Uitspraak 201701941/1/A3


Volledige tekst

201701941/1/A3.
Datum uitspraak: 31 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2017 in zaak nr. 16/343 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft het college een door [appellant] ingediend verzoek om informatie afgewezen.

[appellant] heeft daartegen bezwaar gemaakt.

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Bij besluit van 25 februari 2016 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 25 februari 2016 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij brief van 30 juni 2017 heeft [appellant] de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M. Lammerschop, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] stelt onderzoek te doen naar de aanbesteding "Ketelhuis". Op 25 juni 2013 heeft het college de asbestsanering en deelsloop van het Ketelhuis gegund aan Horyon B.V. Voor die sanering en sloop heeft Aveco de Bondt B.V. asbestinventarisaties verricht. [appellant] heeft bij e-mail van 9 juli 2015 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) aan de gemeente verzocht om "alle correspondentie af te geven tussen u en Aveco de Bondt B.V. en de correspondentie tussen u en Horyon met betrekking tot het meerwerk inherent en verbonden aan de aanbesteding ketelhuis".

Het college heeft op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geweigerd de documenten openbaar te maken. Door openbaarmaking wordt de gemeente onevenredig benadeeld. De gemeente heeft over het werk een geschil met Horyon en niet kan worden uitgesloten dat na een reeds tussen Horyon en de gemeente gevoerd kort geding een bodemprocedure zal volgen. Openbaarmaking van de documenten zal de procespositie van de gemeente schaden, aldus het college.

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college openbaarmaking van de documenten heeft mogen weigeren om onevenredige benadeling van de gemeente te voorkomen. Dat Horyon in staat van faillissement zou verkeren, doet daar niet aan af, omdat de curator zou kunnen gaan procederen of de claim die Horyon stelt te hebben, kan verkopen.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet door de Commissie voor bezwaarschriften behoefde te worden gehoord. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat van de hoorzitting ten onrechte geen verslag is opgesteld. De rechtbank heeft dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb niet had mogen toepassen nu de bezwaarprocedure is geschaad doordat er geen verslag van de hoorzitting is opgemaakt. Het staat vast dat hij daardoor gedupeerd is. Voorts heeft de Commissie voor bezwaarschriften geen advies uitgebracht.

3.1. Artikel 6:22 van de Awb mag worden toegepast indien aannemelijk is dat de belanghebbenden door de schending van de rechtsregel of het rechtsbeginsel niet zijn benadeeld. [appellant] stelt dat hij gedupeerd is doordat geen verslag van de in bezwaar gehouden hoorzitting is opgesteld, doch motiveert niet waarom. Niet valt in te zien waarom [appellant] door een dergelijk gebrek is benadeeld. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb ten onrechte heeft toegepast.

In artikel 1 van het door het college vastgestelde Besluit tot aanwijzing van (categorieën van) besluiten ten aanzien waarvan de Commissie voor bezwaarschriften niet bevoegd is, is bepaald dat de Commissie voor bezwaarschriften niet bevoegd is ten aanzien van de bezwaren tegen alle genomen besluiten, met uitzondering van de genoemde categorieën. Besluiten op Wob-verzoeken zijn niet als categorie genoemd. De Commissie voor bezwaarschriften heeft derhalve terecht niet over het bezwaarschrift van [appellant] geadviseerd.

Het betoog faalt.

4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob heeft mogen weigeren de documenten openbaar te maken. Daartoe voert hij aan dat de documenten geen invloed kunnen hebben op de procespositie van de gemeente in het geschil met Horyon, nu het geschil los staat van de aanbesteding.

4.1. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob luidt:

"Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden."

4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1879), is artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob - blijkens de geschiedenis van de totstandkoming ervan (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 36 en 37) - de meest algemene uitzonderingsgrond die kan worden toegepast als door het verstrekken van informatie andere belangen dan de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Wob genoemde belangen te zeer worden geschaad. Deze bepaling voorziet daarmee in de behoefte om de Wob te kunnen toepassen in zeer verschillende, niet voorspelbare situaties. Het karakter van deze bepaling brengt mee dat onder bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden ook publiekrechtelijke lichamen worden begrepen. De bepaling mag er echter niet toe leiden dat bestuursorganen gegevens zouden mogen achterhouden omdat publicatie daarvan mogelijk een ongunstig licht zou werpen op het door hen gevoerde beleid of de kans op aanvaarding van het door hen voorgenomen beleid zou verkleinen. De belangen die hierbij in het geding zijn wegen niet op tegen het met de Wob beoogde publieke belang van het verstrekken van informatie. Een en ander neemt niet weg dat ook ministers, andere bestuurders en ambtenaren bij de aangelegenheid betrokken personen kunnen zijn, zeker als om informatie wordt gevraagd over aangelegenheden die henzelf betreffen. Hierbij is niet gedacht aan gevallen waarin van inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer sprake is, maar aan zulke waarin het belang van het goed functioneren van het publiekrechtelijke lichaam waarvan zij deel uitmaken, in het geding is.

4.3. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis genomen van de niet openbaar gemaakte documenten.

Deze documenten betreffen e-mailcorrespondentie tussen de gemeente en Horyon, twee e-mails van een ander, andere door de gemeente opgestelde stukken en door Aveco de Bondt B.V. opgestelde asbestinventarisatierapporten. Voor zover deze documenten onder het door [appellant] ingediende Wob-verzoek vallen, is de Afdeling van oordeel dat het college zijn standpunt, dat openbaarmaking van die documenten leidt tot onevenredige benadeling van de gemeente, onvoldoende heeft gemotiveerd. Indien de curator een procedure tegen de gemeente zou beginnen, wordt volgens het college door openbaarmaking van de documenten de procespositie van de gemeente geschaad. In de besluiten van 17 augustus 2015 en 25 februari 2016, noch desgevraagd ter zitting van de Afdeling, heeft het college dit standpunt echter nader toegelicht. Horyon, dan wel de curator, beschikt hoogstwaarschijnlijk reeds over correspondentie tussen haar en de gemeente. Voorts heeft het college in het besluit van 17 augustus 2015 toegelicht dat, indien een procedure wordt gestart, de door [appellant] verzochte correspondentie en de rapporten van Aveco de Bondt B.V. deel zullen uitmaken van de processtukken in die procedure. De Afdeling ziet dan ook niet in hoe openbaarmaking van die documenten de procespositie van de gemeente in een procedure met Horyon, dan wel met de curator, zou kunnen schaden.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 februari 2016 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het college dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2017 in zaak nr. 16/343;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 25 februari 2016, kenmerk BZ-15-1090-001;

V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.

w.g. Borman w.g. Noordhoek
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018

819.