Uitspraak 202100658/1/R3


Volledige tekst

202100658/1/R3.
Datum uitspraak: 6 december 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Lonnekerberg en omgeving, gevestigd te Lonneker, en Stichting Lonneker Land en Stichting Natuur en Milieuraad Enschede, alle gevestigd te Enschede (hierna: de Stichtingen),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 december 2020 in zaken nrs. 20/1019 en 20/1020 in het geding tussen:

de Stichtingen

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2019 heeft het college aan De Strip B.V. en We Are Fresh B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het organiseren van het Festival Onder de Radar op 27 juli 2019 op het perceel Vliegveldweg 345 te Enschede.

Bij besluit van 29 juli 2019 heeft het college aan De Strip en aan Airforce Festival B V. een omgevingsvergunning verleend voor het organiseren van het Airforce Festival op 3 augustus 2019, met een camping van 2 tot en met 4 augustus 2019 op hetzelfde perceel.

Bij afzonderlijke besluiten van 9 april 2020 heeft het college het door de Stichtingen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 december 2020 heeft de rechtbank het door de Stichtingen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de Stichtingen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht.

Het college en de Stichtingen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 4 oktober 2023, waar zijn verschenen:


- de Stichtingen, vertegenwoordigd door mr. dr. D.G.J. Sanderink en mr. I.C. Dunhof, beiden advocaat te Enschede, vergezeld van [gemachtigden],

- en het college van b&w, vertegenwoordigd door mr. D. Korsse, advocaat te Almelo, vergezeld van drs. P.L. de Rozario, G.J. Ekkel, drs. A.J.A. van Hooff en R.C. van der Spel, en

- De Strip en [eigenaar], vertegenwoordigd door mr. A.A. Freriks, advocaat te Best, en [gemachtigde], vergezeld van [gemachtigden].

Overwegingen

Inleiding

1.       [eigenaar] is de eigenaar van het perceel, dat een evenementenlocatie is. De evenementenlocatie wordt geëxploiteerd door De Strip, onder de naam Vliegveld Twenthe Evenementenlocatie (hierna: VTE). VTE stelt het terrein beschikbaar aan verschillende derden. Deze derden organiseren op de evenementenlocatie door het jaar heen evenementen van verschillende aard, duur en omvang.

2.       De Strip heeft aanvragen om verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ingediend voor het organiseren van de evenementen Onder de Radar en het Airforce Festival.

3.       Het college heeft bij besluiten van 23 en 29 juli 2019 omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend voor het organiseren van Onder de Radar en het Airforce Festival.

4.       De rechtbank heeft overwogen dat voor het organiseren van Onder de Radar en het Airforce Festival geen vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) nodig is (hierna: natuurvergunning). Zij heeft daarbij verwezen naar haar oordeel in haar uitspraak van 18 december 2020 in zaak nr. 20/827 waarin aan de orde was een verzoek van de Stichtingen aan het college van gedeputeerde staten van Overijssel om handhavend op te treden tegen het zonder natuurvergunning organiseren van Onder de Radar en het Airforce Festival.

Relevante regelgeving

5.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

6.       De Stichtingen betogen onder verwijzing naar hun hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 december 2020 in zaak nr. 20/827 dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een natuurvergunning is vereist. Zij voeren aan dat ten tijde van het indienen van de aanvragen om omgevingsvergunning die natuurvergunning niet was aangevraagd, zodat ingevolge artikel 2.2.aa van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo was vereist. Zij voeren verder aan dat die omgevingsvergunning niet kon worden verleend zonder dat een verklaring van geen bedenkingen was afgegeven, als bedoeld in artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo had het besluit op de aanvraag moeten worden voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure, aldus de Stichtingen.

