen.

6.       [appellant] is het ermee eens dat documenten 1 en 4 tot en met 9 in navolging van de rechtbankuitspraak openbaar zijn gemaakt, maar vindt dat het college ook de documenten 2, 3 en 10 tot en met 16 volledig openbaar had moeten maken. Hij verwijst hiertoe naar zijn hogerberoepsgronden. Gelet op de vorenstaande bespreking van het hoger beroep, faalt dit betoog. Het college heeft terecht geweigerd de weggelakte passages uit de documenten 2, 3 en 10 tot en met 16 openbaar te maken.

7.       Het beroep tegen het besluit van 23 maart 2022 is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 23 maart 2022 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van de Sluis
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024

802