Uitspraak 202306367/1/R2


Volledige tekst

202306367/1/R2.
Datum uitspraak: 22 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend te Heukelom, gemeente Oisterwijk,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 28 augustus 2023 in zaak nr. 23/1293 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2022 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van een bouwwerk aan [locatie 1] te Heukelom.

Bij besluit van 10 januari 2023 heeft college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 6 maart 2024, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door drs. M.F.H.T. Hordijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3.       Op het perceel aan [locatie 1] te Heukelom staat een van de eveneens op het perceel aanwezige woning losstaand bouwwerk, dat wordt omschreven als een tuinsieraad of folly. Het tuinsieraad is een hoofdzakelijk stalen object, dat uiteindelijk geheel begroeid moet worden. Tot het tuinsieraad behoort een tuinhaard met een gemetselde bakstenen schoorsteen. Het geheel is in totaal 9,5 m hoog. De schoorsteen is gebouwd zonder een omgevingsvergunning.

4.       Op 6 januari 2022 heeft [appellant] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend, voor het legaliseren van de tuinhaard met schoorsteen.

5.       Het college heeft deze aanvraag geweigerd en deze weigering is in het besluit op bezwaar gehandhaafd. Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied correctieve herziening" is de maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m. De schoorsteen van 9,5 m hoog is volgens het college geen ondergeschikt bouwonderdeel, dus telt het mee bij de berekening van de maximale bouwhoogte. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat de schoorsteen met een hoogte van 9,5 m in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarom wil het college niet met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning verlenen.

De rechtbank heeft het standpunt van het college gevolgd.

Hoger beroep

Ondergeschikt bouwonderdeel

6.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schoorsteen in strijd is met het bestemmingsplan. Hiertoe voeren zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de schoorsteen als een ondergeschikt bouwonderdeel kan worden aangemerkt. Een schoorsteen wordt in artikel 2.4 van de planregels namelijk expliciet genoemd als ondergeschikt bouwonderdeel, die niet meetelt bij de berekening van de bouwhoogte. Nu schoorstenen als ondergeschikt bouwonderdeel expliciet in de planregels worden genoemd, kunnen geen aanvullende hoogte-eisen meer worden gesteld. De beoordeling van de vraag of een bouwonderdeel ondergeschikt is hangt volgens [appellant] en anderen niet af van de hoogte, maar van de functie en de relatie tot het bouwwerk waartoe het behoort. De schoorsteen maakt onderdeel uit van het gehele tuinsieraad met haard en in die zin is de schoorsteen volgens [appellant] en anderen dienend aan het tuinsieraad met de haard. Verder verwijzen [appellant] en anderen naar de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2389, onder 9.3 en 9.7. Uit die uitspraak volgt volgens hen dat ook bouwdelen die niet gering zijn in oppervlakte of volume, als ondergeschikte bouwdelen kunnen worden aangemerkt. Daarnaast wijzen [appellant] en anderen erop dat de schoorsteen, om effectief te kunnen zijn en om functioneel dienend aan het tuinsieraad te kunnen zijn, een zekere hoogte moet hebben. Met de huidige hoogte van 9,5 m wordt de rook goed verspreid en ontstaat er geen rookoverlast.

6.1.    Voor het perceel [locatie 2] geldt op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied correctieve herziening" de enkelbestemming "Wonen - 1" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4".

6.2.    Op grond van artikel 21.2 van de planregels bedraagt de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m. Op grond van artikel 2.4 van de planregels wordt de bouwhoogte van bouwwerken gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

6.3.    In geschil is of de schoorsteen aangemerkt kan worden als ondergeschikt bouwonderdeel.

6.4.    Niet in geschil is dat de tuinhaard een hoogte heeft van 3 m en de schoorsteen een hoogte van 6,5 m, zodat de totale hoogte van het bouwwerk 9,5 m bedraagt. Evenmin is in geschil dat de tuinhaard met schoorsteen op de grond is gebouwd, waarbij de stalen constructie (het tuinsieraad) rondom de schoorsteen is gebouwd en dat het tuinsieraad een hoogte heeft van 3 m. De schoorsteen loopt naar boven taps toe en heeft vanaf een hoogte van ongeveer 5 m een doorsnede van ongeveer 75 cm.

6.5.    De rechtbank heeft terecht de schoorsteen niet als een ondergeschikt bouwonderdeel aangemerkt als bedoeld in artikel 2.4 van de planregels. Dat een schoorsteen in de planregels als voorbeeld is genoemd van ondergeschikte bouwonderdelen, maakt nog niet dat deze specifieke schoorsteen ook aan te merken is als ondergeschikt bouwonderdeel. De rechtbank heeft daarvoor terecht in aanmerking genomen dat de schoorsteen dusdanig lang is in verhouding tot de tuinhaard, dat niet kan worden gesproken van ondergeschiktheid. De tuinhaard heeft namelijk een hoogte van 3 m en de schoorsteen steekt 6,5 m boven de tuinhaard uit. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, reeds gelet op deze zelfstandige lengte van de schoorsteen, de schoorsteen niet als een ondergeschikt bouwonderdeel kan worden aangemerkt. Vergelijk ook de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1090, onder 7.3 en van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2981, onder 14.3. In zoverre gaat de verwijzing van [appellant] en anderen naar de uitspraak van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2389, niet op.