6.1.    Als voor een activiteit naast een omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo ook een vergunning in het kader van de Wnb nodig is, kan de aanvrager kiezen of hij deze trajecten afzonderlijk of gecoördineerd wil doorlopen. Alleen als er op het moment van het besluit over de aanvraag om omgevingsvergunning nog geen natuurvergunning is aangevraagd of verleend, bestaat op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Bor de verplichting om tegelijkertijd voor die activiteit een natuurtoestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo aan te vragen. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1332, onder 12.2, en de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:936, onder 8.2.

6.2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn. Daarom is volgens het college voor beide evenementen geen natuurvergunning op grond van de Wnb nodig. Het heeft in dat verband van belang geacht dat de beide evenementen moeten worden aangemerkt als afzonderlijke projecten in de zin van de Wnb en dat uit de gemaakte stikstofberekeningen voor de afzonderlijke evenementen blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar.

6.3.    Uit de besluiten blijkt dat het college zich op het standpunt stelt dat op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Bor geen verplichting bestaat om tegelijkertijd met de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de aangevraagde activiteit ook een natuurtoestemming aan te vragen.

6.4.    In de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2023:4471, heeft de Afdeling overwogen dat de exploitatie van het VTE-terrein en de daar georganiseerde evenementen moeten worden aangemerkt als één project in de zin van de Wnb. Dit betekent dat de gevolgen daarvan voor Natura 2000-gebieden tezamen moeten worden beoordeeld. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.   De vereiste beoordeling van het project in zijn geheel heeft in deze procedure over de aanvragen om verlening van een omgevingsvergunning niet plaatsgevonden. Er zijn alleen stikstofberekeningen gemaakt voor de beide evenementen afzonderlijk. Dit betekent dat onvoldoende is onderzocht of sprake zal zijn van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, waardoor significante gevolgen niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Het college heeft dus niet deugdelijk gemotiveerd dat geen natuurtoestemming op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Bor nodig is en heeft daarom ook niet deugdelijk gemotiveerd dat niet tegelijkertijd een natuurtoestemming had moeten worden gevraagd.

Het betoog slaagt.

7.       Wat de Stichtingen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de afzonderlijke besluiten van 9 april 2020 gegrond verklaren en die besluiten wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Het voorgaande betekent voorts dat de primaire besluiten onrechtmatig zijn en deze moeten worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Nu de beide festivals hebben plaatsgevonden en de verleende omgevingsvergunningen zijn uitgewerkt, ziet de Afdeling aanleiding om te bepalen dat het college niet opnieuw op de aanvragen hoeft te beslissen. Overigens is inmiddels wel een natuurvergunning aangevraagd voor activiteiten, in het bijzonder evenementen, op het VTE-terrein.

9.       De Afdeling zal in een afzonderlijke uitspraak oordelen over het verzoek van de Stichtingen om vergoeding van de proceskosten, waartoe de Afdeling het onderzoek zal heropenen. Aan deze zaak is het nr. 202100658/2/R3 toegekend.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 december 2020 in zaak nrs. 20/1019 en 20/1020;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Enschede van 9 april 2012, kenmerk BZ.1 19 1033 001 t/m 003 onderscheidenlijk kenmerk BZ. 1.19 1032.001 t/m 003;

V.       herroept de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Enschede van 23 juli 2019, kenmerk V-2019-4198 1900073016, en van 29 juli 2019, kenmerk V-2019-4196 1900073007;

VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

VII.     bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Enschede geen nieuwe besluiten op de aanvragen hoeft te nemen;

VIII.    bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder zaak nr. 202100658/2/R3 ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevorderde vergoeding van de proceskosten;

IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Enschede aan Stichting Lonnekerberg en omgeving, Stichting Lonneker Land en Stichting Natuur en Milieuraad Enschede het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 886,00 vergoedt met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Ten Veen
voorzitter

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023

473

BIJLAGE

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7

1. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

[…].

3. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.

[…].

Artikel 2.8, derde lid

Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.2aa, aanhef en onder a

Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen: het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, […] voor zover dat project […] bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h […] van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend.