Uitspraak 202100658/2/R3


Volledige tekst

202100658/2/R3.
Datum uitspraak: 8 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Nadere uitspraak over de gevorderde vergoeding van de proceskosten in het geding tussen:

Stichting Lonnekerberg en omgeving, gevestigd te [plaats], Stichting Lonneker Land en Stichting Natuur en Milieuraad Enschede, beide gevestigd te Enschede (hierna: de Stichtingen),
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede.

Procesverloop

Bij uitspraak van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4534, heeft de Afdeling het onderzoek in de zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevorderde vergoeding van de proceskosten.

De Afdeling heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van de Stichtingen om vergoeding van de door hen daadwerkelijk gemaakte proceskosten.

Het college heeft een reactie ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de daartoe gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord.

De Afdeling heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       In de uitspraak van 6 december 2023 heeft de Afdeling het hoger beroep van de Stichtingen gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep van de Stichtingen gegrond verklaard, de besluiten op bezwaar van het college van 9 april 2021 vernietigd en de besluiten van het college van 23 juli 2019 en van 29 juli 2019 herroepen. De Stichtingen hebben de Afdeling verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van de door hen daadwerkelijk gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. In deze uitspraak beslist de Afdeling op dit verzoek.

Beoordeling van het verzoek

Kosten in bezwaar

2.       De Stichtingen hebben onder meer verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van de door hen gemaakte kosten in bezwaar. Hierover overweegt de Afdeling dat de Stichtingen in de bezwaarfase niet werden bijgestaan door een rechtsbijstandverlener. Van kosten die de Stichtingen in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs hebben moeten maken wegens verleende rechtsbijstand is derhalve geen sprake. Van andere kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs hebben moeten maken, is niet gebleken.

Kosten in beroep en hoger beroep

- Reiskosten

3.       De Stichtingen hebben verzocht om vergoeding van de door hen gemaakte reiskosten.

3.1.    De Stichtingen hebben op hun proceskostenformulier dat zij tijdens de zitting op 4 oktober 2023 hebben overgelegd, verzocht om vergoeding van de reiskosten van meerdere personen. Echter, indien meerdere (rechts)personen gezamenlijk één (hoger)beroepschrift hebben ingediend, zoals de Stichtingen, wordt in de regel voor maar één vertegenwoordiger van de gezamenlijk procederende appellanten een vergoeding van de reiskosten toegekend. De Afdeling ziet geen aanleiding om in dit geval ten aanzien van de Stichtingen op deze regel een uitzondering te maken.

- Kosten voor rechtsbijstand

4.       LO en StiL hebben ook verzocht om vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Er mag volgens hen niet worden uitgegaan van het forfaitaire vergoedingenstelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb).

Zij voeren in dit verband aan dat het stelsel niet verenigbaar is met artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).

Zij voeren ook aan dat het stelsel niet verenigbaar is met artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest), gelezen in samenhang met artikel 52, eerste lid, van het Handvest. Volgens hen is geen sprake van een evenredige beperking van het door artikel 47, tweede alinea, beschermde recht op toegang tot de rechter, waarbij zij erop wijzen dat procedures op grond van artikel 9, tweede en vierde lid, van het Verdrag van Aarhus en artikel 11, vierde lid, van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd op 16 april 2014 (Pb EU 2012, L 26 en PbEU 2014 L124; hierna: de mer-richtlijn) eerlijk, billijk en niet onevenredig kostbaar mogen zijn.

4.1.    Over het betoog van de Stichtingen heeft de Afdeling in haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1798, overwogen dat het forfaitaire vergoedingenstelsel uit het Bpb op zichzelf niet in strijd is met het door de Stichtingen genoemde artikel 6 van het EVRM en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 9, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus. Gelet daarop volgt uit wat de Stichtingen hebben aangevoerd ook niet dat het forfaitaire stelsel in strijd is met artikel 11, vierde lid, van de mer-richtlijn.

Het betoog slaagt niet.

5.       De Stichtingen betogen dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, toepassing moet worden gegeven aan het derde lid van artikel 2 van het Bpb.

5.1.    Zoals is overwogen in voormelde uitspraak van vandaag onder 8.3.4 kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen waarin op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb een hoger bedrag moet worden toegekend dan de forfaitaire vergoeding. Het moet daarbij wel gaan om bijzondere gevallen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de Stichtingen niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval zulke bijzondere omstandigheden zich voordoen. Het enkel overleggen van een hoge factuur is daarvoor niet voldoende. In vergelijking met andere soortgelijke zaken gaat het hier ook niet om een zodanig grote, complexe en bewerkelijke zaak waarmee een groot maatschappelijk belang is gemoeid dat op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb een hoger bedrag moet worden toegekend.

Het beroep van de Stichtingen op artikel 2, derde lid, van het Bpb slaagt niet.

Conclusie

6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Enschede tot vergoeding van bij Stichting Lonnekerberg en omgeving, Stichting Lonneker Land en Stichting Natuur en Milieuraad Enschede in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.608,60, waarvan € 3.500,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Ten Veen
voorzitter

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024

473