Het betoog slaagt niet.

Afwijken van het bestemmingsplan

7.       Voor zover moet worden geconcludeerd dat de schoorsteen geen ondergeschikt bouwonderdeel is, betogen [appellant] en anderen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college heeft kunnen afzien van het verlenen van de omgevingsvergunning.

Hiertoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voldoende heeft onderbouwd waarom verlening van een omgevingsvergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. [appellant] en anderen verwijzen naar de Visie bebouwingsconcentratie. Daaruit volgt volgens [appellant] en anderen dat extra bebouwing binnen een bestaand bouwvlak mogelijk is en dat, gelet hierop, de omgevingsvergunning niet kan worden geweigerd met een beroep op het algemene uitgangspunt om verstening te verminderen of tegen te gaan. Verder is volgens hen de schoorsteen niet zichtbaar vanaf de openbare weg. Op de verschillende foto’s is te zien dat het perceel met de schoorsteen geheel omringd is met grotendeels bladhoudend groen.

[appellant] en anderen betogen daarnaast dat de rechtbank voorbij is gegaan aan hun beroepsgrond dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. [appellant] en anderen hebben een groot belang bij het in stand houden van dit bouwwerk als essentieel onderdeel van de beleving van het museum en de theetuin. Juist de aanwezigheid van die bouwwerken maken het bezoek aan deze locatie bijzonder en vormt daarmee een "unique selling point". De weigering van de vergunning heeft als gevolg dat de schoorsteen deels moet worden gesloopt. Het belang van [appellant] en anderen bij het behouden van de schoorsteen weegt volgens hen zwaarder dan het algemene belang dat ziet op het voorkomen van verstening.

7.1.    In geschil is of het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II bij het Bor, een omgevingsvergunning had moeten verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan oprichten van een tuinhaard met schoorsteen met een hoogte van 9,5 m.

7.2.    Het college kan op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

7.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college heeft kunnen afzien van het verlenen van de omgevingsvergunning. Het college mocht zich op het standpunt stellen dat een haard met schoorsteen met een hoogte van 9,5 m ongewenst is op de betreffende locatie, omdat dit in strijd is met het uitgangspunt volgens het gemeentelijke beleid dat het landelijke karakter van het betreffende gebied behouden moet blijven en dat ongewenste verstening moet worden tegengegaan. In het betoog van [appellant] en anderen heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Uit de gebiedsvisie volgt niet dat het college de omgevingsvergunning had moeten verlenen. Verder blijkt, anders dan [appellant] en anderen hebben aangevoerd, uit foto’s dat de schoorsteen ook van buiten het perceel af gezien in ieder geval een deel van het jaar zichtbaar is. Dit is namelijk het geval wanneer de bomen die zich tussen de schoorsteen en omliggende percelen bevinden, hun blad verliezen. Daar komt nog bij dat het college er terecht op heeft gewezen dat de instandhouding van de bomen niet is voorgeschreven.

De rechtbank heeft bovendien terecht overwogen dat het college meer belang mocht hechten aan het behouden van het landschappelijke en ruimtelijke karakter, dan aan het belang van [appellant] en anderen bij behoud van de schoorsteen. Dat de schoorsteen vooraf is gerealiseerd zonder omgevingsvergunning maakt niet dat het college de omgevingsvergunning had moeten verlenen. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college geen doorslaggevende betekenis heeft hoeven toekennen aan het feit dat de tuinhaard met de schoorsteen in de visie van [appellant] en anderen een unique sellingpoint voor het museum met theetuin is. Verder hebben [appellant] en anderen zelf ervoor gekozen om de tuinhaard en de schoorsteen op korte afstand van de andere gebouwen, waaronder de woning van [appellant], te bouwen. De omstandigheid dat na verlaging van de schoorsteen er bij gebruik van de haard mogelijk rookoverlast bij de woning van [appellant] kan ontstaan dient derhalve voor zijn risico te blijven. Gezien de oriëntatie van de tuinhaard en schoorsteen ten opzichte van die woning zal naar het oordeel de Afdeling de kans op dergelijke rookoverlast overigens gering zijn. Ook verder is niet gebleken van zodanig nadelige gevolgen voor [appellant] en anderen door de weigering af te wijken van het bestemmingsplan, op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel had moeten komen dat deze gevolgen als onevenredig moeten worden aangemerkt en het college dit besluit niet heeft kunnen nemen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Nales
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024

680-1074

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, luidt:

"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen"

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Artikel 4, aanhef en onderdeel 3, luidt:

"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;"

Bestemmingsplan "Buitengebied correctieve herziening"

De relevante planregels luiden:

"2.4 bouwhoogte van andere bouwwerken

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

[…]

e. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

[…]

Bouwwerk: overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte: 3 m […]."